| |
| |
| |
Verantwoording
Addenda
Corrigenda
Register
| |
| |
Verantwoording
Het zevende deel, dat het Verzameld Werk van Cola Debrot afsluit, is gewijd aan het toneelwerk. Het bevat de drie stukken die Debrot schreef, namelijk De automaten, Bokaal aan de lippen en Op zoek naar de Infanta.
Debrot heeft zich altijd voor het theater geïnteresseerd, enerzijds aangetrokken door de dialoogvorm die overeenkwam met zijn behoefte aan levendige gedachte-uitwisseling, anderzijds door de mogelijkheden die het toneel biedt om aan de verbeelding de vrije loop te laten en de dialectiek van het woord de gelegenheid te bieden tot ontplooiing in de grotere vrijheid van lyrische inspiratie. De vroegste tekst, De automaten, beantwoordt vooral aan het eerste aspect, de beide latere aan het tweede. Bij alle verschil in sfeer zijn zij in eenzelfde stijl en speelse fantasie geschreven. Maar terwijl Bokaal aan de lippen een satire is, gebaseerd op werkelijke toestanden in de Nederlandse Antillen, heeft Op zoek naar de Infanta een wijsgerige achtergrond, geworteld in een Europees historisch klimaat, dat tegelijkertijd zowel contrasteert als bindt door een Debrot typerende paradoxaliteit.
Geen van de drie hier gepubliceerde stukken verscheen eerder in boekvorm; de eerste twee werden in tijdschriften gepubliceerd, van het tweede, dat ook werd opgevoerd, zag een vertaling in Papiamentu het licht; het derde werd, onvoltooid maar vrijwel compleet, in de nalatenschap aangetroffen.
De redactie was van oordeel dat omvang en karakter van dit toneelwerk een zo opmerkelijk en afzonderlijk facet van het veelzijdige oeuvre en de complexe persoonlijkheid van Debrot te zien geeft, dat het de publikatie in een apart deel wenselijk maakte.
Tenslotte zijn in dit deel nog enkele addenda, waaronder een
| |
| |
bibliografische notitie, alsmede corrigenda opgenomen.
Bij de tekstverzorging werden uiteraard de ook in de voorgaande delen van het Verzameld Werk toegepaste algemene regels in acht genomen. Dat wil zeggen dat de voorkeursspelling is gebruikt en de interpunctie van de auteur werd gehandhaafd, behoudens in gevallen van evidente vergissingen of fouten, en dat inconsequenties stilzwijgend werden rechtgetrokken.
P.H.D.
1. ‘De automaten’. Dit ‘spel in drie bedrijven’ werd gepubliceerd in het tijdschrift Criterium, 1e jaargang, afl. 1 (maart) 1940, blzn. 52-62, en afl. 3-4 (mei) blzn. 231-248.
2. ‘Bokaal aan de lippen’. Dit ‘blijspel in zeven bedrijven’ werd geschreven Slagbaai augustus 1949 en gepubliceerd in het Nieuw Vlaams Tijdschrijft, 5e jaargang, afl. november 1950, ‘opgedragen aan prof. Willem Pée’. Op een in mijn bezit zijnd exemplaar zijn door de auteur enkele wijzigingen aangebracht. Met name is de aanduiding ‘blijspel in zeven bedrijven’ geschrapt en vervangen door ‘luchtig spel in zeven dialogen’; consequent is vervolgens overal het woord ‘bedrijf’ vervangen door ‘dialoog’. Deze wijzigingen dateren van 1956. Een vertaling in het Papiamentu door May Henriquez en Pierre Lauffer (voor de vers-teksten) verscheen onder de titel Kelki na boka, zonder uitgevers- of plaatsnaam en zonder jaartal. Naar aanleiding van deze vertaling schreef Cola Debrot ‘Een enkel woord’ ter begeleiding in 1973 in Amsterdam. De Nederlandse tekst hiervan - eveneens opgenomen in het Papiamentu in de boekuitgave - luidt aldus:
| |
Dos Palabra pa Kelki na boka
De Romeinen, die een taal spraken bedriegelijk veel lijkend op het Papiamento, plachten te zeggen ‘habent sua fata libelli’. Dat wil dus zeggen dat ook boeken hun speciale geschiedenis hebben. Het spel ‘Bokaal laan de lippen’ had ook zijn lotswisselingen.
| |
| |
Het moet in of omstreeks 1951 zijn dat ik de volgende bekentenis deed aan May Henriquez, die toen reeds bekendheid had gekregen door haar onvolprezen vertaling van Le medecin malgré lui (Ami Dokter? Lubida!) en reeds bezig was met haar adaptaties, die in de geschiedenis van onze letteren bekend zouden blijven als Shon Pichiri en Laiza Porco Sushi. Ik meende, zo vertelde ik haar, eerst onder de kruin van de kenepa in haar tuin en vervolgens tussen de boekenrijen van haar studio aan de Santa Rosaweg, dat Antilliaanse schrijvers, en dit geldt voor Curaçaoënaars evenzeer als voor Arubanen en Bonairianen, graag direct of indirect hun titels en metaforen aan de flora van hun eilanden ontlenen. Kadushi en datu, vanwege de vele doornen en de zeldzame bloemen; de flamboyants, vanwege haar vele bloemen en vele ‘baina's’ (letterlijk ‘peulen’ figuurlijk ‘troubles’ of ‘moeilijkheden’); de watapana of dividivi, vanwege de taaiheid of buigzaamheid, en tenslotte de anglo, madalena, trinitaria, cayena, vanwege de tederheid en vergankelijkheid van alles wat de moed heeft te durven bloeien.
