Cilli Wang danst
De ongemeen oorspronkelijke artieste Cilli Wang, die gisteravond ook de chagrijnigste bezoeker van de Stadsschouwburg wel een lach op het gezicht zal hebben getoverd, beschouwt zichzelf, volgens de affiches op de reclamezuilen, in de eerste plaats als dansparodiste, terwijl zij in een interview verklaarde, dat zij er zich niet kwaad over zou maken indien men zou weigeren haar als danseres te beschouwen. Deze uitlatingen zijn even zovele blijken van zelfkennis en zelfonderschatting. Inderdaad, haar psychologische instelling is die van de parodiste, en de kunstvorm, waarin zij zich bij voorkeur uitspreekt, niet de dans, maar de pantomime. Ook wanneer zij zich hiertoe had bepaald, zou de gang naar de schouwburg ten volle zijn beloond; haar parodieën bezitten de trefzekerheid van mimiek en geste, die plotseling met onweerstaanbaar komisch effect in het tegendeel omslaan. Ik herinner nog eens aan de wisselende uitdrukkingen van vakmanschap en angstige onzekerheid in ‘De Acrobaten’; de mengeling van verknochtheid en bitsheid in het ‘Danspaar’; de ruisende rokken à la Argentina van ‘Marianka’, die zich aanvankelijk als een betrekkelijk stijve tante voordoet. Er steekt echter in deze artieste meer dan een parodiste en meer dan een mimische kunstenares. In verschillende dansen bij gedeelten, maar in ‘Ländler’ als geheel, wordt de steen des aanstoots, die met de parodie wordt bestookt, vergeten en ruimt de inventieve parodiste de plaats in voor de creatieve danseres. Dit schuwe, Tiroolse meisje uit ‘Ländler’ herinnert dan aan het bekoorlijk sonnet van Van Vriesland, waarin van ‘bloemen en landliederen heel de dag’ wordt gedelireerd.
Wij hebben een avond bijgewoond van verrukkelijke parodieën, die een enkele maal in al te koddige charges oversloegen, als bijvoorbeeld in ‘De Schilder’, maar anderzijds ook