| |
| |
| |
29
Wanneer Felix van Mandere Carlota Campbell niet had ontmoet, zou hij waarschijnlijk eerder dan hij tenslotte deed pogingen hebben aangewend om weer in het klooster in Brabant terug te keren. Want de verhalen die hij in de omgeving van de Wenkjes hoorde wekten eerst zijn lachlust, maar veroorzaakten tenslotte een sombere stemming in hem, die hem de Boulevard Raspail deed mijden. Voortaan zat hij op het hoge hotelkamertje in boeken te lezen, die hij in het voorbijgaan had gekocht, vooral in Voyage au bout de la nuit van Céline en La condition humaine van Malraux, die zijn somberheid niet verlichtten, maar integendeel nog verergerden, voor zover zij althans niet uitsluitend als afleiding dienst deden, wat God zij dank soms ook wel het geval was. Hij liet hoe langer hoe meer het lezen na en bepaalde zich tot ronddwalen door de immense stad, waarbij hij plotseling een plaatsje zocht tussen de mensen op de terrassen, om zich in veiligheid te stellen voor zijn eigen gedachten, die door zijn innerlijke tegenstrijdigheid voortdurend tegen elkaar indruisten; zo leerde hij de verst uiteen liggende terrassen kennen, hij zat voor het Restaurant Wéber op de Place Clichy te midden van de zenuwachtige sjacheraars; voor de restaurants op de Boulevard Poissonnière, met de zwoelgestoofde maar armelijke schaamlippenatmosfeer van goedkope prostituées; voor het Café de la Paix met de vele vreemdelingen en de terrassen van de Champs Elysées met hun smart set. Van de oppervlakkig in niets op elkaar gelijkende gesprekken, die onwillekeurig tot hem doordrongen, ving hij op dat deze mensen allen door een wanhoop zonder hoop werden voortgedreven. Vooral een uitvoerig gesprek over de zelfmoord had grote indruk op hem gemaakt. Het werd gevoerd tussen twee heren in keurige grijze kostuums, met een aangenaam parfum, dat uitstraalde van hun gladgeschoren gezichten en hun gesoigneerde, matig behaarde
schedels. Zij vergeleken de verschillende vormen van zelfmoord.
| |
| |
De verdrinkingsdood werd aanbevolen om het visioen dat ermee schijnt gepaard te gaan. De dood door de bekende slaapmiddelen leverde bezwaren op, omdat volgens hen eerst een verlamming intrad, waarin men nog lang het bewustzijn behield, terwijl de omstanders reeds de dood ingetreden achtten; zij haalden er tenminste sprekende voorbeelden van aan. De ophanging was voor de nabestaanden walgelijk, maar had toch iets aantrekkelijks door zijn gelijkenis met de kruisdood, immers men hing zichzelf op aan de boom des levens. De kogel, die men zich door de hersenen jaagt, en de voorbijrazende trein, waarvoor men zich werpt, werden gevreesd om het verschrikkelijk gedruis dat zich deed gelden voordat de dood intrad. Het kwam Van Mandere voor dat deze mensen in gedachte reeds herhaalde malen de moedwillige dood hadden ondergaan.