De Antilliaanse cultuur is evenals de Nederlandse een bloemencultuur, maar in de Nederlandse binnenkamers komen vooral innigheid en sierlijkheid tot uitdrukking, in de Antillen vooral speelsheid en agressiviteit.
Ik had mij, en nu ga ik over van beschouwing tot bekentenis, ook gewaagd in deze indirecte planten- en bloemenwereld. Ik had mij ook gewaagd aan een Papiaments spel, vol bloemen en doornen en baina's, maar ik had het in het Hollands geschreven. Er was daardoor een disharmonie ontstaan tussen taal en mentaliteit. May Henriquez luisterde toe, aandachtig en welwillend, en meende dat dit mogelijk zou kunnen worden verholpen door het stuk te transponeren in zijn oorspronkelijke taal, het Papiamento. Ik dacht een toezegging te hebben gehoord en meende verstandig te doen niet verder aan te dringen.
Het moet in dezelfde tijd zijn, dat ik met kritiek werd overladen, gunstige en ongunstige. De gunstige critici prezen mijn moed de eerste voorzitter van de Regeringsraad te zijn, die een pornoboekje publiceerde. Ik waarschuwde vooral niet te hoge verwachtingen te koesteren, men kon anders beter doordringen tot de boudoirs van de Markies de Sade, het sanctuarium van Fanny Hill of de avonturen van Frank Harris, die geen van allen in mijn dialogen voorkomen. Verschillende fans, onder wie enkele vooruitstrevende politici, beschouwden mijn dialogen als een introductie tot family planning. Onder de fans bevonden zich enkele vrijzinnige priesters. De orthodoxe predikheren verweten mij dat ik de raadgevingen uit de negen- | |
| |
tiende eeuw van monseigneur Niewindt in de wind sloeg en de heidense praktijken van ons volk stimuleerde, instede van ze met woord en daad te bestrijden.
De jaren gingen voorbij. Het moet in de jaren zestig geweest zijn, wanneer precies? I not know, zoals de vrienden van Japa Beaujon op St.-Maarten plegen te zeggen, dat mij van het echtpaar Eeltvelt, destijds als regisseurs door Sticusa naar de Antillen uitgezonden, het verzoek gewerd het stuk op Asiento te mogen brengen. Ik meende het voorstel, hoe vererend overigens ook, in beraad te moeten houden. Enkele dagen later ontving ik een telefoon van de bizonder intelligente, bizonder erudiete psychiater dr. Alex Meyer, de toenmalige directeur van ‘Rustoord’, die mij aanspoorde vooral gunstig te willen beschikken op het verzoek van het enthousiaste echtpaar. Ik moest mij ervoor wachten het stuk als zedenbedervend te beschouwen. Ik moest het voorbeeld van wijlen Sokrates volgen en rustig mijn gang gaan. Het stuk was niet tintilerend pornografisch, maar therapeutisch sociografisch. Ik had bijna toegegeven, maar tenslotte wilde ik het stuk toch eerst in het Papiamento lezen. Dan zouden wij een uiteindelijk oordeel kunnen uitspreken over het Hollands libretto.
De jaren gingen voorbij. Het moet in de eerste maanden van 1972 zijn geweest dat ik van Max Nord namens het Cultureel Centrum Curaçao het verzoek ontving om mijn instemming, dat het stuk in het Spaans zou worden overgezet en vervolgens op een tournee door Zuid-Amerika door Antilliaanse spelers en speelsters ten tonele zou worden gebracht. Het was een bijzonder verleidelijk voorstel, ik hoorde al de dictie, ik zag reeds de mimiek van mijn landgenoten, maar nauwelijks had ik toegegeven of ik werd getourmenteerd door de gedachte dat haastige spoed zelden goed is en dat ik diende te wachten totdat het stuk in het Papiamento was verschenen.
De dagen gingen voorbij, de weken en maanden. Het was tenslotte in juni 1973 dat mijn vrouw mij waarschuwde dat een heel bizondere persoon mij aan de telefoon wilde spreken. Het bleek een grote verrassing te zijn, een dubbele grote verrassing. Het was de heldere stem van May Henriquez, die ik in zolang niet had gehoord. Het was een dubbele verrassing, zoals ik zei, want de stem deelde mij mee dat de spreekster het stuk had vertaald en dat zij over enkele dagen deze vertaling met mij wilde doornemen. De verwachting was op zichzelf reeds een reden tot vreugde, maar deze werd verveelvoudigd toen ik van de vertaling, die in feite de oorspronkelijke tekst bleek te zijn, mocht kennis nemen. Het geschiedde zoals ik het mij zovele jaren geladen had voorgesteld, eerst in de tuin en vervolgens in de
| |
| |
studio aan de Sta.-Rosaweg. Het spel was herboren. Het was tot leven gewekt. Het vertoonde een eenheid van taal en mentaliteit. Het had een eigen bestaan verworven.
Ik zou nu echt met een enkel woord, met dos palabra moeten eindigen. Ik zou nogmaals mijn grote dankbaarheid jegens de gevoelige en bekwame vertaalster tot uiting willen brengen en tevens de hoop willen uitspreken dat dit steekspel van doornenoverlast en bloemengeur en kleur, van baina's en ternuras moge bijdragen tot het plezier van ons volk, dat steeds meer pro arte en pro teatro gezind wordt.
