| |
| |
| |
Overpeinzingen bij de Javaanse dans
Weerzien van Jodjana
Het is niet zonder huiver, dat ik mij deze avond naar de Stadsschouwburg heb begeven. Zou Jodjana nog steeds Jodjana zijn? Wanneer ik zijn naam uitspreek, ik denk dan vooral aan de meeslepende verrukking, die men ondergaat bij de fonkelende tegenstelling van hemelse zweving en aardse vastheid. Ik weet, ook deze verrukking laat zich analyseren, zowel in haar danskunstige als haar mythologische component. Danskunstig wordt zij tenslotte teweeggebracht door de vastheid van de stevig op de aarde geplante voeten en, daartegenover, de sierlijke of vogellichte wendingen en bewegingen van hals, hand en arm en de ogen, die voor zich uitstarend, de indruk wekken of dit lichaam weldra zijn vlucht zal wagen naar bovenaardse oorden. De goden- en heldenlegenden, die de aanleiding van deze dansen vormen, versterken nog de indruk. Ik kan in dit verband een kleine ‘hint’ geven. Wanneer de toeschouwer zijn aandacht vooral schenkt aan de legenden, betekent dit, dat hij geen gevoelig oog heeft voor de dans of dat de danser, als danser tenminste, niet overtuigend is. De bezieling van Jodjana doet ons de folklore, hoe interessant verder ook, onmiddellijk vergeten.
Ik zou zeggen, dat zijn danskunst iets ijler en esthetischer was geworden (ik herinner mij bijvoorbeeld een sterkere ‘Kelono’), wanneer hij niet had besloten met de Shiva-dans, onvergetelijk en van een prachtige vitaliteit.
Het programma werd verder aangevuld met gamelanmuziek en twee lichtere dansen van zijn naamgenote Raden Roro Prawati Jodjana.
| |
| |
| |
In het voetspoor van Jodjana
Het volk heeft zich in West-Europa, en vooral in ons land, van de danskunst een voorstelling gemaakt, die eensdeels op een misvatting berust, maar anderdeels toch ongetwijfeld van een gezonde kijk blijk geeft. Het is de voorstelling, dat de danskunst in de eerste plaats is een uitingsvorm der lichtzinnigheid. Deze opvatting is onjuist, voor zover het de danskunst in het algemeen, maar in wezen gezond, voor zover het de danskunst in West-Europa betreft. Het heeft, in verband met deze opvatting, zijn nut het fundamentele verschil tussen de Javaanse en de westerse danskunst in het middelpunt der belangstelling te stellen. Dit verschil is er niet een van technische aard, zoals men gemakkelijk geneigd zou zijn te veronderstellen; technisch moet men integendeel eerder op de verrassende overeenkomst tussen ballet en Javaanse dans wijzen, waarop ik in dit verband echter niet verder inga.
Het verschil is er een van de geestelijke instelling. De westerse danskunst is een uitingsvorm der lichtzinnigheid, de Javaan daarentegen danst zijn ernst. Waarom hangt boven de westerse dans de verdenking der lichtzinnigheid? Ik heb er mij deze summiere voorstelling van gemaakt, die ik gaarne voor een betere prijs geef.
De geboorte van het christendom had plaats te midden van een decadente Romeinse beschaving; het was op dat ogenblik, dat het westers wantrouwen ontstond tegen de danskunst, die in decadentie verkeerde, en tenslotte tegen de danskunst in het algemeen. Vanaf dat ogenblik bloeit de danskunst in de schaduw van het ongeoorloofde, een sociale positie, die zij tot heden ten dage heeft behouden. In de middeleeuwen nam zij het karakter aan van louter waanzin, die zich vooral uitte in de ‘dansepidemieën’, waaraan nog de benaming van Sint-Vitusdans herinnert.
