De danseres Saba
De Hindoedansen van Saba worden getypeerd, zoals ik al eens eerder hier ter plaatse opmerkte, door een rijke afwisseling van standen, de schoonste oosterse sculpturen gelijk, en bewegingen, nu eens flitsend, dan weer meer stromend, die deze standen verbreken en waaruit zich weer nieuwe poëtische vormen ontwikkelen. Wij kunnen het ook anders uitdrukken en zeggen, dat haar dansen een afwisseling zijn van karakterinterpretaties en lyrische vervoeringen, die deze straffe karakterinterpretaties verbreken ofwel in stromende beweging brengen. In sommige van haar dansen kunnen wij deze twee elementen nauwelijks scheiden, zodat wij niet weten of wij van een lyrische dan wel van een epische dans moeten spreken. Voorbeelden hiervan zijn de vorstelijke dansen ‘Kali’ en ‘Manasse Devi’. Meestal kunnen wij ze echter wel naar de dominant in een van de twee groepen onderbrengen. Tot de karakterinterpretaties zou ik willen rekenen: ‘De Slangenbezweerder’ en vooral de buitengewoon expressieve ‘Garuda’; tot de lyrische de ‘Naga Puja’, de dans van het meisje dat zich aan haar eigen vlecht in de ruimte slingert; de bekoorlijke ‘Bajadère Nautsch’; de verstilde hemelnimf ‘Mohini Roopa’ en ‘Uma’, de teerste, vrouwelijkste dans van haar repertoire.
Eenmaal getroffen door deze polaire spanning tussen epiek en lyriek, begrijpen wij ook haar sympathie voor de Indische god Shiva, met wiens mythen en legenden vrijwel al haar dansen zijn verweven. De Indische god van de dood mag stellig niet vereenzelvigd worden met de pikante, maar wel wat negatieve Mephistopheles, ‘der stets verneint’. Shiva is de god van de dood, voor zover hij een vernietigingsdrang tegenover de bestaande werelden aan de dag legt, maar hij is een scheppende god, omdat hij tegelijk met deze leegte ook