Weest van harte gegroet, gij allen die ik in vriendschap en met cariño gedenk. En moge nu het doek opgaan of opensplijten tot meerdere glorie van onze moeders en dochters, minnaars en minnaressen, waarzeggers en helderzienden. Ainsi soit-il. - Honi soit qui mal y pense.
Amsterdam, 7 juli 1973.
Cola Debrot
Er werden verschillende opvoeringen van het stuk gegeven in de vertaling van May Henriquez, waarvan de première plaatsvond op 30 mei 1975 door de Toneelgroep Thalia in Centro Pro Arte te Willemstad op Curaçao.
3. ‘Op zoek naar de Infanta’. Dit onvoltooid gebleven werk draagt als ondertitel: ‘een dagdroomspel’. Voor de vaststelling van de ontstaanstijd is een notitie van belang die werd opgenomen in de Verantwoording van ‘De droom aan de bleke baai’ in het derde deel van het vw. In verband met dat verhaal dat als een fragment mag worden beschouwd van een voortzetting van ‘De vervolgden’ in datzelfde deel, maakte Estelle Debrot de volgende aantekening: ‘Veel van de inspiratie voor “De Vervolgden” komt van een reis naar Spanje die wij gemaakt hebben in 1958, waar wij vele dagen doorbrachten in het Prado te Madrid. Wij zijn ook enige tijd in Toledo geweest en hebben het Escorial bezocht. Toen wij terugkeerden naar Den Haag, is Cola begonnen met “De Infanta”, een blijspel dat hij niet geheel afmaakte en dat in een ander deel van het Verzameld Werk zal worden opgenomen’ (vw 3, blz. 422).
| |
| |
Voor ‘Op zoek naar de Infanta’, begonnen dus in 1958, geldt wat voor meer werken van Debrot heeft gegolden, dat het schrijven een proces van jaren is geweest, waarin een ware strijd gevoerd werd om tot een uiteindelijke versie te komen. In dit geval werd dat stadium nooit bereikt, al is in de laatste versie het werk zo ‘compleet’ dat publikatie ervan, gezien het belang binnen het raam van het gehele oeuvre van Debrot, de redactie gewenst voorkwam.
Tot zijn benoeming tot gouverneur van de Nederlandse Antillen in 1962 heeft de schrijver er bij voortduring aan gewerkt. Ook nadien nog trouwens, want de laatst bekende aantekeningen en ontwerpen staan opgetekend in een bureau-agenda van 1966, waarvan de context veroorlooft aan te nemen dat zij naar alle waarschijnlijkheid ook in die tijd werden neergeschreven.
Er bestaan van het stuk verscheidene versies in handschrift en typoscript. Zij variëren in lengte en aantallen taferelen. De meest uitgebreide tekst telt er vijfendertig. Maar de zojuist genoemde ontwerpen gaan zelfs tot 49, terwijl voorgaande concepten er aanvankelijk 29, later 39 telden. De inhoud van die taferelen is in de meeste gevallen slechts met een enkel woord aangeduid, tweemaal zelfs met alleen een vraagteken. Klaarblijkelijk binnen een kort tijdsverloop zijn, uitgaande van het drieëndertigste tafereel, bovendien drie schematische ontwerpen gemaakt met respectievelijk 44, 45 en 49 taferelen. De onderlinge verschillen daarvan tonen dat de auteur nog geen helder beeld voor ogen stond van de voltooiing in een later stadium.
In een brief uit Boulder, Colorado, van 18 januari 1988 deelt Estelle Debrot mee dat haar man - na het gouverneurschap in de jaren zeventig terug in Nederland - het werken aan het stuk niet onmiddellijk ter hand nam maar eerst ‘De vervolgden’ schreef: ‘Toen waren wij van plan een reis naar Spanje te maken en daarna zou hij weer “De Infanta” opnemen en beëindigen. Hij wou de speelse, lyrische toon en atmosfeer terugvinden die dit stuk eigen is, een toon die zeker voorkomt in andere werken, maar nergens zo sterk als in “De Infanta”. Ik hoef niet te zeggen dat dit niet is gebeurd.’
| |
| |
In dezelfde brief wordt verder nog opgemerkt dat het altijd de bedoeling van de schrijver is geweest het stuk te besluiten met de ‘groene page’ waarmee het ook begint. Weliswaar werden later meer taferelen toegevoegd, maar Debrot keerde telkens terug naar de mening dat het in elk geval met het tafereel van de ‘groene page’ zou dienen te eindigen, in overeenstemming met de ondertitel van ‘dagdroomspel’.
Bij een bezoek van mr. H. Reinink in de jaren zestig aan Curaçao las Debrot de volledige tot dan toe geschreven tekst voor. Hij kwam toen tot de conclusie dat sommige van de later toegevoegde of ingelaste taferelen toch weer dienden te vervallen. En het was bij die gelegenheid dat Estelle Debrot op zijn verzoek de door hem aangegeven volgorde noteerde. Aan de tekst werd sedertdien, voor zover bekend, niets meer toegevoegd. Deze bewaard gebleven, ongedateerde aantekening kan dan ook worden beschouwd als de laatste door de auteur genomen beslissing omtrent aantal en rangschikking der taferelen. Als zodanig is zij door de tekstverzorger ook als basis gekozen voor de af te drukken tekst, ondanks het feit dat ternauwernood kan worden betwijfeld dat de schrijver de mogelijkheid heeft opengelaten om dit in een later stadium nogmaals te bezien. De redactie meent dat deze door de auteur voorgestelde volgorde inderdaad een min of meer sluitend geheel vormt dat het beoogde karakter van ‘dagdroomspel’ behoudt.
