angst plaats voor een behaaglijk gevoel, dat tot zaligheid aanzwol. Uit het gelaat van Sloters riep zijn geest weer het beeld op van de man en de vrouw die elkaar omhelsden in de behandelkamer, te midden van spuwbakken en instrumentenkasten, terwijl het blauwe licht van de neonreclame aan- en uitging alsof zij zich bevonden in de naaste omgeving van een groot vuur, dat afwisselend hoog oplaaide en weer uitflakkerde. In zijn verbeelding waren de man en de vrouw niemand anders dan Carlota en Felix. Toen hij eenmaal op straat was keerde de angst weer terug; hij haastte zich de Rue des Acacias in en moest zich bedwingen om rustig de trappen op te lopen. Toen hij de deur van de flat had geopend, bleek er een onheilspellende stilte te heersen. Het was een kleine flat, met een hall waarop drie kamers uitkwamen: een werkkamer, waar zij plachten te lezen of te schrijven, en, haaks daarop, twee kamers tegenover elkaar, de slaapkamer en een woonkamer, alles in eenvoudige, half moderne, half ouderwetse stijl gemeubileerd. Felix had even in de woonkamer gestaan, gedachteloos; toen had hij zich snel bewogen naar de werkkamer en de keuken, waar de voorwerpen hem als verrast aankeken. Pas toen hij de drempel van de slaapkamer had overschreden, begreep hij dat het droomgezicht in Amsterdam een vreselijke waarheid had voorspeld.
Naast het bed waar de dode lag uitgestrekt, stond een klein tafeltje. Daarop stond, tegen een kleine vaas met verlepte lelietjesvan-dalen aan, het portret van Oscar, met zijn zwaarmoedige uitdrukking, en naast het portret de tube waaruit de jonge vrouw de dodelijke pastilles moest hebben genomen. Felix zette zich op het tafeltje neer, voorzichtig, opdat de vaas en het portret niet zouden omvallen. Hij wilde zich vooroverbuigen en de dode een kus op het voorhoofd drukken, toen hij, door een vreselijke schrik bevangen, terugdeinsde. Deze vrouw had hem nooit toebehoord. Zij had Oscar evenmin toebehoord, maar Oscar en zij waren zoveel geweest als lichaam en ziel, die elkaar zochten, maar elkaar niet konden vinden. Niettemin bleef hij daar zitten, wachtend op het ogenblik dat hij met een laatste kus van de dode zou kunnen afscheid nemen. Zij was tenslotte geweest de vrouw in wie de aardse vreugde zich aan hem had geopenbaard. Hij wist nu, dat hij zich uit de wereld zou terugtrekken en verder in de abdij zijn leven zou slijten. De stilte zoemde om de dode en de wachtende heen.