Curaçao, 8 november 1954
Graag vervul ik de wens van de schrijver van dit toneelstuk om een voorwoord te schrijven en dat doe ik om verschillende redenen met zeer veel genoegen. Ik wil er drie opnoemen:
1) Met zijn toneelstuk heeft de schrijver het bewijs geleverd dat hij niet bang is om de verschillende invloeden van de wereldliteratuur te ondergaan. In dit blijspel zien wij motieven en toestanden uit eminente werken van de Spaanse en Franse literatuur, respectievelijk van de beroemde schrijvers Tirso de Molina en Edmond Rostand.
2) De schrijver heeft de hierboven genoemde invloeden op originele wijze verwerkt, gebruik makend van onze moedertaal. Daardoor heeft hij geholpen onze taal gereed te maken voor komende generaties van dichters en prozaïsten.
3) En tenslotte heeft de schrijver begrepen dat een blijspel pas een waar blijspel is wanneer het, al is het een blijspel, ook de tragische gevoelens van ons leven omvat. Hoe kan dat nou? Het is niet anders.
Geen enkel menselijk werk heeft echte waarde als we het niet zowel met vreugde als met tranen hebben gerealiseerd. Habent sua fata libelli zegt men in het Latijn wat wil zeggen dat ook een literair werk een individueel lot heeft. Welnu, ik wens het een goede reis toe in jeugdige of oude, in welwillende of gestrenge handen van zijn lezers.
Cola Debrot
b. Gedichten. Na de verschijning van het tweede deel van het Verzameld werk zijn nog enkele gedichten gevonden, die opgenomen hadden moeten worden; ook dient nog verantwoording afgelegd te worden van enkele versies van wel opgenomen gedichten, die op dat moment nog niet aan de verzorger bekend waren.
Niet opgenomen is het vroege werk dat Debrot onder de schuilnaam Nouel (een gedeelte van de naam van zijn moeder) in eigen beheer uitgaf, onder de titel Heimwee. Debrot beschouwde deze jeugdpublikatie (van 1918) als niet tot zijn dichterlijke oeuvre behorend. Een exemplaar van het boekje is aanwezig in het Nederlands Letterkundig Museum en Documentatiecentrum, collectie J.C. de Joode.