De bedoelde, zeer korte, aantekening die de constructie van het stuk aangeeft, luidt als volgt: ‘31 taferelen, tafereel 25 becomes 31, the end leave out 30, 31, 32 and 35’.
Hieruit vloeit logischerwijze de volgende samenstelling voort van de complete tekst: de taferelen 1 tot en met 24 behouden hun volgorde ongewijzigd; 25 wordt verplaatst, waardoor 26 25 wordt; 27 wordt 26; 28 wordt 27; 29 wordt 28; de taferelen 30, 31 en 32 komen te vervallen; dienovereenkomstig wordt 33 nu 29; 34 wordt 30; 35 (dat uitsluitend in manuscript bestaat en een schetsmatige poging tot of ontwerp voor een slot behelst) vervalt; tafereel 25 tenslotte wordt nu 31, waarmee het stuk eindigt.
Het voor afdrukken gebruikte typoscript stemt geheel
| |
| |
overeen met de andere bewaard gebleven, ‘volledige’ typoscripten, met dien verstande dat in het onderhavige exemplaar nog een aantal autografische wijzigingen werd aangetroffen. Zij werden overgenomen omdat hieruit mocht worden afgeleid dat het een laatste versie betrof.
Hoewel Cola Debrot over dit ‘dagdroomspel’ altijd sprak als over ‘De Infanta’ en boven de verschillende versies en stadia ook steeds deze titel stond, heeft een van de eigenhandig aangebrachte veranderingen in de laatste versie betrekking op die titel, welke door hem werd aangevuld tot ‘Op zoek naar de Infanta’, die dan ook werd overgenomen en in elk geval een treffende afspiegeling is van de onvoltooidheid.
In verband met deze onvoltooidheid overigens leek het zinvol volledigheidshalve de uit het totaal van de overgeleverde teksten weggelaten taferelen, dus de oorspronkelijk genummerde 30, 31, 32 en 35, achter deze verantwoording af te drukken.
| |
Dertigste tafereel.
Wij bevinden ons, evenals in het achttiende tafereel, in de kloosterhof van de Congregatie van de Zuivere Bemiddeling. De moeder-overste, zuster Pristina, zit op een stenen bank, omringd door jongere zusters. De andere zusters zijn om haar heen geschaard, op de muur van de kloostergang en de betegelde vloer van de hof. Uit de enscenering moet ook ditmaal blijken dat de nonnen door haar superieure voor een belangrijke mededeling zijn bijeengekomen.
Mijn lieve kinderen, ik verwacht dat verschillenden onder u uw geliefde zuster Diafana in ons midden zult hebben gemist (kwasi-geestig) ik kan u verzekeren, zij verkeert nog niet in het hiernamaals, zij is nog niet onder de zaligen opgenomen. Integendeel, zij maakt zich gereed om een bizondere opdracht in het buitenland uit te voeren.
Geprezen zij de Heer, de Here zij geprezen.
Het zal een bijzondere opdracht zijn, het zal een opdracht zijn vol gevaren en ontberingen.
Laten wij voor zuster Diafana bidden. (De nonnen vouwen de handen en bereiden zich voor de verbinding tussen het hogere en het lagere zelf te bewerkstelligen)
Ik wilde u, mijn lieve kinderen-in-het-wit, kort-
| |
| |
om mijn duifjes, ik wilde u, mijn duifjes, om te beginnen tot gevoelens van dankbaarheid manen en aansporen voor de vele daden van bemiddeling die zuster Diafana reeds voor onze congregatie heeft verricht.
Laat de dankbaarheid geen gevoelens van wrok en wraakzucht in uw harten kweken.
Zuster Diafana heeft reeds wonderen van bemiddeling verricht.
(van dweepziek tot spotziek)
Hoe heerlijk wonderen van bemiddeling te verrichten.
Zij heeft met haar toverfluit het geheim van het Alcazar ontfutseld aan doña Rosario en doña Emilia.
De deugden der ongelovigen rusten op de ondeugd van de hoogmoed.
Met de wisselende kleuren van de adellijke vertrekken is zij doorgedrongen tot het hart van de gravin van Morina.
Wij zijn verrukt van de schakeringen van kleur, uitdrukking van de schakeringen van onze stemmingen.
Zuster Diafana is doorgedrongen tot het hart van de gravin van Morina waarin de teleurstellingen van de verwaarloosde edellieden en de verleidingen van de hovelingen zulk een tragische rol hebben gespeeld.
De treurige rol van de ledigganck en de ijdelheid.
Vanitas, vanitatum, omnia vanitas est.
Zij heeft het geheim ontcijferd van het voorlopig verslag van pater Antonio.
(kieskeurig) Pater Antonio de vies maar lief.
Zuster Diafana heeft uit de beschrijving van de mismoedige omwegen door Hispanië en Portugal, van pater Antonio de wetenschap geput dat de Infanta niet omgekomen is en dat zij evenmin de oceaan is overgestoken, maar dat zij zich in de Parijse hotels van de encyclopedisten verborgen houdt.
(kritisch) Moge de Heer haar ziel behoeden voor Voltaire, de grijnsaap, en voor Rousseau, de huilebalk.
(berispend) Zuster Diafana heeft ook de geheimen ontfutseld die de lieve kinderen van de Congregatio van de
| |
| |
Zuivere Bemiddeling aan zuster Sibylla hebben toevertrouwd.
