| |
| |
| |
13
Parijs lag overkoepeld door een van die glanzend blauwe herfsthemels, waartegen de huizen, straten, beplantingen en mensen als zwarte staketsels afsteken. Mademoiselle Frenée liep vrolijk bijna langs de manden met mosselen, vruchten en groenten op de hoek van de Boulevard Montparnasse en de Boulevard Raspail bij het Restaurant du Dôme. Zij trippelde het ene trottoir af, het andere weer op en zag hoe de herfstblaren van de doodse bomen loslieten en neerdwarrelden. Even voorbij de Boulevard Pasteur, die er als een plein ligt met grote barsten in het gezwollen asfalt, belde zij aan de deur van de Chamloups. Het dienstmeisje Eugénie was met een kat in de arm komen openmaken. Nauwelijks binnen hoorde zij boven op de eerste verdieping het luide praten van twee Amerikaanse meisjes, die blijkbaar ruzie hadden; een stampte zo hard op de vloer, dat het harnas van de Chamloups zich licht schommelend op en neer bewoog. Léonie was in de deuropening verschenen en geleidde haar weer binnen in de kamer, waar zij zo vaak hoog had opgegeven van haar geluk. Nog altijd scheen het licht in de achterkamer. Nog altijd stonden de pastelkleurige stoelen in de voorkamer! Léonie keek haar onderzoekend aan: Renée zag er zo vrolijk uit dat haar een angst bekroop; de rollen werden omgedraaid. Mademoiselle Frenée drukte haar tasje tegen zich aan, dat de brief bevatte die Robert in haar bijzijn had geschreven aan zijn moeder, van wie hij voorlopig wilde bevrijd zijn, daar haar nasporingen gevaar voor zijn veiligheid zouden kunnen opleveren. De twee vrouwen stonden naast elkaar, Léonie had geen stoel aangeboden.
‘Ik heb treurig nieuws, Léonie. Ik heb een brief van Robert.’
Léonie liet zich de brief aanreiken, terwijl zij zich overdreven op haar gemak op een stoel had neergezet. Haar ogen werden groter naarmate zij verder las: ‘Chère Maman. Hoe men tot dingen komt, waar men later slechts met schaamte aan terugdenkt, wie zal het zeggen? Waarschijnlijk doordat alles geleidelijk gebeurt. Je
| |
| |
zult me niet meer weerzien. Ik ga onder valse naam in het Légion Etrangère. Ik geloof dat dat het beste is voor ons allen...’
Léonie keek eerst voor zich uit, met glazige ogen. Met gesloten oogleden bleef zij even zitten, om door een ogenblik van rust haar leed zo niet te boven te komen, dan toch te overmeesteren. Langzaam opende zij toen de ogen: ‘Renée, dank je dat je de brief hebt gebracht. Dank je ook voor alles wat je voor hem hebt gedaan. Hij moet veel van je gehouden hebben, anders was je niet de laatste geweest die hij in Parijs had opgezocht. Door van jou afscheid te nemen heeft hij van zijn leven afscheid genomen... Maar nu moet je gaan, Renée. Het ergste is dat ik er met niemand over zal kunnen spreken. André is bezig met zijn werk. Hij zal zeggen: Robert had gelijk. Maar je moet nu gaan, Renée. Ik wil liever alleen zijn.’
