scheyd met nauwe opmerckingen in 't net uytgeschreven na de Copijen des Autheurs van woord tot woord, oock tot het allerminste toe; sulcx dat de selve, vry zijnde van grove en groote misslagen, het hoofd wel mogen in de lucht steken en sich aen u vertoonen, alwaer 't sake dat ick in andere deelen gemist hadde, 't zy in de tijtelen, die elck Gedichte voor sich in 't besonder vereyscht, niet na den eysch gestelt, 't zy in de Gedichten selve hunnen vereyschten schick niet gegeven te hebben; dewijle dit alles alleen mijn versuym en niet des Autheurs zijn soude. Maer voorseker, by aldien de Decker
noch een wijle tijds geleeft immers desen Druck overleeft hadde, hy soude dese sijne leste Gesangen of onder sijne voor henen gedruckte Rijm-oeffeningen geschicktelyk ingevoegt, ofter deser plaetse in betere ordre en met iet merkelijks verrijkt en vermeerdert voor 't licht doen komen hebben; maer dat geluck en heeft hun niet mogen gebeuren, de dood is den Dichter daer in voorgekomen, en heeft sijne seer aerdige en vaerdige penne in 't midden van haeren loop gestut en gestuyt. Dit moeste ick u voordragen, Leser eer ghy voortgingt, op dat ghy de misslagen (sood'er eenige zijn) voor all de Decker niet toeschrijven, en derhalven alles ten goede duyden sond. Gaet nu vry voort, en vaer wel.