‘Ik heb daar de vrouw van mijn compagnon, Arturo Valdés, bezocht.’
‘Heeft u daar andere Venezolanen bezocht?’
‘Voor zover ik weet, neen.’
‘Voor zover u weet?’
‘Neen, ik heb geen andere Venezolanen bezocht.’
‘Waarom ontvangt de señora geen bezoek van haar andere familieleden?’
‘Welke andere familieleden?’
‘Haar vader en haar moeder bijvoorbeeld.’
‘Zij wil niemand anders spreken.’
De gevaarlijke lach verdween van het gezicht van Pacheco. Hij naderde Ireguí met een opvallend vriendelijke uitdrukking; hij sloeg de arm om diens schouder: ‘Don Sancho, ik geloof dat u onschuldig is. Wanneer u ooit in moeilijkheden komt, noem dan mijn naam. Maar weest u voorzichtig; leg geen bezoeken af bij Venezolaanse ballingen die wel eens op zieken, en zieken die wel eens op ballingen lijken.’
Zo met de arm om zijn schouder leidde hij hem terug naar buiten, waar de twee officieren zonder enige uitdrukking op het gezicht stonden te wachten. Hij lachte tegen de officieren: ‘Zorg goed voor hem, es un amigo especial.’ Hij drukte nogmaals Sancho Ireguí aan zijn borst en verdween weer naar binnen. De officieren gedroegen zich hierna bijzonder hoffelijk.
Wat zou dit te betekenen hebben? Zou ik werkelijk van revolutionaire agitatie worden verdacht? Zou iemand het gesprek met Carlota hebben opgevangen? Maar wie kan dat dan geweest zijn? Of was el generalísimo Pacheco ook eenvoudig maar een lijder aan pederastma?
Hij hoorde de vraag tot zich gericht: ‘U moet naar Carácas?’
‘Ja, alstublieft, naar Carácas.’