Buiten gekomen voelde Renée een grote bewondering voor de rustige wijze waarop Léonie het treurig bericht had opgenomen. Het speet haar dat Léonie er niet meer door getroffen was. Zij had haar graag door de grond zien zinken! Zij liet zich genoeglijk samengepakt tussen de vele passagiers vervoeren door de bus, waarin het licht juist aanging terwijl zij instapte. Toen zij uitstapte in de Rue de Clichy even voorbij de kerk van de Trinité was de duisternis reeds ingevallen; alleen waren de lantaarns in deze buurt nog niet aangestoken en zweefde er nog een lichtglans in de hoge hemel. Weer trippelde de kleine enigszins misvormde vrouw over het trottoir, om even later de Rue de Rome in te slaan, waar zij zich weldra in het hoge holle trappehuis bevond. Zij dempte haar stappen zoveel mogelijk. Boven gekomen draaide zij geruisloos de sleutel in het slot, liep toen op haar tenen over de ruimte van het atelier naar de plek waar zij licht zag uitstralen door het sleutelgat en door de kier onder de deur. Daar bleef zij eerst ademloos luisteren. Zij glimlachte bij de gedachte hoe sluw zij haar spiegat had aangebracht; boven de knop van de deur had zij, reeds toen Robert als jongen enige tijd bij haar doorbracht, een opening laten aanbrengen alsof daar vroeger een slot was geweest, dat er om een of andere reden was weggenomen. Voor het gat hing een ijzeren plaatje, dat gemakkelijk kon worden omhooggeduwd. Zij hoefde niet eens zo erg te bukken om zich, door het spiegat heen, op de hoogte te stellen van de gemoedstoestand van haar protégé. Zij overzag slechts
| |
| |
een gedeelte van de kamer; de matten vloerbedekking, met de gele stoelen en de tafel, met boeken overladen, en meer naar links de divan, waar hij sliep en waar ook meestal kledingstukken lagen. Zij had hem in de meest uiteenlopende gemoedstoestanden gezien; met zijn hoofd in de handen op een van de stoelen; vertwijfeld uitgestrekt op de divan, of haastig berekeningen makend op kladjes papier, maar meestal bewoog hij zich onrustig heen en weer, waarbij hij plotseling stilstond om met de oogleden wijd open voor zich uit te kijken. Dan begonnen weer de bewegingen van het gevangen dier. Nu bevond hij zich in een van zijn rustigste ogenblikken; hij zat geconcentreerd in een boek te lezen. Renée trok zich op de tenen terug naar de kamer daarnaast, die eveneens als zit-slaapkamer was ingericht, maar waar het ameublement door het gebruik dat zij van deze kamer als keuken maakte, groezelig en verslonsd was geworden. Uit een grote boodschappentas die aan rode beugels aan de muur hing haalde zij een stuk brood te voorschijn, uit het commodekastje in de hoek boter, salami, kaas en eetgerei. Zij begon het sobere avondeten klaar te maken, omdat zij nu eenmaal niet iedere dag een diner kon geven.
Meer dan zes maanden leefde nu Chamloup reeds op dit onderduikadres. In het begin was hij verschrikkelijk onrustig geweest. Hij stelde zich voortdurend de vraag hoe hij tot het misdadig leven kon gekomen zijn en vooral ook, of de maatschappij hem in de gelegenheid zou stellen het bewijs te leveren van zijn veranderde levensopvatting. Het plan dat hij maakte viel telkens in duigen, omdat het met de gegevens waarover hij beschikte, eigenlijk onuitvoerbaar was. Het stond vast dat hij niet voorgoed hier kon blijven; ook als hij dat wilde, zou het op een hachelijke geschiedenis uitlopen; op zekere dag zou mademoiselle Frenée een beroerte krijgen of een andere dood sterven en dan zat hij hier toch maar in een eigenaardige positie. Bovendien, hij wilde hier ook niet blijven. Hij wilde ook niet naar het Légion Etrangère, waarvan de leden toch eigenlijk niet anders waren dan een stel door en door verwarde misdadigers. Hij wist niet wat hem in die mensen nog het meest zou tegenstaan: hun verwardheid of hun misdadigheid. Neen, hij had een ander plan, waarvan het enige nadeel was dat het hem meestentijds onuitvoerbaar voorkwam. Hij moest aan zijn misdadigheid, die hij in zulke ogenblikken tegenover zichzelf niet tracht- | |
| |
te goed te praten, tegenover de anderen een ethisch karakter verlenen om zichzelf tenslotte in staat te stellen van zijn gewijzigde levenshouding te doen blijken. Hij had zich voor dit doel geruime tijd met farmacologische studies beziggehouden. Zijn betoog kwam hierop neer, dat in de westerse maatschappij de gezelligheidsmens sterk voorgetrokken wordt bij de beschouwende naturen. Bij de gezelligheidsmens paste het gebruik van alcohol, wat toch vrijwel overal in Europa was toegestaan; bij de beschouwende mens het gebruik van opium of derivaten daarvan. Het stond door proefnemingen wetenschappelijk vast, dat de hersenvaten bij gebruik van alcohol vernauwd, bij gebruik van opium verwijd werden; de gezelligheidsmens behoefde
zijn hersens niet te gebruiken, maar de beschouwende juist wel. Wel diende hij aan dit betoog tegenover de rechters onmiddellijk toe te voegen, dat hij thans begreep te hebben gedwaald, dat hij begreep vele mensen in het ongeluk te hebben gestort. Bovendien moest dit betoog dienen om zijn onbekendheid aan den dag te brengen met de werkelijke inhoud van de pakjes, cocaïne, dat een zoveel verwoestender werking uitoefent.
