| |
| |
| |
12
Het was in de Film Studio van de Rue Tholozé dat zij kennis maakte met Robert Chamloup. Hij zat vlak naast haar terwijl zij keken naar een absolute film, waarin geometrische figuren in elkaar grijpen en zich weer uit elkaar loswikkelen. Toen een ogenblik het licht weer was aangegaan had hij, terwijl hij strak voor zich uit bleef kijken, opgemerkt: ‘C'est remarquable.’ Doordat hij strak voor zich uit bleef kijken hield hij zich gevrijwaard voor een eventueel mislukken van zijn poging tot toenadering, want zo kon hij ook doorgaan voor iemand die de gewoonte had in zichzelf te spreken en liep hij niet de kans te stuiten op de koude blik van een zwijgende of op het alarm van een preutse onbekende. Zij wilde eerst uit plaagzucht zwijgen, maar antwoordde tenslotte: ‘Het bezwaar van alles wat absoluut is, is dat in werkelijkheid niets absoluut is.’ Zij zag dat hij luisterde, maar hij wendde het gezicht nog steeds niet om. Zij vervolgde: ‘Het is als met de mensen. Wij moeten allemaal een bepaalde stijl hebben. De een is de absolute bigot, de ander is de absolute geleerde, een derde is de absolute kunstenaar, maar in werkelijkheid zijn zij van alles.’ Toen draaide hij zich om; zij zag, dat zijn gezicht breder was dan men van het profiel zou hebben verwacht. Zij zag ook voor het eerst de blik die men altijd opving van deze blonde man wanneer een gedachte hem bijzonder pijnlijk had getroffen. Zijn ogen naderden dan elkaar en werden tegelijk ook donkerder. Zij had pas later begrepen waarom haar woorden hem zo pijnlijk hadden getroffen; zij drukten immers zoals haar later bleek de gedachte uit, die eigenlijk het hele leven van de man beheerste.
Waar zij zich voortaan ook zou bevinden, in een theater, op een dans- of muziekuitvoering, steeds zou voortaan Chamloup naast haar zitten. Deze ontmoetingen hadden iets tegelijk prikkelends en angstwekkends. Bij iedere uitvoering bleef zij aanvankelijk met een lege stoel naast zich zitten, totdat zij de zitting naast haar hoorde
| |
| |
kraken en wist dat Chamloup, wiens naam zij toen trouwens nog niet kende, zich daar had neergezet. Wanneer hij vroeg - voor de pauze - skwam, zorgde hij ervoor dat hij met de pauze was verdwenen. Meestal kwam hij pas na de pauze en verdween dan kort voor het eind, zonder zich verder om haar te bekommeren. In het begin sprak hij maar enkele woorden, die hij trouwens weinig storend plaatste, in de minder geïnspireerde ogenblikken van de uitvoeringen. De eerste keer had hij zich met enkele informatieve vragen tevreden gesteld: ‘Waar kom je vandaan?’
‘Van Venezuela.’
‘Wat doe je hier in Parijs?’
‘Ik studeer kunstgeschiedenis.’
Hij had haar van het begin af getutoyeerd. De volgende keren had hij het voornamelijk over de uitvoeringen die zij bijwoonden: meestal waren het boutades, een enkele keer een verantwoorde uitspraak. Zij herinnerde zich hoe hij opmerkte dat hij het toneel beter zou appreciëren wanneer er geen toneelspelers waren. Over de dans: ‘De boche heeft de elementaire dans ontdekt, omdat hij niets van de dans begrijpt, die behalve de elementaire dans nog veel meer omvat.’ Over de muziek: ‘De enige werkelijke componist is de boche Johann Sebastian Bach, Latijnse muziek is zinneprikkel.’ De film beschouwde hij als een kunst die men overschatte uit angst het volksvermaak te onderschatten. Zij gaf op deze uitlatingen geen antwoord, want zij begreep wel dat het nog slechts een voorspel was tot een ontknoping, die misschien heel wonderlijke vormen zou kunnen aannemen.