(grenzeloos brutaal) Die zuster Sibylle is een klikspaan. Je hoeft haar maar een infusion van camomille te bereiden of een zakje zuurtjes toe te stoppen en ze flapt er alles uit.
(in koor) Het toverspel van zilveren fluit en kleurschakering is aan zuster Sibylle niet besteed, voor haar kunnen wij volstaan met infusen en jujubes.
(bestraffend) Velen onder u hebben heel wat geheimen aan zuster Pristina toevertrouwd, kortom, mijn kinderen, u heeft heel wat over elkaar geroddeld.
Een beetje roddelen kan niet veel kwaad, het houdt er de moed maar in.
Gij zult uw naasten liefhebben als u zelf.
De medezusters zijn niet onze naasten.
Laten wij verdikkie praktisch zijn, wij zijn hier niet gekomen om te twisten maar om aandacht te schenken aan de woorden van onze moeder-overste.
(zo niet pruilend dan toch mismoedigd) Altijd maar praktisch zijn. Vertikkie vertikkie. Boenen boenen.
(met verachting) Die groeit nog op tot een esthetische non.
(bepalen zich tot een superieure glimlach)
Mijn lieve kinderen, laten wij in eendracht onze taak der bemiddeling verrichten. Laten wij met onze gedachten zijn bij zuster Diafana die met zulk een moeilijke opdracht is belast.
Moeder-overste, weest u ook eens praktisch en vertel ons de aard van de opdracht.
Zuster Diafana heeft de opdracht gekregen zich in Parijs in verbinding te stellen met de Infanta.
(relativerend) Zo de Infanta althans nog in leven is.
Zuster Diafana zal daarvoor het leven van een wereldse vrouw in Parijs moeten leiden.
Als zij praktisch is, vervalt zij tot de ergste zonden.
| |
| |
Maak je maar geen zorgen, dat is haar wel toevertrouwd.
(met een neurotische gil bezwijmend) Het mondaine leven van Parijs.
(stoorloos) Mijn lieve kinderen, mijn duifjes, laten wij in ootmoed de handen vouwen en zuster Diafana in ons gebed herdenken. (De nonnen vouwen de handen. Terwijl het gebed begint, wordt het tableau vivant door een manipulatie van de schouwburg-inspiciënt aan het oog onttrokken)
| |
Eenendertigste tafereel.
Een zuidelijke enigszins verwaarloosde tuin met eucalyptus en pijnbomen. Het is een vroege ochtend. De nacht begint te wijken voor het ochtendgloren. Getsjirp en gefluit van ontwakende vogels. In de verte ziet men de omtrekken van een klooster. De zwakverlichte vensters geven aan dat de duisternis zich binnenshuis nog niet heeft laten verjagen. Valentijn en Leontien komen van rechts op. Zij maken de indruk van desoriëntatie naar tijd en plaats, in het bizonder naar plaats.
Wij moeten nu heel en al verdwaald zijn.
(die de kaart van Rome en omstreken raadpleegt) Het is niet makkelijk in het donker de juiste weg te vinden.
En bij daglicht is het nog minder makkelijk de moordzucht van de hellebaardiers en de roofzucht van de bedevaartgangers te ontlopen. (in wanhoop) Wat moeten we doen? Wat moeten we doen?
Het ruikt hier naar pijnbomen en eucalyptus. Wat heerlijk voor de lijders aan borstkwalen.
Lijd je aan een borstkwaal?
(vertrouwelijk) Men beweert dat alle pages in het groen aan een borstkwaal lijden.
Je moet dat niet verder vertellen, schat, anders laten ze je vast en zeker niet in Rome toe.
Het ruikt hier ook naar wierook en mirre.
Daar krijg je de kriebel van in de keel, ook als je niet aan een borstkwaal lijdt.
Het ruikt hier ook naar dure parfums, uit adellijke kringen in Spanje, Napels en Illyrië.
Ik snak naar een nieuwe desodorant.
Zal ik je wat zeggen, Leontien?
Ja, zeg het maar, lieverd.
Nou, ik zal het je zeggen, je bent het enige meisje dat vrij is van kwalijke geuren.
| |
| |
Nou dan moetje wel erg verliefd zijn, want ik ben er vast en zeker van overtuigd dat de walm niet van me af te slaan is na al dit dwalen en zwerven zonder stortbad of een plons in Leie of Zwin.
(wederom verdiept in zijn kaart van Rome en omstreken) Weet je waar we nu zijn, Leontien? Je zou het niet kunnen raden.
Ik hoop maar niet dat we in het hol van de leeuw zijn terechtgekomen.
Als je het weten wilt, dit is nu de tuin van het Klooster van de Zuivere Bemiddeling.
Hoe kun je dat nou zo zeker weten?
Het staat er allemaal op de kaart, in woord en beeld. De tuin van het Klooster van de Zuivere Bemiddeling laat zich aanstonds herkennen door de geuren. Dat staat er allemaal, meid, dat staat er allemaal. In woord en beeld en geuren. Eucalyptus en pijnbomen van Italiaanse bodem, wierook en mirre van de eerwaarde kloosterzusters en de lyrische geuren van de dames van adellijke huize.
Maar staat er dan ook waarom de dames haar toevlucht tot het klooster hebben genomen?
(trots doch zenuwachtig) Dat staat allemaal in dit strontboekje.
Nou, als het er allemaal staat, dan mag je het niet een strontboekje noemen.
