| |
| |
| |
Exit Oedipus?
S. Vestdijk, Het vijfde zegel. Nijgh en Van Ditmar, [Rotterdam] 1937.
Ik beoog niet zozeer een literaire kritiek te geven op Vestdijks laatste roman, naar aanleiding waarvan dit opstel wordt geschreven, alswel uiteen te zetten om welke redenen ik dit boek een keerpunt acht in de produktie van de letterkundigen, die men pleegt samen te vatten onder de naam ‘Forum-groep’. Omgekeerd kan men, meen ik, geen juist inzicht verkrijgen in Vestdijks verhouding tot El Greco, Filips ii en het Spaanse cinquecento, wanneer men met Vestdijks oorsprong uit Forum geen rekening houdt. Al dadelijk immers stuiten wij op de typische Forum-neiging - stichtelijk of ethisch, al naar men het noemen wil - de mensen te verdelen in goeden en slechten, zij het dan ook dat de maatstaven voor goed en kwaad niet steeds met de gangbare overeenkomen. In Het vijfde zegel deelt Vestdijk met kwistige hand de negatieve eigenschappen uit onder de representanten der Spaanse religieuze orden en van de aristocratie, terwijl daarentegen de positieve eigenschappen, ‘de dingen waar het om gaat’, zich alle verenigen in inborst en brein van de schilder Theotocópuli, genaamd El Greco. De bewondering, aan de dag gelegd voor de Spaanse koning en de monnik Esquerrer, is met deze opzet slechts schijnbaar in tegenspraak. Esquerrer boezemt ons de sympathie in, die indertijd onwillekeurig uitging naar de hulpeloosheid van Van der Lubbe, maar bereikt dit juist doordat hij de vlees-geworden negatie is van de monnikenorden. Terwijl Filips een toevluchtsoord blijkt, waarheen El Greco kan uitwijken of, beter nog, de troef die hij met succes tegen de rest van Spanje uitspeelt. Kort samengevat is immers de intrige deze: Greco, teleurgesteld door de weigering van
| |
| |
zijn schilderij op het Escorial, sluit zich aan bij de verschillende ontevreden elementen: jezuïeten, Aragonezen, wraakzuchtige particulieren enzovoort, maar gaat op het laatste ogenblik ertoe over het komplot te verraden, een daad, waartoe hij wordt gedreven zowel door overwegingen van zelfbehoud als door de herinnering aan het onvergetelijk ogenblik dat hij een persoonlijk onderhoud had met de raadselachtige vorst. Het slot van dit boek is niet alleen voortreffelijk, maar zelfs van een waarachtige grootheid en hierdoor wordt dan ook de artistieke belangrijkheid van de roman bepaald.
Het onderzoek naar de psychologische oorsprong van Vestdijks agressiviteit tegen Spaanse geestelijkheid en adel, die onder meer in de aanhankelijkheid tot Filips is verwerkt, levert daarnaast enige verrassende gezichtspunten. Betrof deze agressiviteit immers uitsluitend, of zelfs vooral, deze groepen op zichzelf, dan zou de roman een antipapistische nawerking zijn van de tachtigjarige oorlog. Dat is hij ook wel gedeeltelijk. Er zijn hier echter nog zovele andere, meer actuele factoren in het spel, waaronder het Forum-probleem een belangrijke plaats inneemt.
In de agressiviteit tegen de Spaanse inquisitie vermomt zich, om te beginnen, nogal duidelijk des schrijvers afkeer tegen de willekeur der hedendaagse dictaturen. Zoals ik reeds zeide, wordt Filips, paradoxaal genoeg, met grote omzichtigheid bejegend. Dit herinnert aan de strategie van het Wilhelmus: den Coninck van Hispaniën heb ick altijd geëerd. Vestdijk deelt namelijk ten opzichte van de koning de rehabiliterende opvatting, dat Filips zijn slechte naam dankt aan de gruwelverhalen die indertijd zijn voormalige secretaris Pérez (‘le très astucieux et très perfide Antonio Pérez’, volgens Louis Bertrand) aan de Europese hoven in omloop bracht. Deze opvatting moge de historisch juiste zijn, zij verklaart niet waarom deze leugens, over Filips in omloop als over ieder ander belangrijk staatshoofd, ditmaal gehoor vonden. De verklaring ligt voor de hand: Filips, die Vestdijk zo hartelijk in bescherming neemt, is, hoe dan ook, toch de personificatie van het Spaanse katholicisme, dat bij dezelfde Vestdijk zo weinig in de smaak valt. Deze opvallend ongelijke bejege- | |
| |
ning van Filips en het Spaanse katholicisme wordt verklaarbaar wanneer wij ons door het verleden van Spanje niet van het heden in de Lage Landen laten afleiden.
