van Quevedo ademen tenminste een geheel andere geest dan de psalmen, die ons uit het Oude Testament bekend zijn. In hoeverre zij van de oudtestamentische psalmen verschillen, laat zich evenwel niet in een paar woorden zeggen; zij zijn niet uit een en dezelfde geest geboren.
Met enige goede wil kunnen wij uit deze zeventien psalmen een of twee religieuze gedichten lichten, met name de beroemde dertiende psalm (met de prachtige aanhef ‘Een nieuw hart’, die in de vertaling van Diels niet geheel tot zijn recht komt), en de vierde psalm, die ook bij Diels een ontroerende vertolking heeft gevonden.
De psalmen 2, 3, 5, en 11 zijn eerder demonisch dan religieus te noemen; vooral is dit het geval met de derde psalm, waarvan ik de vertaling van Lehmann (destijds in Criterium verschenen) nog altijd boven die van Diels verkies.
Onovertrefbaar is daarentegen Diels in zijn vertolking van de psalmen, die niet religieus of demonisch zijn, maar een stoïcijnse allure bezitten, waarbij een mengeling van levensaanvaarding en levensweemoed niet zonder een zeker retorisch vertoon wordt voorgedragen.
In de ogen van Anthonie Donker, die in de Nederlandse auteur vooral de nuchterheid opspoort, zal Gerard Diels een even grote zonderling zijn als Quevedo, van wie men zeker niet zou hebben verwacht, dat hij een vertaler onder de levende Nederlanders zou hebben gevonden. Of zou de Nederlandse schrijver toch minder nuchter zijn dan Donker het zich voorstelt? Heeft misschien Vestdijk gelijk als hij zegt, dat de Nederlandse literatuur naar het internationale evolueert? In ieder geval heeft Diels zich op voortreffelijke wijze van een duivels moeilijke taak gekweten.