Hij meed tenslotte ook de terrassen, zodat zijn dwaaltochten door de stad voortaan slechts onderbroken werden om voor de etalages te staan kijken, alsof hij naar een kostbaarheid zocht die hij maar niet vinden kon. Hij bewonderde de nieuwe robes van de couturiers, waarvan hij niet veel begreep, maar die hem met de illusie van de luxe afleidden, evenals de glinsterende juwelen uit de Rue de la Paix. Hij stond ook voor slagerswinkels op Montmartre, waar de dode dieren een vreemd medelijden bij hem opwekten, evenals de natuurhistorische modellen, mensenogen, -oren en wijdopengesperde monden uit de Rue du Bac. Schilderijen interesseerden hem meer dan boeken, waaruit hij ook niet anders had gelezen dan wanhoop zonder hoop. Tenslotte had hij voor een winkel van religieuze voorwerpen de kostbaarheid toch gevonden. Daar was hij binnengegaan om weldra met een crucifix en een misboek naar zijn kamer terug te keren. Het crucifix plaatste hij op het raamkozijn, niet zonder moeite, en het misboek stak hij onder het hoofdkussen. Telkens nam hij zich voor neer te knielen voor het crucifix. De woorden, die hij zou spreken, bereidden zich in zijn geest voor: ‘In U, o Heer, verenigen zich dood en leven, lijden en zaligheid, wanhoop en hoop. Hef de mensheid, die verschrikkelijk zondigt tegen de deugd der hoop, op uit haar verschrikkelijke wanhoop.’ Ironie, die zich deed gelden zodra hij knielen wilde, belette hem dit vooralsnog te doen. Hij vreesde tot blasfemieën te zullen overgaan: ‘Hoog geprezen op het raamkozijn, maar voor honderd francs ge- | |
| |
prijsd in het etalageraam.’ In zijn aandringende wanhoop zou zijn ironie zeker hebben plaats gemaakt voor het hemelse heimwee, was het niet dat hij op zekere dag een kort briefje had ontvangen van Ferdinand Bournouille. Deze deelde hem daarin mede, dat hij onderweg was van Curaçao naar Amsterdam, maar enige dagen in Parijs was en dat het voornamelijk om hem te spreken was dat hij de
Wenkjes had bezocht, van wie hij dan ook zijn adres was machtig geworden. Hij stelde een afspraak voor, de volgende dag voor het Café de la Paix, en verzocht hem op te bellen naar Hotel Royal op Montparnasse, indien hij verhinderd zou zijn. Van Mandere had bij het lezen van de brief een vlaag van vreugde gevoeld; het kwam hem eensklaps voor of hij weldra bevrijd zou zijn van zijn sombere gedachten, waarin het crucifix zou blijken geen andere rol dan die van een obsessie te hebben gespeeld.
Het was daar voor het Café de la Paix dat hij voor het eerst met Carlota Campbell had kennis gemaakt. Uit wat Ferdinand hem later vertelde bleek, dat zij aanvankelijk een zware depressie had doorgemaakt, maar die tenslotte eerder dan men verwachtte was te boven gekomen. Eenmaal hersteld had zij Valdés het voorstel van een echtscheiding gedaan. Valdés had hierin met genoegen toegestemd, zijn vroegere sympathie voor Carlota was tenslotte in onbehaaglijke angst veranderd. Met zijn schoenmonopolie had hij er tenslotte voor gezorgd, dat zij, ondanks haar vroegere overtreding van de opiumwet, een visum voor Frankrijk kreeg. Op een Frans vrachtschip was zij met Ferdinand naar Europa teruggekeerd, waar zij haar kunsthistorische studies zou voortzetten. Die middag zelf had zij slechts een matige indruk op hem gemaakt. Er was zelfs iets onbehaaglijks bij geweest; het was hem of hij haar reeds eerder had ontmoet, maar in een situatie die hij zich weliswaar niet goed meer kon te binnen brengen, maar die toch een bittere smaak had achtergelaten. Trouwens, zij had toen vrij gauw afscheid genomen, zich verontschuldigend dat zij een afspraak had met enkele Venezolaanse kennissen.
Het gesprek dat Ferdinand direct na haar vertrek was begonnen, had eerst de hevigste angst bij Van Mandere wakker geroepen:
‘Ik wil niet zeggen,’ begon Ferdinand, ‘dat angst, puur lijfelijke angst niet aanwezig was toen ik plotseling het tijdschrift liet liggen en naar Curaçao vertrok. Maar men doet mij toch onrecht met mij
| |
| |
alleen van angst te betichten, hoewel ik weet dat iedereen dat doet. Wanda niet uitgezonderd, ja vooral Wanda! Neen, Van Mandere, er kwam nog iets anders bij, iets dat jij misschien zult kunnen begrijpen. Het symbool dat ik in de vriendschap had gevonden was wel prachtig, maar niet toereikend voor het hele mensenleven. De vriendschap kan ons niet redden uit de vreselijke wanhoop, die ieder mens bij tijd en wijle bevangt. De vriendschap, deze edelste vorm van het humanisme, is toch alleen in onze min of meer blijmoedige ogenblikken toereikend. Het verlossende woord dat nog moet worden gesproken, zal niet alleen onze gevoelens van vriendschap, maar ook het hemelse heimwee moeten bevredigen. Ik wist, toen ik uit Holland vertrok, niet de woorden waarin ik mijn gevoel van uiterst onbehagen had moeten kleden, anders had ik mij natuurlijk wel tegen jullie uitgesproken. Ik was bevangen in de angst voor het nieuwe en in de angst dat ik in de bres zou springen voor een humanistisch ideaal, waarachter ik mij toch nooit geheel zou kunnen plaatsen. Ik moest maar wat lachen en erin berusten dat de anderen mij van halfslachtigheid betichtten. Intussen is deze reis mij duur te staan gekomen; ik heb een grote kans dat ik hiermee de genegenheid van Wanda voorgoed heb verspeeld. Ik ben blij dat ik je spreek, eens moet men zijn hart uitstorten. Het is toch jammer, Van Mandere, dat je geen priester bent geworden, je was geknipt voor biechtvader. Luister, het erge is, dat ik het Wanda niet eens kwalijk zou mogen nemen.’