Vestdijk is een Nederlands letterkundige, deel uitmakend van de Forum-groep. Vestdijk deelt vele eigenschappen met de Forum-schrijvers, hij deelt met hen ook de eigenaardigheid die wij tegenwoordig als het ‘Oedipuscomplex’ kenschetsen en waarin men twee impulsen of, beter nog, twee motieven pleegt te onderscheiden: ‘de binding aan de moeder’ en ‘de haat jegens de vader’. De moederimago vinden wij terug in een roman als Else Böhler van Vestdijk of in een novelle als Mijn zuster de negerin van Cola Debrot, die ik hier, ofschoon deze bespreking met dezelfde naam wordt ondertekend, opzettelijk noem, om te doen uitkomen dat ik er niet tegen op zou zien mijzelf enige reeksen mea culpa's op de borst te roffelen, wanneer ik het niet nog altijd als een eer beschouwde in Forum te hebben mogen debuteren. Het eervolle hiervan hangt voor mij nauw samen met de namen van hen wier opstandigheid een frisse wind deed waaien in de Nederlandse letteren: Ter Braak en Du Perron. Zij vertegenwoordigen de andere zijde van Oedipus: zijn opstandigheid. Wie geen vreugde schept in freudianismen, mag voor mijn part rustig spreken van Sturm und Drang. Wat de opstandigheid van de Sturm und Drang kenmerkt is het onreële ervan; de Forum-schrijver bevindt zich nu eens binnen, dan weer buiten de werkelijkheid, kortom de Forum-schrijver, de Forens bevindt zich in een Forenzenverhouding tot de werkelijkheid, met name als hij de metafysica ontkent. Men kan zich niet beter rekenschap geven van deze onreële geest dan door twee boeken naast elkaar te leggen, beide gekenmerkt door een intellectuele opstandigheid, maar waarvan het ene van volwassenheid blijk geeft, terwijl aan het andere, hoezeer ook baanbrekend voor ons land, nog steeds de fouten van de doordraver kleven; met deze
twee boeken bedoel ik Aldous Huxley's Do What You Will en Ter Braaks Politicus zonder partij. Let dus wel: het gaat niet om de opstandigheid op zichzelf maar om de aard ervan. Beide essays tekenen evenzeer verzet aan
| |
| |
tegen de hegemonie van het ‘spirituele’, maar terwijl Huxley dit doet op grond van zijn verlangen naar een volledige menselijkheid, gaat de Politicus zonder Partij over het scheppen van een hegemonie van het ‘materiële’. Het spreekt vanzelf, dat Ter Braak in zijn uitspraken minder volstrekt is dan in zijn toon, maar dat hij, hoe dan ook, die indruk heeft kunnen maken, bewijst reeds dat bij hem, in tegenstelling tot Aldous Huxley, de innige menging van abstractie en materie nog niet had plaatsgevonden. Het typeert een zo abstract schrijver als Ter Braak, dat zijn verlangen uitgaat juist naar datgene waaraan hij een gemis voelt. Wij mogen ons overigens afvragen of de Ter Braak van de Politicus nog steeds identiek is aan die van vandaag. Of zijn ook bij hem de woorden van toepassing: Exit Oedipus? In ieder geval zijn ze van toepassing bij Vestdijk. In de nieuwe roman van Vestdijk begroeten wij het boek, waarin voor het eerst de beteugeling plaatsheeft van de Forensische Sturm und Drang. Het vijfde zegel behandelt de verzoening met de werkelijkheid, met de ‘Vader’, gesymboliseerd in de Spaanse koning, Den coninck van Hispaniën... etcetera. Dit verklaart het sparen van Filips, wie het applaus op de grote verzoeningsdag geldt, - verklaart tegelijk de onverzoenlijke agressiviteit tegen geestelijkheid en adel, onverschillig of zij het regime aanhangen dan wel het zelve belagen. Voor zover zij steunpilaren zijn, omdat zij de werkelijkheid, de maatschappij, de ‘Vader’ vertegenwoordigen in een tijd, waarin de schilder nog niet in een zakelijke verhouding tot de werkelijkheid getreden is. Hij haat hen vanwege hun maatschappelijkheid, zoals hij de opstandigen onder de Spanjaarden haat juist om de tegenovergestelde reden: dezen, de opstandigen, zullen immers ten slotte een hindernis vormen tgen de verzoening die zich langzaam aan in hem voorbereidt. Wij krijgen
de gedragslijn of eerder het gemis aan gedragslijn van de desperado, wat de Spanjaard karakteriseert met de drie woorden: yo contra todos (ik tegen allen). Hiermee wordt het duidelijk, waarom het hoogtepunt van de roman aan het slot ligt. De weergave van Greco's verraad is een meesterstuk. Het verraad wordt voor een deel voorgesteld als noodweer, als enig middel van zelfbehoud tegen
| |
| |
de roofdierlijke snijtanden van de hem omringende buitenwereld, maar tegelijk ook als een gil van innerlijke angst, het ‘De profundis clamavi ad te, domine, domine’, terwijl wij ons ten slotte afvragen of het niet de impuls is van de Verloren Zoon, waaraan Greco gehoorzaamt, wanneer hij zich werpt in de armen van Filips, dat wil zeggen in de armen van zijn voorstelling van deze vorst. Wij zouden deze roman kunnen beschouwen als het verhaal van de Verloren Zoon, in deels psychoanalytische, deels historische aankleding.