Het onwaarschijnlijke van dit plan hing evenwel voor hem samen met de onwaarschijnlijkheid dat hem een talentvolle verdediger zou worden toegewezen, die met deze prachtige gegevens in de hand ervoor zorgde dat hem een uitsluitend principiële, dat wil zeggen minimale straf zou worden toegemeten. Terwijl hij zo berekeningen maakte en telkens op het punt stond zich aan te geven bij de politie, wat op zichzelf een goede noot zou zijn, had hij op zekere dag de brief ontvangen van mademoiselle Campbell, die hem opeens op een heel ander spoor had gebracht.
De brief betekende voor hem ten eerste een geestelijke openbaring. Carlota zette hem daarin uiteen, dat de mens het brandpunt moet zijn van verleden, heden en toekomst. De fascisten, waartoe zij ook Chamloup rekende, wilden het verleden voorrang geven boven heden en toekomst. Zodoende kwamen zij tot een volledige verachting van het heden, tot wraakgevoelens, die ook bij de meest begaafden tot misdadigheid zouden voeren.
‘Ja, dat was het,’ had Chamloup beaamd, ‘hij werd uitsluitend door wraakzucht gedreven; zijn misdadigheid was mogelijk erger geweest dan die van de armoedzaaiers die voor het dagelijks brood de wet hadden overtreden. Wanneer hij geen kans zag hierin ver- | |
| |
andering te brengen, zou hij als de ergste worm eindigen. Wanneer de rechter, en dat was zijn grootste angst, eveneens op het spoor kwam van zijn werkelijke drijfveren, zouden zij hem misschien geheel uit de maatschappij elimineren. In ieder geval moest hij dit ernstig overwegen voordat hij zich bij de politie meldde.’
Het plan van Carlota Campbell leek hem nu heel wat aanlokkelijker, hoewel het evenmin zonder gevaren was. Señorita Campbell ried hem de volgende gedragslijn aan: hij moest met een introductiekaart van haar, die aan de brief was toegevoegd, zich naar de Rue Lepic begeven, waar Redin woonde, die al spoedig uit Guadeloupe was teruggekeerd. Deze zou hem een zeker bedrag in contanten verschaffen en bovendien ook nog het adres van een garage, die in relatie stond met Oscar Bournouille in Amsterdam. Het plan van Carlota was dus zeer eenvoudig; deze auto zou hem naar Amsterdam brengen, Oscar zou voor de overtocht naar New York zorgen, waar hij zou worden opgewacht door Carlota, vergezeld van Arturo Valdés, met wie zij tegen die tijd hoogstwaarschijnlijk wel in het huwelijk zou zijn getreden. Wanneer het slot van het verhaal dat Carlota hem voorspiegelde, even aantrekkelijk was geweest als de bijzonderheden, hij zou er dadelijk gevolg aan gegeven hebben. Maar het slot was eigenlijk net zo uitzichtloos als zijn verblijf bij mademoiselle Frenée. Carlota beloofde immers hem in New York af te halen om hem aan haar tantes (eigenlijk oudnichten) op Long Island voor te stellen. Daar zou hij zo'n beetje de rol van Franse leraar moeten spelen; daarbij kwam dat hij een naamsverandering zou moeten ondergaan en dat Carlota zou moeten vertellen hem toevallig te hebben ontmoet. Het zou eigenlijk neerkomen op een vorm van zelfmoord.
Zo kwam het dat hij zich elke avond, wanneer het duister was ingevallen en hij voor de avondwandeling het trappehuis afdaalde, voornam Redin op te zoeken, maar dit telkens weer uitstelde. Hij liep een paar blokjes om en klauterde weer naar zijn kamer terug, waar hij zijn lectuur van de klassieken, Racine vooral, voortzette.
Toen hij op zekere avond tenslotte tot de Boulevard Rochechouart was gekomen en juist de Rue Tholozé zou opklimmen, die leidt naar de Rue Lepic, schoot hem plotseling een uitlating van Messalina te binnen die hem aan het giechelen bracht: ‘Wend geen onnodige pogingen aan tot zedelijke verbetering. Aan jou zijn zul- | |
| |
ke moeiten nutteloos verspild. Jij behoort niet tot de zachte glycerine-heiligen.’