Zonder er zich om te bekommeren dat de ander hem nauwelijks volgde, maar als in gedachten verdiept voor zich uit staarde, had Ferdinand zijn verhaal voortgezet.
Zolang als zij zich bevonden aan boord van de Caribia, een vrij groot schip van de Hapag, waarop zij tegen spotprijs derdeklastoerist hadden genomen, voelde Wanda zich onverwacht veilig, aangezien Ferdinand zich bijzonder opgelucht voordeed, al was aan de derdeklastoeristen enkel het voordek aangewezen. Hiervandaan konden zij de eersteklaspassagiers zich zien bewegen op het middendek, waar zij zich schertsend en flirtend met elkaar onderhielden. De lucht die hier op het tussendek woei, was echter eveneens zeelucht en de verwachtingen die men hier koesterde, ontsproten eveneens aan de zucht tot zelfvernieuwing. Bovendien, in de goedkope armeluisklasse behield men een zekere mate van individuele
| |
| |
vrijheid; de mensen zochten minder aansluiting bij elkaar, wel wetende dat sociale geneugten kosten met zich meebrengen; men wordt getrakteerd, maar men dient ook overvloedig terug te trakteren. Ferdinand en Wanda bleven op elkaar en de kinderen aangewezen, in de twee eenpersoonshutten, die zij met hun vieren innamen, niet minder dan aan tafel, in de salon en op het dek, wel te verstaan het voordek. In de hutten bespraken de echtgenoten hun intieme vraagstukken, met name hun toekomstverwachtingen; aan tafel, wanneer zij zich in gezelschap van vreemden bevonden, sneden zij de onschuldige familieaangelegenheden aan. Zij wezen dan elkaar op de eigenaardige verschillen tussen de twee jongens. De oudste, Ernst, was een bezorgde blonde jongen, die er steeds op uit was over zijn broer en trouwens ook over andere kinderen te waken, die op gevaarlijke wijze aan de reling wilden hangen; hij legde daarbij een bijna moederlijke genegenheid aan den dag. De tweede, Willem, was vervuld van eerzucht en nieuwsgierigheid voor de omgeving; men zag hoe hij met wrok en jaloezie de bewegingen, de gebaren en superieure mimiek van de eersteklaspassagiers uit de verte volgde. De toekomstverwachtingen, waarvan Ferdinand binnen de vier wanden van de hut een panorama afwikkelde, waren van een openlijk cynisch karakter (sehr kaufmännisch, zoals men op een Duitse boot zou zeggen). De Petroleum had Miraflores van de hand gedaan, omdat de hoeveelheid water - en daarom ging het uitsluitend - door de oase geproduceerd, niet in evenredigheid was met de zorg die moest worden besteed aan de plantage. Van een vertrek van de Petroleum uit Curaçao, zoals monseigneur Hendrikx het had voorgesteld, was geen sprake geweest. Wel was het werven van arbeidskrachten op de plantage aanzienlijk vergemakkelijkt, daar de kleurlingen het vrijere, zij het ook minder goed gesalarieerde werk verkozen boven het vaste dienstverband bij de Petroleum. Op de plantages werd van
hen geen dagmaar stukwerk geëist. De Petroleum had Miraflores met genoegen van de hand gedaan, vooral ook omdat de heer Valdés uit Venezuela een ongewoon hoge som had aangeboden, zonder dat men aanvankelijk zijn bijzonder intieme drijfveer had kunnen ontdekken. Miraflores was van het fonds van de Petroleum overgegaan in handen van de heer Valdés, die het landgoed bestemde als verblijfplaats voor zijn geestesgestoorde maar bijzonder lieve vrouw,
| |
| |
die herhaaldelijk het droomleven met de werkelijkheid dooreenhaspelde, zodat het haar echtgenoot soms angstig te moede werd.
