van haar dichterschap, verscheen de verzameling Verzonken grenzen, waarschijnlijk het hoogtepunt in haar dichterlijk oeuvre. Hier was haar ideaal van universele broederschap uitgegroeid tot een alomvattend kosmisch levensbesef, waarin zich de sociaal-ethische en individueel mystische elementen makkelijk laten onderkennen.
Haar laatste werk draagt een intiemer karakter dan de meeste van haar vroegere bundels: het wordt niet gedragen door grootse politieke concepties of mystieke vervoeringen. Uit de diepte heeft zij deze verzen genoemd, maar men komt bedrogen uit, wanneer men, met de psalm De profundis in gedachte, verwacht, dat zij haar diepste ervaringen, de schoonste zowel als de bitterste, zou uitspreken. Deze verzen zijn geschreven uit een diepe, maar soms ook alleen maar beminnelijke vriendschap. Zij ziet in de vrienden, die zij vol liefde herdenkt, niet alleen ‘de ander’; zij zoekt ook zichzelf of beter gezegd, haar ideaal-ik. Bij deze herdenking is zij dus allerminst kritiekloos, maar de kritiek belemmert haar niet de vrienden juist om hun anders-zijn in de warmte van haar hart op te nemen. Waar haar liefde haar kritiek het zwijgen oplegt, ontstaan uitsluitend beminnelijke gedichten. Waar haar kritiek en liefde samengaan, ontstaan gedichten stroef en vloeiend tegelijk, zoals wij die van haar kennen en zo ontroerend, dat zij treffen in de roos van ons hart. Ik noem met name ‘In memoriam H. Sn.’, ‘De vrouwen van Holland’ en ‘De vrouwen van Holland klagen aan’.
Wij leven in een bewogen tijd, veel kan ons ontvallen, maar één ding kan ons niet worden ontnomen, dat is de vriendschap, ik herhaal nogmaals: de vriendschap, die de heerlijke vereniging is van ons egoïsme en onze onbaatzuchtigheid. Spiegel en venster...