Helaas staan wij ook hier weer voor de keerzijde van de medaille (voor de défauts de ses qualités). Aan hetzelfde conflict, waaraan wij dit grootse slot danken, wijt ik het scheve historische beeld dat de roman voor een deel minder leesbaar maakt. Men kan grif toegeven, dat een land dat de Theresia's, de don Quichottes, de Loyola's voortbracht, allicht ook hun karikatuur zal produceren. Niettemin is het een minder gelukkige omstandigheid wanneer een psychisch conflict de schrijver noodzaakt alléén de karikaturen, met weglating van de zuiverder exemplaren van het soort, uit te beelden. Ik ga nog verder: wanneer in Spanje inderdaad alleen de karikaturen hadden bestaan, welnu, dan had Vestdijk zelf, ter wille van de roman, de zuiverder specimina moeten scheppen. Voor zulk een moeilijke taak was intussen Vestdijk niet gesteld; wij allen weten, dat het de Spaanse geschiedenis aan grote figuren niet ontbreekt. Dat omgekeerd een roman, waarin uitsluitend grote figuren optreden, evenzeer tot eentonigheid vervalt, verandert niets aan mijn bezwaar. Dit bezwaar, dat ik niet licht tel, valt niettemin in het niet, wanneer men zich weer het aangrijpende slot in de herinnering roept. Bovendien staat het voortreffelijk proza van de proloog maar weinig ten achter bij dat van het slot. Ik voeg hier nog aan toe dat Vestdijk, ofschoon hij geen recht doet wedervaren aan het Spaanse katholicisme, toch niet in bepaald flauwe eenzijdigheden vervalt. Daarvoor behoedt hem zijn natuurlijke psychologische begaafdheid. Alles samengenomen dus een werk, dat soms de grootste bewondering en elders, naast kritiek ook eerbied afdwingt.
| |
| |
Exit Oedipus?, vraag ik nogmaals. Het antwoord hangt af, dit zij nadrukkelijk gezegd ter vermijding van ieder misverstand, van de betekenis, die men aan het begrip ‘Oedipus-complex’ hecht. In een literair traktaat zou het gebruik van medische termen uitlopen op misbruik daarvan, indien de letterkundige in ernst beoogde medische diagnosen te stellen. Een dergelijke pretentie, uitsluitend door mr R. Houwink vol te houden, mag men naar keuze, als aanmatiging of als malheid beschouwen. Vaktermen, eenmaal in de volksmond (en dat is het geval met enkele begrippen ook uit de psychiatrie), vloeien noodzakelijkerwijs ook uit de vulpen van de schrijver. Wat weer inhoudt, dat de schrijver zich om de wetenschappelijke zuiverheid van het begrip slechts met mate bekommert. Met andere woorden, de nauwkeurige psychiatrische diagnose van El Greco gaat mij niet aan; zelfs zou ik mij best kunnen voorstellen dat zij juist tegengesteld aan mijn uitspraak in dit opstel zou luiden, aangezien reeds de heftigheid van het conflict het bewijs levert, dat de ban niet volledig is gebroken. Voor mij trekt zich echter Oedipus in meer dan voldoende mate terug, wanneer de schrijver blijk geeft van een volkomen helder inzicht in de toestand. Ik acht Het vijfde zegel een keerpunt, omdat men hierin voor het eerst dit helder inzicht waarneemt bij een schrijver uit de Forum-groep.
Ik stelde zojuist de vraag: is de Ter Braak van de Politicus nog steeds identiek aan die van vandaag? Wie, als ik, zijn besprekingen in Het Vaderland geregeld volgt, zal niet aarzelen ontkennend te antwoorden. Panta rhei. Wie heden de meeste gelijkenis met Ter Braak vertoont, loopt kans morgen aan de dag in vele opzichten met hem te verschillen. Het is verleidelijk hier op Ter Braaks toekomst door te gaan, er ten slotte Du Perron bij betrekkend. Natuurlijk kan men zich tevens, ter wille van de vrolijkheid, afvragen, waar of al die gestalten van Oedipus blijven, die zich uit de voormalige Forenzen terugtrekken. Het antwoord ligt voor de hand; zij vinden gerieflijke huisvesting bij de epigonen, in wie het voornaamste van Forum, een eigenaardige vorm van exaltatie en inspiratie, allicht niet mede zal overhevelen. Wij bevinden
| |
| |
ons echter te zeer te midden der gebeurtenissen om anders dan enigszins voorbarig uitsluitsel te kunnen geven. Ik volsta dus met te wijzen op de betekenis van de woorden van het Wilhelmus wanneer Vestdijk ze tot de zijne maakt: den Coninck van Hispaniën heb ick altijd geëerd.
|
|