Ferdinand, die nu het opzienerschap van de plantage op zich had genomen, begreep dat hij hiermede zich ook belast had met een soort verpleging van de ongelukkige vrouw, die immers slechts in naam als meesteres van Miraflores zou worden beschouwd. Dat zou, meende Ferdinand, niet tot zijn nadeel strekken. Hij zou het beheer voeren over een plantage waarvan de eigenaar zich niet ter plaatse bevond; het is algemeen bekend hoeveel voordelen een dergelijke uitzonderlijke positie afwerpt. Hij zei tegen Wanda: ‘Het bloed van de Bournouilles bruist in mijn aderen. Ik word een tweede oom Anton. Ik besteel ze dat ze bont en blauw zien!’ Daarbij kwam dat Valdés, vertrouwd met de overdadige cacao- en koffieaanplantingen van zijn land, weinig verwachtingen koesterde van het produktievermogen van een dergelijk stuk grond als Miraflores. En dit deerde hem weinig, sinds hij in Carácas het monopolie had verworven van de schoeiselleveranties aan het leger, dat zich voortdurend uitbreidde. Daar had Valdés evenals Ferdinand trouwens zijn hoop op gevestigd: de zich uitbreidende legers! Na de eerste tijd van onrust, die zij bij haar vestiging op Curaçao had doorgemaakt, kwam Wanda Bournouille, geboren Koopmans tot eigenaardige gevolgtrekkingen. Het was, zo stelde zij het zich voor, geen gemakkelijke taak met een kunstenaar getrouwd te zijn. Zelf levend in een soort bedwelming, bezitten zij een groot suggestief vermogen. Ferdinand had haar op een tijdstip dat zijzelf een innerlijke onzekerheid doormaakte, voor zijn fantastische Curaçaose plannen gewonnen, die voornamelijk gericht waren op het bijeengaren van geldsommen, waartoe hij door de oorlog in staat zou worden gesteld. Welk een verschil had zich direct voorgedaan bij hun aankomst op Curaçao. Van grote geldsommen was al dadelijk geen sprake. Aan een op til zijnde oorlog werd er, tenminste tot de Spaanse opstand, zelfs door bekwame staatslieden getwijfeld, zelfs waren er die
de machtstoeneming van Mussolini en Hitler als een waarborg voor de vrede beschouwden. Zij moesten er rekening mee houden, dat zij hun gehele leven in de tropen zouden moeten doorbrengen, wat in verband met de opvoeding van de jongens zo geen onoverkomelijke dan toch uiterst grote bezwaren met zich meebracht. De moeilijkheden zouden zich eerst recht laten gelden,
| |
| |
wanneer Ernst, dertien jaar geworden, de lagere school voor de hbs zou moeten verwisselen. Volmaakt kon Wanda de tegenwoordige toestand al daarom niet vinden, omdat het gezin door de voortdurende afwezigheid van Ferdinand op Miraflores eigenlijk uiteengerukt was. Wanda had na veel moeite in de heuvelachtige Belvédèrestraat op Otrabanda een aardig modern huis kunnen huren, dat in tegenstelling met de echte Curaçaose huizen - bakbeesten, alleen met groot personeel in orde te houden - in de trant van Amerikaanse zomerhuizen, zonder verdiepingen, was opgebouwd: een gang, met aan weerszijden twee kamers, en achterin nog een grote badkamer en een ruime keuken. Een grote tuin met vele rododendronbomen beschermde het leven in het huis, waarvan deuren en ramen zoveel mogelijk openstonden om de noordoostpassaat vrije doortocht te verlenen, tegen de nieuwsgierige blikken van de voorbijgangers, die zo gaarne wat naders wilden weten van de familieomstandigheden van Ferdinand Bournouille. Zij woonden als het ware in een nest van roodbloemige rododendrons, waaruit slechts de geluiden de buitenwereld bereikten; de bevelen van de moeder, de klaterlach of het gehuil der kinderen. Des morgens stapten Ernst en Willem, bepakt met de schooltas, naar buiten op weg naar de Hendrikschool, die ruim twintig minuten gaans daarvandaan was gelegen. Iets later stapte een kleurige negerin naar buiten, die de inkopen ging doen. Een hoogst enkele keer gebeurde het dat Wanda tegen het vallen van de avond in de naastbije omgeving wandelde, genietend van de heerlijke koelte die dan over het eiland daalde. Zaterdagsmiddags stopte gewoonlijk een Buick voor het rododendronnest; een betrekkelijk lange man, met koppig auburn haar, stapte uit, waarna de wagen zich weer in volle vaart verwijderde. Ferdinand verdween dan onmiddellijk tussen de struiken en bomen van de tuin. Een enkele keer werd hij tegengehouden door een