Dat is allemaal bij wijze van spreken. De dichters hebben het al zo lang geweten. Het appreciatum uit zich het best in depreciativum, het mejorativum in pejorativum, de liefde in truten kuttal.
(bouderend) Je mag het toch niet een strontboekje noemen, ik hou niet van vieze woorden.
Je hebt gelijk, vieze woorden zijn vieze woorden. Het staat allemaal in dit handzaam boeksken.
Wat staat er nog verder in?
Luister maar, het staat er zwart op wit en wit op zwart. Het staat er zo aardig en zo fijn, dat is te zeggen in het Latijn. Van heinde en ver reizen dames uit de hoogste kringen naar het Klooster van de Zuivere Bemiddeling. Dat staat er, meid, dat staat er. De dames streven uiteenlopende doeleinden na. De ouderen willen van haar gewetenswroeging, de jongeren van haar betovering worden bevrijd. Luister eens, liefje, luister eens.
Je moet niet zo aandringen, ik ben een en al oor.
| |
| |
Kinderloze koninginnen komen om de bemiddeling te verlangen voor de voortzetting van de dynastie.
Zo gaat het nu eenmaal, zegt men in Gent en omstreken. Als je d'r geen wilt, krijg je d'r een en als je d'r een wilt krijg je d'r geen.
(uiterst opgewonden) Luister eens, luister eens.
Nou, lieverd, wind je toch niet zo op.
De kinderloze vorstinnen verlaten het klooster niet alvorens de zegen van de Heilige Vader te hebben ontvangen.
(eensklaps in wanhoop) Dat kan allemaal wel waar zijn, maar hoe komen we in Rome? Wanneer worden we de dispensatio deelachtig?
Ja, om een vruchtbare schoot hoeft een meid uit Gent en omstreken zich niet druk te maken.
(uit het handzaam boeksken citerend) Het Klooster van de Zuivere Bemiddeling bevindt zich op tien kilometer ten noordoosten van Rome, op drie kilometer ten oosten van de Via Emilia.
Laten we maar gauw weer de Via Emilia opzoeken.
Dan moeten we naar het westen.
Maar hoe komen we uit deze vermaledijde tuin vandaan?
Wij hoeven maar de pijltjes te volgen.
Wat voor pijltjes, ik zie helemaal geen pijltjes.
Laten we niet langer treuzelen.
(terwijl hij een laatste blik werpt in zijn reisgids) Dat staat er allemaal, meid, dat staat er allemaal.
| |
Tweeëndertigste tafereel.
Het vertrek van de gravin van Morina. Het grijsrose overheerst. Een hoogst enkele keer treedt het diepblauwe naar voren. De geuren beantwoorden geheel aan de beschrijving van de handzame reisgids, wij worden opgenomen in een mengeling van eucalyptus, mille fleurs van Houbigant, mirre en wierook, met dien verstande dat eucalyptus en mille fleurs overheersen; mirre en wierook hebben de nodige moeite door kieren en sleutelgaten binnen te dringen. De gravin zit voor de spiegel van getemperd rococo, met de daarbij behorende attributen van de kaptafel tussen halfgeopende enveloppen en halfgelezen brieven. Zij verkeert in de ontspannen en dromerige houding van de edelvrouwe die haar kapsel door de kamenier laat verzorgen. Zij ziet er broos en
| |
| |
teder uit, harmonie van treurigheid en fleurigheid, van sensualiteit en spiritualiteit, met dien verstande dat de kwaliteiten afwisselend domineren. De overheersing der kwaliteit is steeds van korte duur. De toeschouwer moet er aanstonds van overtuigd zijn dat een zodanige harmonie zelden in de wereldgeschiedenis zich heeft voorgedaan, met dien verstande dat hij zich terstond rekenschap geeft van het gevaar, geestelijk en lichamelijk, aan zulk een bizondere toestand verbonden. De kamenier, hoezeer ook anders geaard, mag er eveneens best wezen. Zij vertoont alle eigenschappen van een verrukkelijke brunette, slank, met de eerste tekenen van een beginnende molligheid. Bij haar is het duidelijk dat sensualiteit en fleurigheid overheersen, ofschoon zij niet verstoken is van de slomerigheid des achternamiddags en de dromerigheid van de vooravond. Haar gezicht is dienovereenkomstig iets naar de brede kant; haar haren, in het midden gescheiden, zijn provocatief gefriseerd. De gravin vertoont twee gezichten, het eigene en het spiegelbeeld. Het beeld in de spiegel vertoont door de aard van het onvolmaakte materiaal uit de tijd van paus Veracius, vertekeningen die de gravin niet ontgaan en een glimlach bij haar oproepen. De gestalte van Ramona verschijnt en verdwijnt in het spiegelvlak. Het gesprek wordt afwisselend door de spiegelbeelden en de personen in levenden lijve gevoerd. Op de hoogtepunten van het gesprek wordt de behandeling van het haar gestaakt en zet Ramona zich neer op een laag bankje om des te beter de dialoog te kunnen volgen.
U lijkt sprekend op mijn kamenier in La Mancha.
Doña Isabela, men zegt dat kameniers allen op elkaar lijken.
U lijkt sprekend op mijn kamenier. Hetzelfde brede gezicht, er stroomt vast Mongools bloed door uw aderen ...
Dat mag best zo wezen, doña Isabela, maar u mag het niet verder vertellen.
Dezelfde bruine ogen, de ogen van de hinde. Hetzelfde gefriseerde haar, dezelfde slankheid, dezelfde molligheid. Onder ons gezegd en gezwegen, Ramona, je bent een demona, je moet provocerend zijn voor de Romeinen.
