Wij krijgen na de renaissance, of tegelijk met de renaissance reeds, de eerste grote machtsontplooiingen, die ook onze beschaving tot barbarisme zullen voeren. De machtsontplooiing uit zich zowel in de frons als in de lach, niet in de glimlach. Wij krijgen vanaf de renaissance de grote lachers, die het gelijk op hun hand hebben, en de grote fronsers, die het gelijk met brandstapels en concentratiekampen afdwingen. Voorbeelden van grote fronsers: Calvijn en Loyola, beiden bezeten door de kadavergehoorzaamheid, de een van de koopman, de ander van de soldaat. Grote lachers: Rabelais en Voltaire. Vooral mijn liefde voor Rabelais zou mij ertoe kunnen brengen een brug tussen lach en glimlach te slaan, iets wat natuurlijk betrekkelijk makkelijk te doen zou zijn; maar deze brug zou ook contrabande in de hand werken. Men moet dit goed in het oog houden: lach en glimlach zijn beide ontspanningsmomenten, maar terwijl de lach uit machtsgevoel voortkomt, blijft de glimlach zweven tussen de polen zaligheid en lijden, dood en leven, macht en geest, of waardigheid, zoals men tegenwoordig zou zeggen.
Bij de salonlach van Voltaire stuit men al dadelijk op de enorme bezwaren van de lach. De cultuur werd in de eeuwen tussen de zestiende en de negentiende niet langer geschraagd door de wetende glimlach, maar door de dwingende frons en de woeste lach. Dit betekent natuurlijk niet, dat in al deze eeuwen geen glimlach heeft gespeeld om de lippen der menselijke creatuur. De glimlach van de salonheld en de bergerettes was in de achttiende eeuw zelfs niet van de gezichten weg te slaan en de glimlach van de gezonde zuigeling, de bébé Cadum, hebben wij alle eeuwen door gekend. Alle vormen van welbehagen (de gezonde zuigeling) en zaligheid (het orgasme, voornamelijk bij de vrouw als de passieve partner) uiten zich in een glimlach. Maar dit is nog niet de wetende glimlach. De glimlach, in zijn culturele, vergeestelijkte vorm, vinden wij na de renaissance pas terug bij de engelen, maar ook de duivels van de romantiek. Enkele engelen: Novalis, Hölderlin, Keats. Twee duivels: Byron en Heine, die, hoewel zelf lachers, meer dan wie ook de waarde hebben gekend van de wetende glimlach. Tussen de archaïsche en de romantische glim-