Het is ook in de middeleeuwen, dat wij de oorsprong moeten dateren van de latere Europese dansvormen, die uitmunten als bekoorlijk, hartstochtelijk of verrukkelijk spel, maar die alle één ding gemeen hebben en wel, dat zij de zedelijke en religieuze verworvenheden van onze cultuur niet in hun
| |
| |
spel hebben verdisconteerd. Ik versta dus in dit verband onder lichtzinnigheid niet alleen de loszinnigheid, die daarmee gewoonlijk wordt gelijkgesteld, maar ook de andere levenshoudingen, die men niet als lichtzinnig, maar eerder als onwerkelijk pleegt te karakteriseren. In deze zin zijn niet alleen de bekoorlijke balletten uit de tijd van Lodewijk xiv lichtzinnig, maar ook de donkere hartstochten uit Spanje en de verrukkelijkheden uit de romantiek. Ik weet, ook de andere kunsten, toneel, muziek, schilder- en dichtkunst bezitten veel ‘onwerkelijks’; ik ga nog verder, zonder een flinke dosis ‘onwerkelijkheid’ is geen enkele kunstbeoefening ooit mogelijk. Maar irreële elementen bevatten betekent nog iets anders dan uit irrealiteit te zijn opgebouwd. De poëzie, die eveneens alle nuances van bekoring en hartstocht kent, heeft de zedelijke schoonheid evenmin geschuwd; zij heeft, om tot onze vorige beeldspraak terug te keren, niet alleen in de schaduw van het ongeoorloofde geleefd, maar heeft zich ook bewogen in het daglicht, dat weleens een grauwe schemer kan zijn, van het door de levenswet gebodene en het is door de aanvaarding dezer levensvolheid, dat zij een sociale functie vertegenwoordigt. De schilderkunst verkeert, door haar grote traditie, in nog gunstiger omstandigheden. De muziek heeft, door haar abstractie en onzichtbaarheid, de sociale problematiek minder gekend. Het toneel, dat evenals de danskunst een meer of minder bevlekte origine had, heeft zich in de loop der eeuwen geëmancipeerd en is een sociale kunst bij uitnemendheid geworden, zodat het, ondanks het oppervlakkig histrionisme, dat het nu en dan bedreigt, een nauwelijks te overschatten maatschappelijke taak heeft te vervullen.
Hoe zou de vernieuwing van de westerse danskunst kunnen geschieden? Ten eerste kan men zeggen: er valt niets te vernieuwen; door de beperktheid van haar uitdrukkingsmiddelen bezitten wij in de dans een kunstvorm, die niet in staat is de culturele problematiek te verwerken, maar daarentegen juist door haar primitiviteit een zuiverheid van hartstocht en verrukking weet voort te brengen, die de andere kunsten haar mogen benijden, al moge het dan ook waar zijn, dat zij de
| |
| |
moderne, met sociale problemen overladen toeschouwer diepe groeven op het gloeiende voorhoofd bezorgt. Ik heb vaak genoeg deze redenering tot mijzelf gehouden, maar als men weer eens een oosterse danser ziet als Jodjana, stelt men zich toch weer de vraag naar de mogelijkheden van een vernieuwing. De oosterse danskunst verdisconteert immers wel degelijk de sociale belevenis in haar spel. Een vergelijking van de onderwerpen van de beroemde balletten en de Javaanse dans zou reeds een vingerwijzing in de juiste richting geven: aan de ene kant zien wij de lyrische ontboezemingen van faunen, stervende zwanen en andere door liefde bezetenen en aan de andere kant de dramatische voorstelling van de rijstoogst, van de loutering van de ijdele koning Kelono, van de strijdvaardigheid van de god des strijds, van het verhaal van Shiva, die uit dood en vernietiging een nieuwe wereld schept. Natuurlijk blijkt het ernstiger karakter van de Javaanse dans niet uit het feit, dat hij ernstiger onderwerpen illustreert, want de werkelijke dans is dans en geen illustratie, maar wel uit het feit, dat hij een en dezelfde voedingsbodem heeft gehad als de legenden, die hij thans tot onderwerpen heeft gekozen. De Javaanse dans beperkt zich niet tot het vuurwerk van de passie, maar heeft ook de zedelijke belevenis en daarmede het sociale leven in zijn werkingssfeer betrokken. Dit is het kardinale verschil, dat de oosterse dans een zo veel waardiger, zo veel ernstiger, zo veel grootser karakter verleent. Mijn overpeinzing bij de Javaanse dans, en met name de dans van Jodjana, heeft mij nog verder wegwijs gemaakt.
Wanneer de Javaanse dans, zoals in bepaalde gevallen bij Jodjana inderdaad geschiedt, van zijn voedingsbodem wordt beroofd, wordt hij onmiddellijk aan de ‘onserieuze’ westerse dans gelijk. De schoonheid van Jodjana's dansen berust immers hierop, dat zij, voortgekomen uit het Javaans toneel, geladen zijn van dramatiek. Men weet, dat wat wij Javaanse dansen noemen, gewoonlijk niet anders zijn dan fragmenten uit een groter drama. Het is dit fragmentarische, dat ons bij minder voortreffelijke Javaanse dansers iets onbevredigends geeft; wij houden het gevoel, dat er kop noch staart aan het
| |
| |
hele geval zit. Jodjana was in zoverre al van het begin af verwesterd, dat hij deze dramatische fragmenten tot afgesloten creaties componeerde. Tegelijk daarmee doemde echter het grote gevaar voor deze kunstenaar op: dat de dramatische zielskracht zou worden vervangen door een lyrische ijlheid. Hoezeer wij hem ook bewonderen mogen, wij mogen onze kritiek niet het zwijgen opleggen, daar zij ook met een eventuele vernieuwing van de westerse dans samenhangt. Vooral bij navolging door anderen vergroot zich het gevaar onmiddellijk tot dreigende werkelijkheid, zoals wij ook in zijn laatste uitvoering dadelijk hebben kunnen merken. Wij moeten ons dan ook ervoor wachten te hopen, dat een vernieuwing van de dans zou kunnen plaatshebben door nabootsing van de grote dansstijl, die de Javaanse is. De Javaanse dans moet niet worden nagebootst, hoe scherp ook het licht zij, dat hij werpt op de feilen van onze eigen danskunst.