Ik moet toegeven, doña Isabela, ze willen me niet met rust laten, de prinsen en prelaten.
Het meest onwaarschijnlijke wordt soms tot werkelijkheid. Wil je wel geloven, mijn kamenier in La Mancha draagt dezelfde naam, zij heet ook Ramona.
En vloeit ook Mongools bloed door haar aderen?
| |
| |
Zij heeft het een keer bijna toegegeven.
En heeft ze dezelfde bruine ogen?
En hetzelfde gefriseerde haar?
And what about de molligheid?
Dezelfde provocerende souplesse.
And what about het rudimentaire Engels?
Dat is misschien het enige verschil.
(zet zich op het bankje neer en kijkt de gravin diep in de ogen) : Ik moet u een geheim toevertrouwen, u mag het aan niemand oververtellen.
Het is niet makkelijk geheimen voor zich te houden.
Ik draag vele namen, mijn naam hangt af van de klant. Voor iedere klant krijg ik een andere naam.
(hoogst geamuseerd) U wilt dus zeggen, u heet niet altijd eender.
U zou het niet geloven, doña Isabela, ik verander zo vaak van naam dat ik mijn eigen naam vergeten ben. Jezus Maria Jozef, hoe heet ik eigenlijk ook weer? Laura of Beatrice? Esmeralda of Brigita? Irena of Christina?
In het bordeel en op het toneel veranderen de vrouwen ook geregeld van naam.
Ik ben er nooit geweest, in het bordeel en op het toneel (zij kruist zich zoals voorgeschreven op de tweede zitting van het Concilie van Trente) , maar u mag het geloven of niet, kameniers veranderen ook voortdurend van naam. Zal ik u mijn eigen naam vertellen?
Neen alstublieft niet. Ik ben erg blij dat u Ramona heet. Ik was altijd gewoon mijn hartsgeheimen aan Ramona te vertellen.
Het is zo heerlijk voor de toilettafel hartsgeheimen uit te wisselen, vooral als je zulke welige kastanjeharen naar keuze mag onduleren en elongeren.
Ik vind het ook heerlijk als u de roofjes met de nagel wegkrabt.
Maakt u zich geen zorgen, alles krijgt zijn beurt. De haren, de schedel en de roofjes.
(ten volle gerustgesteld) Ik heb een vreselijke tijd doorgemaakt, ik heb de laatste maanden ontzettend geleden.
Ja, gravin, daar heb ik het een en ander van gehoord, maar ik had het aanstonds begrepen, u bent uw leed weer te boven gekomen.
| |
| |
Als men het inzicht verkrijgt, vermag men weer diep te ademen.
Het is hier zo heerlijk ademen, tussen de eucalyptusblaren en de mille fleurs.
We moesten alleen de mirre en wierook er buiten kunnen houden.
Dat is altijd de moeilijkheid met kloosterzusters. Ze jagen je mirre en wierook op het lijf.
(minzaam stroef) De zusters van de Zuivere Bemiddeling hebben mij een heel eind op weg geholpen.
(fluistert) Men vertelt ook dat u verschillende middagen bij de Heilige Vader heeft doorgebracht.
(iets minder minzaam, iets stroever) De Heilige Vader heeft eveneens tot het inzicht bijgedragen.
(vervuld van volkswijsheid) Men moet zijn weldoeners altijd loven. Heus zo is het, dankbaar duurt het langst.
Ik zal je zeggen, Ramona, ik was diep ongelukkig, ik had mijn man verlaten.
U had zijn toestemming, gravin, geloof mij u hebt hem niet verlaten.
Met of zonder zijn toestemming, ik had hem verlaten, ik had mijn man en mijn kinderen verlaten. (Maakt aanstalten om theatraal te grienen, maar weet zich bijtijds te beheersen) In het begin dacht ik niet aan man en kinderen, ik leefde in mijn dromen. Maar later ging geen dag voorbij of ik was vervuld van mijn herinneringen aan La Mancha. Ramona, ik voelde mij ellendig.
Maar waarom bent u dan niet teruggekeerd?
Ik was niet alleen vervuld van mijn herinneringen aan La Mancha, maar ook van mijn dromen van de Infanta.
Dat moet een heilig mens zijn geweest, maar zij heeft toch heel wat kwaad op haar geweten.
Ik had tijden, dat ik er mij niet zo druk over maakte, ik had mij zo'n beetje met mijn lot verzoend.
Daar weet ik van mee te praten, verzoeningen zijn niet van lange duur, dat zeggen ze tenminste in Napels.
Maar dan kwamen de brieven van mijn man. Hij beklaagde zich niet, hij vertelde alleen maar van het leven in La Mancha.
Uw man mag er wezen, hij weet hoe hij een vrouw moet aanpakken.
Hij vertelde van de kinderen en het personeel, de geboorten en de sterften, de oogsten en het vee, de inkomsten en de uitgaven.
| |
| |
Ja, uw man die mag er wezen. Ik zie daar allemaal brieven tussen de toiletartikelen.
Ja, dat zijn altijd brieven van bizondere inhoud als zij zo tussen toiletartikelen verzeild raken.
Intieme brieven zoals men zegt. Brieven waarin hij zijn hart uitstortte. Brieven waarin hij de vurige hoop uitsprak dat u weer spoedig teruggekeerd zou zijn, hoe eerder hoe liever, en dat de ledige plaats, die u had achtergelaten, weer zou zijn ingenomen.
