van zijn doel bewust. In de Rue Tholozé nam hij een kaart voor de kleine avant-gardebioscoop. Daar zat hij te kijken naar een absolute film, waarin mathematische figuren in elkaar grepen om zich weer uit elkaar los te wikkelen. Hij was er zich van bewust dat hij naast een jonge vrouw zat, die hij overigens niet had aangezien. Dit verplaatste hem naar jaren geleden, toen hij ook zo naast Carlota had gezeten. ‘C'est remarquable,’ zei hij nu ook weer, maar hij lette niet op het antwoord van zijn buurvrouw. Hij werd er zich van bewust dat hij slechts een poging had gedaan het verleden te doen herleven. Hij stond op en verliet het donkere lokaaltje. Hij slenterde de Rue de Clichy af, waar het leeg en donker was, vooral toen hij de helverlichte façade van de Casino de Paris eenmaal voorbij was. Er schoven schimmen langs hem heen, zodat hij het gevoel kreeg dat hij zelf een schim was geworden. Bij de Trinité schoof een schim naast hem voort. Uit het gesprek dat deze begon bleek hem, dat het Felix van Mandere moest zijn, die starre jongeman die hij op de Boulevard Raspail bij de Wenkjes had ontmoet.
‘Comment ça va?’ vroeg hij betrekkelijk onverschillig.
‘Ik ga naar het klooster terug,’ antwoordde de ander.
‘Naar het klooster?’ had Chamloup met verbazing gevraagd.
‘In de wereld is niets dan wanhoop. In het klooster verenigen zich dood en leven, zaligheid en lijden, wanhoop en hoop.’
‘U moet voorzichtig zijn met zulke vérstrekkende besluiten. Een wereld die zich vandaag voordoet als een moeras van wanhoop, kan morgen een zee van vreugde zijn geworden.’
‘Maar dan is zij overmorgen toch weer een moeras van wanhoop. De wereld is niets dan wanhoop.’
‘Per definitionem?’ vroeg Chamloup met een glimlach.
‘Ja, per definitionem,’ beaamde de ander.
Hij wist nauwelijks precies wanneer hij Van Mandere was kwijtgeraakt. Hij slenterde alleen voort, zich afvragend of hij niet van een taxi of van de metro zou gebruik maken. Het was al betrekkelijk laat, toen hij de deur van het huis op de Boulevard Raspail opendeed. Aan de overkant, bij de spiegel, stond Thérèse in nachtgewaad. Zij wenkte hem naderbij te komen. Hij zat weldra met haar bij en klein schemerlampje in de woonkamer, terwijl zij verder vertelde. Zij placht hem bij zijn achternaam te noemen, als er ernstig gevaar dreigde.