| |
| |
| |
XVIII
L'homme de lettres, de gedeserteerde letterkundige wil op het concert, dat door de Belgen gegeven wordt, propaganda maken voor het vaderland en Monsieur Bavard, die ons de kaarten bracht, zei:
- Laat hem den onzaligen moed niet hebben om te komen spreken, want dan zal hij op de koffie komen, dat verzeker ik hem. Aan mijn broer vroeg hij:
- Eh bien, vous venez avec vos amis, n'est-ce pas? aan moeder: Vous aussi, madame, avec la petite?!
Moeder bedankte hem ook voor de kaarten, die zij kreeg pour les clients de la chambre en nu gaan we er vanavond allemaal naar toe. Hub blijft in de zaak. Om half zeven gingen we al naar boven om ons te kleeden, want moeder zei:
- Het zal vanavond wel een chique boel worden met al die Belgen.
Mijn broer antwoordde:
- Wanneer l'homme de lettres er ten- | |
| |
minste niet tusschen komt, want God zal me bewaren, dan zullen we wat beleven.
Om half acht zijn we zoo ver.
Mijn broers gaan op eigen gelegenheid en wij gaan op eigen gelegenheid, en als we er zijn is de zaal al zoo goed als vol.
- Duw je er maar door, zegt moeder, hier achteraan kunnen we niets zien. Van louter agitatie zie ik onze vele kennissen niet. We komen in het midden van de tiende rij terecht, waar de twee gereserveerde plaatsen voor ons zijn vrijgebleven.
Voordat we goed en wel zitten, is er al een spreker op het tooneel, die ons een gezellig en avond toewenscht, dan zoo met een arm de zaal inslingert:
- Mes amis! Espérons gue la paix viendra! gue la paix restera! Eh bien! La paix soit bénie!
- Ik versta er geen woord van, hoor ik achter mij en als ik eventjes omkijk, zit daar de oude Neel met haar zoon Chris.
| |
| |
Ik kan dit moeder niet meer vertellen, want de spreker roept weer, maar nu extra hard, terwijl hij zich met beide knuisten op de borst slaat:
- Avec l'aide de Dieu! A nous la gloire, à nous la liberté! Et maintenant, mesdames et messieurs, notre célèbre poète monsieur Raoul Rémachand citera pour vous: La Victoire!
De poëet vuurt zijn woorden niet op ons af. Hij laat zijn overwinning niet over onze hoofden wapperen. Hij zegt alles zóó diep treurig, dat al gauw de mooie klanken in gehoest en gesnuif van velen verloren gaan.
Ik denk aan thuis, aan Hub, die nu alleen achter de toonbank staat en die toch zóó zijn hart had kunnen ophalen aan den geweldigen haardos en den fijnen floepstrik van den dichter.
Wanneer de spreker er weer is, klappen de menschen alsof ze hem niet eerder gezien hadden en ik hoor een eind verder, links van mij een bekende stem zeggen:
| |
| |
- Daar heb je die vervelende klier weer. Ik zie de drie schilders zitten in hun Zondagsche plunje. Onder hun stoelen staan emmers, gevuld met rotte appelen, eierschalen en sinaasappelschillen.
Twee rijen naar voren de drukkers Bagge en de Pluim, en nu krijg ik ook Zomers in de gaten. Ik tik moeder op den arm om haar te vertellen van de plakpleisters. Zij reageert anders dan ik verwachtte:
- Kijk nu eens goed rond, je hebt zoo iets toch nog nooit gezien!
En ja! Daar gaat een mannenkoor het podium op met lauwerkrans, dirigent en alles wat er bij behoort. De dirigent loopt langs de eerste rij met een fluitje in den mond. Den toon, dien hij er uit blaast, zingen enkelen na.
De overige zangers stellen zich in op de tonen van die enkelen en nu is er een fluweelig gezoem rondom het koor, maar als ik er serieus naar wil gaan luisteren, sterft die mooie tooverklank uit. Dan echter gaat het kostelijke muziekfeest beginnen. Ze dompelen ons in de
| |
| |
mooiste klanken; die naar ons toe en weer weg drijven, precies zooals de handen van den dirigent dat willen. Ze zingen uit volle borst ‘La Mer’. Ik denk aan de zee, die in haar machtige bewogenheid inspiratie voor deze heerlijke geluidsgolven gegeven zal hebben.
