De duivel verliest
S. Vestdijk, Mijnheer Visser's hellevaart. Nijgh en Van Ditmar, Rotterdam 1936.
Ik zou de publikaties van Vestdijk, niettegenstaande zij strikt genomen geen autobiografische aantekeningen bevatten, bekentenissen willen noemen, omdat zij met bekentenissen deze gewichtige factor gemeen hebben, dat zij gedaanteverwisselingen van de mens vooronderstellen en zelfs daarop de nadruk leggen. De bekentenissen van Vestdijk betreffen niet persoonlijke of al te persoonlijke bijzonderheden, maar de verschillende algemeen-menselijke psychische fasen zelf, waarin men zich afwisselend bevindt als in de vakken van een psychische zodiak. Wanneer wij daarentegen bijvoorbeeld de naam Slauerhoff noemen, is het tevens of wij een enkele toon, door geen andere auteur te suggereren, vernemen. Schrijvers à la Slauerhoff uiten zich steeds van een enkel innerlijk niveau af; hun werk is de getuigenis van hun, ofschoon allerminst eenvoudig, toch enkelvoudig bestaan.
Wie dit voor ogen houdt, zal er zich niet over verbazen wanneer hij zich na de lectuur van Mijnheer Visser's hellevaart geplaatst ziet voor een gedicht van dezelfde Vestdijk als ‘Het sprookje’ in het januari-nummer van Groot Nederland. Hij zal ook inzien waarom bij Vestdijk niet de toon, maar het ritme, als ‘drijfkracht’, ‘motor’ door de afwisselende gebieden van de microkosmos, het sterkst de aandacht opeist. Ieder belangrijk schrijver heeft een specifiek element, waarin niemand hem kan navolgen en waarin ook hij niemand navolgen kan. Dit onvervangbaar iets is bij sommigen de toon. Anderen weer worden door hun plastische hoedanigheden gekarakteriseerd. Bij Vestdijk overheerst het ritme. Wat al-