rasechte Curaçaoënaar, een blanke of een kleurling, een van de vele vrienden uit zijn jeugd. Zij raakten even in een druk en blijkbaar ook uiterst vermakelijk gesprek gewikkeld, waarna zij een afspraak maakten om elkaar op te zoeken, zodra Ferdinand wat langer in Willemstad zou blijven. Binnen in het huis hoorde Wanda zijn stappen of zijn lach tegen de vroegere schoolmakkers. In het begin ontving zij hem zonder bijgedachte, argeloos, slechts verheugd over het weerzien. Naarmate het verblijf op Curaçao echter
| |
| |
langer duurde, vermengde zich in de vreugde van het weerzien de bitterheid van een bestaan dat volgens haar zinloze vormen had aangenomen.
‘Hoe lang moeten wij hier blijven, Ferdinand? Probeer jezelf eens goed rekenschap van dit alles te geven. Ben je hierheen gekomen werkelijk om geld te verdienen of ben je je verantwoordelijkheid ontvlucht? Niet de zoutpan, maar het tijdschrift was je toekomst.’
Of: ‘Werkelijk Ferdinand, ik hou het hier niet langer uit. Wanneer je zelf geen besluit weet te nemen, zal ik wel verplicht zijn dat te doen.’
Of: ‘Is het niet puur cynisme uit de oorlog geld te willen slaan? Had je niet integendeel in Europa moeten zijn om te proberen zoiets vreselijks te voorkomen? Ik heb meer waardering voor hen die in de gebergten van Spanje hun levens blootstellen dan voor hen, die tussen de Curaçaose heuvels geld bijeenzamelen.’
Ferdinand meende dat de voornaamste reden tot ontstemming voor Wanda was de eenzaamheid, waarin zij op het eiland was komen te verkeren. Behalve de buren, een paar aardige kleurlingen-families, die in echte Curaçaose huizen woonden, zag zij vrijwel alleen de ouders van Hugo Steensma, die haar hardnekkig om de zoveel tijd kwamen bezoeken. De oude dokter zat dan rustig zijn sigaar te roken, terwijl zijn vrouw, de lijzigste dame van Curaçao, over Hugo vroeg of van Hugo vertelde. Ja, Hugo was een verstandige jongen. Hij had altijd zijn examens op tijd gedaan, met buitenissige dingen hield die zich niet op. Hij had zijn ouders, sinds hij examen had gedaan, nooit om financiële hulp gevraagd. Hij was begonnen met een praktijk in een armenbuurt in Amsterdam-West, maar was nu bezig zich voor te bereiden om een grote particuliere praktijk onder de welgestelden over te nemen. ‘Hoe weet je dat allemaal?’ onderbrak haar wel eens de oude dokter, ‘die kerel schrijft bijna nooit.’
Ferdinand wilde nog uitvoerig zijn verhaal voortzetten over het verblijf van Wanda op Curaçao en in extenso vertellen, hoe zijn vrouw tenslotte naar Holland was teruggevlucht, toen Van Mandere hem plotseling onderbrak: ‘Neem me niet kwalijk, Ferdinand. Ik kan je verhaal nauwelijks volgen. Ik word voortdurend in beslag genomen door wat je in het begin zei. Waar is je de ontoereikendheid duidelijk geworden van de aardse vriendschap?’
| |
| |
‘De eenzaamheid van zo'n Curaçaose plantage kun je je nauwelijks voorstellen, Van Mandere.’
Met schrik bemerkte Ferdinand bij Van Mandere een vreemd fanatisme, dat hem nooit eerder was opgevallen, toen deze plotseling het gesprek afbrak met de woorden: ‘In Christus zijn wanhoop en hoop verenigd. In Christus en die gekruisigd en bij hem alleen.’
|
|