(opgeruimd alsof haar een pak van het hart was gevallen) Je hebt het goed geraden, Ramona, maar je zou je verbazen hoe gauw de brieven van inhoud en toon zijn veranderd.
Mevrouw, vertelt u maar rustig wat u op het hart heeft, maar ik kan u wel verzekeren, de vrouwen in Rome krijgt u er niet gauw toe zich te verbazen. Zij hebben zoveel vreemde wederwaardigheden met prinsen en prelaten beleefd.
(heel even bitter) Het leven is een aaneenrijging van deerlijke en heerlijke, maar ook van vunzige en klunzige wederwaardigheden.
(mijmerend) Ja, zegt u dat wel. De prinsen zijn meer heerlijk dan deerlijk, de prelaten meer klunzig dan vunzig.
(weer tot het zonnige klimaat van het gemoed teruggekeerd) Zijn brieven werden berustend, vervolgens opgeruimd en tenslotte hoe langer hoe luchthartiger.
Ja, alsof hij een glas wijn uit Champagne had gedronken.
Hij vertelde dat Ramona zo goed voor de kinderen zorgde. Zij hadden er nooit zo goed uitgezien, zij hadden zich nooit zo gelukkig gevoeld. Geen brief of er werd uitvoerig van de kinderen en Ramona of, beter nog, van Ramona en de kinderen gesproken.
Je moet op je hoede zijn voor de Ramona's. Zij bedoelen het zo kwaad nog niet, maar hun figuurtje is ernaar, zij kunnen het niet laten.
Hij ging er tenslotte toe over een nauwkeurige beschrijving te geven van de kamenier. Hij schreef nooit van Ramona, maar van de kamenier.
Je moet de mannen maar kennen, het zijn allemaal rakkers.
Hij gaf een nauwkeurige beschrijving van Ramona. Slank en soepel, donkerbruine ogen, het gefriseerd haar, de provocerende verschijning.
U wilt toch niet zeggen dat uw man u al die bizonderheden schreef over de kamenier?
| |
| |
Natuurlijk schreef hij ze niet, maar ik kon ze toch tussen de regels door lezen.
Ja, tussen de regels door kunnen de mannen zoveel vertellen. Wat schreef hij nog meer tussen de regels door, mevrouw?
Dat kun je wel begrijpen, Ramona-in-Rome, want ook de Ramona-in-La-Mancha was een zozeer provocerende verschijning dat hij haar op een nacht in haar kamer had opgezocht, je begrijpt wel, niet met oneerbare bedoelingen, want een caballero blijft een caballero ...
Dat is heel anders in Rome, prinsen blijven niet graag prinsen en prelaten nog minder graag prelaten.
Je begrijpt wel, niet met oneerbare bedoelingen, want in La Mancha blijft een caballero een caballero, een hijo de algo een hijo de algo ...
Bij ons blijft een hijo de algo een hijo de puta ...
Zoals ik zei, een caballero blijft een caballero, een hidalgo een hidalgo, hij bezocht haar niet met oneerbare bedoelingen maar alleen maar om te doen blijken van zijne hooggestemde gevoelens van dankbaarheid voor haar goede zorgen voor het gezin dat zijn vrouw zo op onverantwoordelijke wijze aan zijn lot had overgelaten.
(met diepe wijsheid) Ja, zoiets kan men alleen tussen de regels door lezen.
(minzaam doch stroef) Je begrijpt, Ramona, ik voelde even de dolksteek in mijn hart, maar de pijn was aanstonds voorbij. Ik was tot het inzicht gekomen van de rijpe vrouw. Het inzicht dat sommigen geroepen zijn voor de dienst van have en goed en anderen voor de dienst van de wisselvalligheden van droom en mijmering. (De spiegelbeelden van de gravin en Ramona kijken elkaar peinzend en welhaast vijandig in de ogen)
Het zou ideaal zijn, doña Isabela, beide diensten te verenigen.
(mijmerend) Daar heb ik ook vaak van gedroomd, de vereniging van de beide diensten, de dienst van have en goed en de dienst van mijmering en droom. (Op scherpere toon) Maar het zal u wel bekend zijn, lieve kamenier, lieve roofjeskrabster, idealen worden zelden verwezenlijkt.
(fluisterend) Doña Isabela, ik ben er ook niet zo ideaal aan toe als u wel zou denken.
Ondanks uw provocerende verschijning.
Ondanks mijn gefriseerde haren.
U kijkt mij aan alsof u op het punt staat mij een geheim
| |
| |
toe te vertrouwen. Doet u wel verstandig dat te doen? Geheimen zijn alleen kostbaar zolang zij geheim blijven. Als zij gemeengoed worden verliezen zij veel van hun waarde.
Hebt u wel eens van de prins del Rive gehoord?
Dat is een oud geslacht van Rome.
De prins heeft mij aangeboden voor zijn kinderen te zorgen.
Heeft zijn echtgenote zich eveneens in een klooster teruggetrokken?
Nee, doña Isabela, zij is met de noorderzon vertrokken. Men beweert dat zij goede sier maakt in Parijs of in Londen.
(meer stroef dan minzaam) Ik geloof dat u dat met uw biechtvader moet bespreken.
(luchthartig) Ik zal het maar liever van mijn stemming laten afhangen (Men hoort het luiden van de Vespers)
Ik geloof dat het tijd wordt de séance te besluiten.
(terwijl zij de laatste hand aan het kapsel legt) Ja, u heeft gelijk, hartsgeheimen vergen veel tijd.
|
|