deel van een Utrechtse chef de clinique te hebben geciteerd: dat Slauerhoff ‘ontzaglijk veel hart’ voor zijn patiënten had.
Van deze zijde, een letterkundig tijdschrift, gaat de waakzaamheid uiteraard een andere richting uit. Hier dient men ervoor te waken dat de pittoreske eigenschappen de grootheid dezer persoonlijkheid niet geheel verdringen. Niet het minst, opdat zijn werk, waarin hij tenslotte levend blijft, niet door het afschuwelijk web omsponnen wordt van misverstand.
Op tweeërlei wijze kan in een werk een persoonlijkheid zich kenbaar maken: als sterk uitgesproken, markant individu, uit duizenden herkenbaar, aan een tic, een oogopslag, de voorkeur voor een woord; maar ook door de hoogheid van de levenstaak die de auteur zich stelt. Albert Verwey is bij ons het eerbiedwekkende voorbeeld van een auteur, wiens persoonlijkheid manifest wordt door de hoogheid zijner levenstaak. Verwey zou onmiddellijk aan belangrijkheid inboeten, wanneer het verhaal over de ernstige bestemming, die hij volgde, verloren ging en hij niet anders naliet dan de bloemlezing zijner allerbeste verzen. Het merkwaardige is dat deze levensernst, buiten zijn verzen om bestaande, terugwerkt op zijn verzen en deze sterker leven inblaast. Deze scheiding tussen zijn verskunst en levensdoel blijft intussen een ‘sterk’-zwakke zijde van Verwey. Nu wil de legende, dat Slauerhoff geheel tot de andere soort behoorde.
Dat hij verzen maakte waaraan men bij de eerste oogopslag zijn hand herkent. Dat deze verzen prachtig zijn en dat zij, ook zonder hem, wel hun weg door de jaren zullen vinden. Kortom: dat hij een groot dichter was maar verder een wezen zonder levenstaak of -doel, onberekenbaar, zoals het heet: wisselend met weer en wind. Deze voorstelling is gevaarlijk, omdat zij in sommige opzichten ook werkelijk juist is. De individuele originaliteit is inderdaad het eerste dat bij hem opvalt. Wij zouden zelfs lachen, wanneer iemand ons voorhouden wilde, dat Slauerhoff zijn leven had in dienst gesteld van een hoger levensdoel. Wij zouden echter alleen gelijk hebben, wanneer men - als bij Verwey - onder levensdoel uitsluitend moet verstaan een abstractie, buiten het werk