Ik voel mijn oogen vol tranen komen en ik hoest en snuif, terwijl ik dat eigenlijk bij den dichter had moeten doen. Moeder vraagt mij zoo tusschen twee golven van ‘La Mer’ door:
- Zeg, ben jij verkouden?
Ik denk nu weer aan de plakpleisters en zeg tamelijk luid:
- Neel met Chris, de drukkers, Zomers en nog een stel anderen zijn hier. Ze hebben hun zakken vol vuile boel; dadelijk gaan we wat beleven.
Met een verbouwereerd gezicht zegt moeder:
- Over wie en wat heb je 't in Godsnaam? Dat hebben de jongens me geleverd! Waarom nu niet de kaarten aan hun vrienden gegeven, zooals Ba- | |
| |
vard toch verzocht heeft!
Van de toespraak, voor den dirigent gehouden, hebben we niets gehoord. We hebben het overhandigen van den lauwerkrans gemist, en als de menschen nog aan het applaudisseeren zijn, zegt moeder gejaagd tegen mij:
- Laten we maken dat we in de koffiekamer komen, ik wil met dat zoodje hier niets te maken hebben.
We moeten passeeren. Ik sleur het taschje van een oudere dame op den grond en trap een mevrouw op haar teenen. Moeder is gegêneerd en zegt:
- Kind, wees niet zoo onhandig!
Daarom heb ik er eigenlijk plezier in, wanneer ik de Pluim zie, die ons bij de zaaldeur staat op te wachten. Hij vraagt in alle onnoozelheid!
- De jongeheer heeft gezegd: je merkt wel als je beginnen moet. Maar kunt U ons misschien even inlichten op wie we gooien moeten? Moeder zegt:
- Daar bemoei ik me niet mee, en dan zijn we al weg, de koffiekamer in.
| |
| |
Nu heeft ze weer plezier van haar jurk met zestien klokken. Ze neemt er een heele plaats mee in en de dames, die in haar nabijheid staan, bekijken haar van alle kanten.
Bavard komt op ons af en stelt haar voor aan een zekeren monsieur Leblond, die indertijd voor de Duitschers zijn eigen graf heeft moeten delven en daar toen heelemaal grijs van geworden is.
Monsieur Both met zijn neven en nichtjes is er en de spreker van den avond belooft eens mee te komen kaarten. Chimar met zijn Marcelle komen, tusschen hen in den Consul van België. Van den Heuvel sluit zich bij hen aan en moeder wordt voorgesteld als l'amie des Belges.
Fillens, de slaapwandelaar loopt langs met Stoffels en Hellenaars. Ik weet zeker, dat ze niet naar ons toe durven komen. Trouwens moeder negeert ze straal. Rettings en zijn eega zijn er: omdat het niks kost, zouden de kamerklanten zeggen.
| |
| |
Ik zie Sjef Scholten bij de spionnen rondom een tafeltje zitten en ik vind het gek, dat ze niet whisten.
Moeder drinkt haar koffie met kleine teugjes. Zij lacht vaak vreemd en hoog. Het is een zeer chique beweging zoo tusschen die Belgen. Als de plakpleisters nu maar niet den moed hebben om naar hier te komen.
Wanneer Van den Berg, de vader van den zoon met den sterken navel om de deur kijkt, begint juist de bel te rinkelen en is de pauze om.
Allen schuiven nu rustig de koffiekamer uit. Het gezelschap van moeder blijft nog even, tot allen zoo ongeveer weg zijn; trouwens ze beginnen toch niet vóór de Consul aanwezig is.
In de gang gaat een ieder zijns weegs. Moeder loopt voor mij uit de zaal in. We zijn nu vlug op onze plaatsen.
De spreker kondigt aan:
- La charmante cantatrice Yvonne Printemps va chanter la chanson flamande: ‘Achteruit’.
| |
| |
Ik heb nog nooit zulk een mooie mademoiselle gezien. Zij is in het wit gekleed en heeft een boquet rozen in den arm. Ze buigt haar hoofd als een bloem op haar stengel. Haar accompagnateur kijkt voortdurend naar haar. Zij knikt hem toe, en dadelijk begint hij de Vlaamsche Leeuw te spelen.