Maar wie weet was dit toch zijn laatste kans. Wie weet zou hij toch naar die dokter Redin toe moeten, om van hem het geld te krijgen en het adres van de bewuste geheimzinnige garage. Niettemin klom hij niet verder, maar sloeg een zijstraat in, waar van sommige huizen slechts de façades overeind stonden, die langzaam afbrokkelden in de uiterst fijne regen van de donkere avond. Bij een bijzonder vervallen façade gekomen weifelde hij, maar liep toen snel door en bevond zich weldra in een hel verlichte straat, met veel groentewinkels, waar stoere volksvrouwen samenschoolden en het hoofd naar links en rechts wendend, elkaar toeschreeuwden, en enkele slagerswinkels, die die avond een grote aantrekkingskracht op hem uitoefenden. Voor een van die slagersetalages bleef hij geruime tijd staan, het gezicht pijnlijk vertrokken, alsof hij zelf het rund was dat daar van beneden tot boven opengehaald schoon aan de haak hing. In de verte zag hij een agent slenterend op hem afkomen. Die zou hem niet eens kennen; niettemin draaide hij zich om en liep weer terug, door de duistere straat met de spookachtige huizenruïnes, die hem weer terugvoerde naar de Rue Lepic. Met bedachtzame passen, als was hij een gewichtige bourgeois, klom hij verder, soms hijgend als was het een berg die hij besteeg. Wie weet waar hij nu terechtkwam!
Voordat hij de woning van Redin bereikte moesten nog vele klippen worden omzeild, waar overal gevaar dreigde. Hij moest eerst een vrij lange binnenplaats over, waar hij het hoofd dieper in de kraag stak toen hem twee lachende, sterk naar parfum riekende dames passeerden; hij moest nog voorbij het huis van de conciërge, waar juist een oude man het hoofd naar buiten stak; toen moest hij ook nog een stoep op die leidde naar het trappehuis. Daar moest hij tot de derde verdieping klimmen, voortdurend bedreigd door het gevaar dat er deuren zich zouden openen en oude bekenden hem zouden ontmoeten. Zijn hart klopte sneller toen hij aanbelde. Hij werd echter dadelijk gerustgesteld door de hartelijkheid waarmee Redin voor hem opende. In de smalle gang nam Redin zijn jas over en voerde hem vervolgens naar een kamer, waar slechts gedempt licht schemerde van een studeerlamp op een met boeken overladen werktafel. Deze contrasteerde sterk met het bloemige
| |
| |
behang, van eenzelfde geel-bronzen kleur als de fauteuils en het kleed van het brede divanbed. De gordijnen waren niet voor de ramen geschoven, zodat men vanhier uit de duizenden lichten zag pinken tussen de donkere daksilhouetten van Parijs. De asblonde Thérèse Goudron, die was opgestaan toen zij werd voorgesteld en zich toen weer in haar fauteuil neerzette, werd onmiddellijk door hem op haar juiste waarde geschat. Zij was een vriendin van Redin, waarschijnlijk meende zij dat zij ook zielsveel van Redin hield, maar in werkelijkheid had zij een verpleegstershart; zij had waarschijnlijk van vele mannen in nood gehouden, die haar weer hadden verlaten zodra zij in betere conditie kwamen. Het zag er niet naar uit dat Redin nog een langdurige band met haar zou onderhouden, daarvoor maakte hij op dit ogenblik al te zeer een opgeruimde indruk. Hij begon onmiddellijk met Chamloup het bedrag en het adres, afkomstig van Carlota, te overhandigen. Daarna had hij er zijn genoegen over uitgedrukt, dat hij met Chamloup kennis maakte. Chamloup moest weten dat hij lange tijd in de mening had verkeerd dat Chamloup eigenlijk in het geheel niet bestond, dat hij alleen maar een figuur was uit een droom. Met de nodige voorzichtigheid, zodat Thérèse Goudron de juiste portée niet kon volgen, vertelde hij de voorstelling die de sluwe ‘tante’ Rosario van de gebeurtenissen had gegeven. Om het gesprek een vrijer verloop te geven had Thérèse trouwens de twee mannen alleen gelaten, om koffie te gaan zetten.
