Blijken van wanhoop
[Focquenbroch, Bloemlezing uit zijn lyriek, met een inleiding van W.F. Hermans. Van Oorschot, Amsterdam 1946.]
Bij de Uitgeversmaatschappij G.A. van Oorschot te Amsterdam is thans verschenen een bloemlezing van W.G. van Focquenbroch ofte wel ‘Fok’, zoals hij zichzelf noemde, de merkwaardige dichterarts uit de zeventiende eeuw. Na in Amsterdam een steeds meer verwaarloosde praktijk te hebben uitgeoefend, liet hij zich door de wic: werven als fiscaal op een van de troosteloze plaatsen aan Afrika's Westkust, waar hij ten slotte zijn einde heeft gevonden, hoe weet niemand. Hij behoort tot het geslacht der desperado's, als dokter niet minder dan als dichter.
In de loop der eeuwen heeft de literatuur vele doktersfiguren opgeleverd: de evangelisch aandoende dokter uit de zestiende eeuw, die recepten afleverde, samengesteld uit drie ons berouw, twee ons liefde en een half ons penitentie (driemaal daags een lepel); de parmantige Molière-types uit de zeventiende eeuw; de tovenaars uit de romantiek en de film; de ‘strijders tegen de dood’, die zich met een microscoop of een reageerbuis laten fotograferen. Merkwaardig, dat de schrijver-artsen zelf, de voorbeeldige figuren à la Duhamel niet te na gesproken, niet zelden het radeloze type opleveren. Ik noem schrijver-artsen uit zo verschillende landen en van zo verschillende begaafdheid als Slauerhoff, Céline, Cronin en Axel Munthe. Ook Focquenbroch behoorde tot hen.
Waarom werd deze boeiende en soms ronduit prachtige dichter zo lang en zo stelselmatig verwaarloosd, vraagt W.F. Hermans, die deze uitmuntende bloemlezing heeft verzorgd. Het antwoord hierop hangt, dunkt mij, samen met 'n