Maar als mademoiselle zingt, is het heelemaal iets anders. De kleine tusschenstukjes van den accompagnateur zijn telkens weer Vlaamsche Leeuw, afgewisseld met stukjes Marseillaise of Brabançonne.
De zangeres zingt flink; meer kan ik er niet aan vinden, zoo ben ik in de war door den angst, dat de klanten haar met vuil zullen gooien.
Heette het lied maar ‘Vóóruit’, dan ging 't misschien iets sneller, want ik heb geen rust, voordat die lieve mademoiselle Printemps weer in veiligheid is. Zij besluit het lied met de woorden:
- Nooit of nimmer achteruit, hier zijn de Belgen!
| |
| |
De accompagnateur eindigt, zooals hij begonnen is, met een stukje Vlaamsche Leeuw.
Een oorverdoovend handgeklap en hoera-geroep davert door de zaal en ook ik, ik begin te schreeuwen, te brullen, en als moeder mij op mijn stoel probeert terug te trekken, ruk ik me los en schreeuw en brul ik nog eens extra hard van voren af aan.
Vele Belgen snellen naar het podium. Ze drukken Yvonne de hand, omhelzen en kussen haar. Mademoiselle roept de zaal in: - Merci, merci! Mille fois mercil! Maar ze laten haar zoo maar niet gaan. Ze roepen:
- Bis, bis, en na nog een klein toegiftje is dat moois ook weer voorbij.
De spreker kondigt verder aan:
- Mesdames et messieurs, Charles de la Lisière, homme de lettres, vous parlera de notre chère patrie.
Een slungelige blonde man komt naar voren en tegelijkertijd breekt er een gehuil los.
| |
| |
- Oeoeoeoeoe! schreeuwen de Belgen. Oeoeoeoeoe! à bas les déserteurs! Oeoeoeoeoe, allez au front, lâche! Allez au front. Mets ton bonnet de nuit!
- Sacré nom de tonnerre, quelle impertinence!
- Va venger nos morts! Va venger nos morts!
Zoo mitrailleeren ze hem met woorden.
De schilders grijpen naar hun emmers. Zomers en de drukkers graaien in hun zakken. Neel en Chris hoor ik achter mij scharrelen. Ze springen op stoelen en banken, projectielen vliegen door de zaal.
Waar leerden ze zoo goed met handgranaten om te gaan? In dienst, in hun huishouden of op de kermis?
L'homme de lettres zoekt dekking achter den eenigen stoel die zich op het tooneel bevindt en zóó nagejouwd en bekogeld, verdwijnt hij tusschen de coulissen.
De zaal ziet er nu ontredderd uit. Stoe- | |
| |
len en banken liggen door elkaar.
De menschen zijn niet meer rustig te krijgen.
De organisatoren beraadslagen of de avond nog te redden zal zijn, maar dat lijkt wel uitgesloten.
- Attention s'il vous plaît! roept de spreker.
- Silence s'il vous plaît! roept hij weer tusschen zijn handen door. Mesdames et Messieurs, we beëindigen den avond hiermede en hopen U op een volgend concert terug te zien. We bieden U dan een nòg mooier programma dan U heden geboden is, et maintenant bonne nuit à vous tous!
- De hoofdzaak is, dat l'homme de lettres geen woord heeft kunnen uitbrengen, zeggen de Belgen bij het uitgaan.
Achter ons hoor ik Chris tegen Neel zeggen:
- Die gooser is veel te vlug in zijn schulp gekropen.
Van de andere plakpleisters geen spoor.
| |
| |
Aan den uitgang wachten mijn broers. De oudste zegt tegen moeder, nadat hij haar eerst even van opzij bekeken heeft:
- Trek nu maar niet zoo'n lang gezicht: door mij is er tenminste wat jus bij gekomen.
Moeder is zeer, zéér boos.
Als mijn jongste broer vraagt:
- Hebt U zich goed geamuseerd? antwoordt ze kortaf:
- Neen, heelemaal niet.
Thuis zegt mijn oudste broer nog:
- Zonder onze klanten was het toch zeker een reuze sof geworden!
Er wordt verder dien avond nergens meer over gesproken.
|
|