toe ook deed, niet dwingen te begrijpen dat zij niet de geliefde van Van Mandere was geweest. Zij had soms het gevoel dat zij het uitschreeuwen moest van de benauwenis. Zij wist niet wat haar het meest pijnigde: dat zij daar lag, als zelfmoordenares, met het tuiltje bloemen en het portret van Oscar naast zich, of dat zij Oscar ontrouw was geweest met die verschrikkelijke Van Mandere met zijn groene tijgerogen en zijn waanzinnige monnikenziel, die naarstig habijtezweet uitwasemde. Zij smeekte de zenuwarts om haar het somnifeen niet te onthouden. Zelfs meende zij dat hij in een geval verkeerde waarin hij zijn medische kennis zou moeten gebruiken om een einde aan haar leven en haar lijden te maken. Hiermee plaatste zij hem voor het dilemma waarvoor zoveel artsen worden gesteld. Hij begreep wel dat deze vrouw nooit zou genezen, maar anderzijds begreep hij ook de onmogelijkheid om het euthanasieverbod te overschrijden, want hij zou de weg bewandelen die voert naar de ergste medische anarchie. Hij trachtte haar dan ook te sussen met verhalen over genezing van ziekten die ieder, en zeker ook de patiënt zelf, voor ongeneeslijk had gehouden.
De rust die de volgende dagen intrad kon hij nauwelijks toeschrijven aan de verhoging van de dosis waartoe hij zich genoodzaakt had gezien. Nogmaals viel hem op hoezeer haar gedrag afweek van dat van patiënten die met somnifeen worden behandeld. Zij leek als onthersend, zijn gesprekken kon zij niet volgen, zij keek hem alleen maar aan met grote mat-betraande ogen. Pas later, na haar dood, in het proces dat tegen Lee-lee werd aanhangig gemaakt door een aanklacht door de oude Goeroe ingediend, bleek van haar relaties tot deze vrouw, die hij lang voor betrekkelijk onschuldig had gehouden ondanks de duistere verhalen die op Curaçao de ronde over haar deden. Ferdinand had hem gewaarschuwd: pas op met Lee-lee, het is een bruha, maar luidop had hij gelachen om de bijgelovigheid van de Curaçaoënaars.