Waar, zo niet in een grote stijl elders, moet de vernieuwer de voedingsbodem zoeken voor de moderne dans? In het leven, zegt men. Dat is echter een te vaag antwoord. Ik geloof, dat deze levenskracht zal geleverd moeten worden door het toneel, dat des te gemakkelijker de dans bij zijn emancipatie zal kunnen helpen, omdat het zelf ook deze weg heeft moeten bewandelen. Wij hebben trouwens gezien, dat de Javaanse dans zijn kracht ontleent aan het ingeschakeld zijn in het grotere drama. Men moet mij wel verstaan, het is niet mijn bedoeling gedanst toneel te propageren, zoals bijvoorbeeld het Kurt Jooss-ballet; dat liep grotendeels uit op vervlakking van toneel en dans beide. Neen, de danskunst moet in het drama worden ingeschakeld en de rol spelen, die haar blijkens haar eigen danskunstige uitdrukkingsmiddelen toekomt. Ik wil het nog duidelijker uitdrukken; de danser en toneelspeler moeten eenzelfde scholing doorlopen op de toneelschool, die dan natuurlijk ook een dansafdeling zal moeten hebben. De studenten zullen dan, evenals in andere faculteiten, hoofd- en bijvak kunnen kiezen. Men meent te zeer dat er alleen met het lichaam wordt gedanst. Noverre, de balletmeester uit de zeventiende eeuw, wist het al: om goed te dansen moet men niet alleen zijn voeten, maar ook zijn hersens gebruiken.
| |
| |
Wie de vernieuwing van de dans voorstaat, dient echter zich ook bewust te zijn van de gevaren van een dergelijk pleidooi. Iedere kunst heeft, zoals ik reeds zeide, een zekere lichtzinnigheid (irrealiteit), die tenslotte voortkomt uit de weigering aan het sociale aspect het laatste woord te schenken; de kunst stelt zich met niet minder tevreden dan met het eeuwigheidsstandpunt, dat nu eenmaal een absurditeit blijft voor wie het kunstenaarsbloed mist.
Deze lichtzinnigheid is bij de danskunst nog in twee opzichten geaccentueerd: de uitdrukkingsmiddelen van deze kunst zijn beperkt, op haar best brengt zij hartstocht en verrukking voort; dat is overigens heel wat, maar gecompliceerde gevoels- en gedachtespinsels blijven haar intussen grotendeels ontzegd. Voeg hierbij nog de historische verhouding tot het christendom, waarover ik hierboven sprak, en men begrijpt, waarom deze kunst, naast de bijzondere prestaties van enkele talenten, naast de onvergetelijke ogenblikken van de superieure dansers, zulk een onevenredig grote hoeveelheid barre nonsens heeft voortgebracht. Enkele onvergetelijke ogenblikken, ik denk dan vooral aan Escudero, Argentina en Pavlova. Ik kan mij voorstellen, dat een hartstochtelijke minnaar van de dans met verwijzing naar deze namen mij van ondankbaarheid beschuldigt. Ik kan niet anders antwoorden, dan dat ik, ondanks mijn bewondering, hun beperktheid veel groter vind dan die van Jodjana in zijn beste ogenblikken. Eén vrees deel ik in elk geval met deze hartstochtelijke dansminnaar, en dat is, dat tegelijk met de lichtzinnigheid ook de lichtvoetigheid zal verdwijnen. Wie weet? Ik kan natuurlijk voor niets instaan. Wanneer ik dan ook de boven aangegeven weg van binding aan het toneel aanbeveel, het is omdat ik meen, dat die reeds ten dele bewandeld wordt. Ik vraag u in gemoede, gepassioneerde bewonderaar van de dans, waar ziet gij tegenwoordig de meest echte dans, op toneel- dan wel op dansuitvoeringen? Ik meen, op het toneel. De gespannenheid van een Remmelts of een Van Dalsum, om twee duidelijke voorbeelden te nemen, is in wezen veel meer werkelijk dans dan vele moeilijk aangeleerde, maar niet verwerkte en doorleefde figuren uit ballet of de Javaanse dans.
| |
| |
Ik geloof dan ook dat er eerst een binding met het toneel moet tot stand komen, voordat wij hier in Holland, als iets onvergetelijks, maar ook iets zeer uitzonderlijks, een ‘vrije danskunst’ zouden kunnen zien bloeien, zoals ook de lyriek van Jodjana eerst de dramatische scholing heeft moeten ondergaan.
De dans is een zeldzame plant, een cactus. Hij bloeit betoverend, maar niet vaak.
|
|