‘Ik wens u het beste toe. U zult er zich over verwonderen misschien, dat ik dat doe, ofschoon ik toch alles van u weet. Maar ik ben dokter en ik weet uit ervaring dat tussen goed en kwaad maar een zeer dunne papieren scheidingsmuur bestaat. Wel geloof ik, zoals de Amerikanen zeggen, dat crime does not pay. U zult nu uw leven lang buiten Frankrijk moeten blijven. Ik ben bang dat u tenslotte ook door heimwee zult worden verteerd. Persoonlijk voel ik veel voor studie, ik zou dan ook graag in Parijs blijven, maar ik geloof dat het er tenslotte toch niet van komen zal. Ik lijd aan heimwee, ik eindig tenslotte toch op Guadeloupe. U zou ervan opkijken wanneer ik u vertelde waar ik op Guadeloupe eindig. Tegenover Thérèse zou het ook niet aardig zijn dat hier nu te vertellen.’ Chamloup had hem onderbroken:
‘... als het niet aardig is, moet u het ook maar niet vertellen.
| |
| |
Maar wat het heimwee betreft, ik heb laatst een eigenaardig verhaal gelezen van een Ierse orde uit de middeleeuwen. In deze orde kregen de monniken alleen maar hun eerste opleiding in Ierland, maar daarna moesten zij hun vaderland verlaten om nooit meer terug te keren. Daarbij was dan niet het hoofddoel dat zij als zendelingen werkzaam zouden zijn. De meesten kregen niet een zendingsopdracht, zij bleven uitsluitend beschouwende monniken. Maar de bedoeling was dat hun aards heimwee zich tenslotte in een hemels heimwee zou omzetten. Ik wil u, mijnheer Redin, natuurlijk geen hemels heimwee opdringen, maar wel geloof ik dat u juist door uw aards heimwee tot belangrijk werk kunt komen.’
Dit onderwerp werd op luchtige toon voortgezet, toen Thérèse de koffie had geschonken. Redin vertelde, dat hij van Chamloup het toverwoord had gehoord waardoor hij zijn heimwee wetenschappelijk vruchtbaar zou kunnen maken. Vanzelf kwam toen het gesprek ook op het gebied van de hormonen, het punt waarop chemici en medici elkander rendez-vous geven. Luchtigheid en ernst hadden elkaar afgewisseld, toen tenslotte Chamloup afscheid had genomen.
Redin had bij het afscheid lachend opgemerkt: ‘Waarom zou u die desperado-manieren, die u er tot nu toe op na gehouden hebt, niet laten varen? Het doodgewone leven is toch eigenlijk veel aantrekkelijker! Succes op uw reis naar Amerika!’
Waarschijnlijk zou Chamloup zo spoedig mogelijk het plan van Carlota ten uitvoer hebben gebracht, wanneer hij die nacht niet een droom had gehad die hem weer op een geheel ander spoor had gebracht. In de droom herhaalde zich zijn afscheid van Redin, maar ditmaal begeeft hij zich niet regelrecht naar huis, maar slentert eerst op de Boulevard Rochechouart en zoekt plotseling contact met een rampzalig uitziende schooier, die bij een roodgloeiende stoof kastanjes koopt.
‘Een zwak voor desperado's. Denk je dat ik een desperado ben?’
‘Absoluut,’ antwoordt de ander.
‘Ga dan mee, wij gaan een fles wijn drinken, al heb ik een hekel aan alcohol.’
‘Wat denk je van die bistro,’ stelt de ander voor.
‘Het is mij om het even,’ zegt dan weer Chamloup.
Maar als zij de bistro zullen binnengaan en Chamloup reeds in de deuropening staat, weigert de ander hem te volgen.
| |
| |
‘Kom toch,’ dringt Chamloup aan.
‘Neen kom jij hier,’ antwoordt de ander van de straat af nadrukkelijk, zodat Chamloup hem blijft aankijken met een van verwondering scheef getrokken gezicht. Op datzelfde ogenblik voelt hij hoe een vrouw, die achter hem staat in de bistro, de armen om hem heen heeft geslagen. Zonder dat hij haar gezien heeft, weet hij toch dat het Thérèse Goudron is. Zij smeekt hem: ‘Ga niet naar hem toe! Hij zal je verschrikkelijk leed doen! Kom mee! Ik weet een uitgang achter door. Kom, wij hebben geen tijd te verliezen.’
Chamloup had de waarschuwing van de droom begrepen. Hij had grote bezwaren toen hij weer wakker werd tegen het plan van Carlota. Hij zou steeds in de strikken van de angst blijven. Zo kwam hij weer tot zijn eigen plan terug: zichzelf aangeven en verzachtende omstandigheden bepleiten.
Wanneer mademoiselle Frenée door het sleutelgat keek, zag zij hem nu weer onrustig heen en weer lopen, als iemand die tot geen besluit kan komen.
|
|