Al spoedig werden zijn uitlatingen ook emotioneler en vooral hatelijker: ‘O ja, je vraagt dus niets terug, dan kan ik je wel vertellen dat ik een mislukte chemicus ben. Talenten had ik genoeg, maar ik voelde er weinig voor mijn leven lang de chemicus uit te hangen. Dat was een goeie opmerking van je, de eerste keer. “In werkelijkheid zijn wij van alles.” Of: “Hoe heerlijk hier als rijke Venezolaanse te kunnen genieten van de Westeuropese kunst.” Ik kan je nog zoveel laten zien. Waarom zoek je mij niet eens op? Ik woon Rue Decrès 34, naar Robert Chamloup moet je vragen.’
Eerst had zij gemeend dat hij haar uitsluitend gebruikte als ledenpop, tegen wie hij zijn innigste overtuigingen kon lozen zonder zich in grote moeilijkheden te begeven. Toen hij haar echter weer
| |
| |
ongemoeid liet, toen de zitplaats naast haar weer door willekeurige vreemden werd ingenomen, begreep zij de radeloosheid waaruit zijn oordeelvellingen voortkwamen. Zij herinnerde zich vooral een uitspraak die eerst ongemerkt aan haar was voorbijgegaan, namelijk dat hij niets zo graag zou willen doen als de wereld opblazen met een door hem persoonlijk samengestelde springstof. Terwijl haar dit weer te binnen schoot had zij tegelijk de ingeving, dat hij verwachtte dat zij of een ander hem zou redden uit deze diepe nood. Tegelijk wist zij ook met stelligheid dat zij het was die hem redden zou, maar de woorden die zij daarbij zou moeten spreken waren ook haarzelf nog niet bekend. Uiterlijk was aan haar niet veel veranderd; zij volgde nog steeds de colleges aan de École du Louvre, nog steeds stond zij tante Rosario en de meisjes, vooral die zich met haar spitse borstjes voor de spiegel opmaakten, met raad en daad bij. Een enkele keer merkte zij dat zij, als iemand die plotseling een hevige ontroering onderging, een lied aanhief dat haar uit de jaren in Carácas, Curaçao of op de boot was bijgebleven.
Zij was ook een tikje zenuwachtiger geworden. Tenslotte uitte zich haar spanning in daden. Zij begon met een kamer op Montparnasse te huren, waarbij zij geweifeld had tussen een weelderige etage en de sjofele kamer die zij tenslotte op de Rue Bréa had uitgekozen, omdat zij meende dat deze kamer minder dan de luxeappartementen zijn voortdurend smeulende woede zou aanwakkeren. Zij had niet de minste moeite tante Rosario aan het verstand te brengen dat een apart wonen, zij het dan ook tijdelijk, voor haar gewenst was. Tante Rosario voorkwam al haar argumenten: ‘Maar natuurlijk moet je dat doen, Carlota. Hier word je maar door je oude tantes en de meisjes van je geleerde studies afgehouden. Je wordt vast de geleerdste vrouw van Venezuela. Je krijgt vast de Nobelprijs.’ Zij schudde het hoofd, terwijl zij verder dribbelde.
Carlota bleef dagenlang op haar nieuwe slonzige kamer peinzen hoe zij het verder zou moeten aanleggen. Zij begon met Chamloup haar nieuwe adres te geven. Zelf reageerde hij er niet op. Wel kwamen er verschillende louche individuen, die haar met hun scheve glimlach lieten merken dat zij lang tevoren haar gangen hadden gevolgd, om Chamloup in de gelegenheid te stellen naast haar plaats te nemen in de schouwburgen. Het was een smalle tengere danseur, met een hatelijke uitdrukking in zijn kleine zwarte oogjes; een on- | |
| |
verschillige Britsindiër, in een oud verbleekt bruin pak; een niet eervol ontslagen leraar met een lange baard, waarin altijd kruimels brioche kleefden. Zij kwamen met pakketten en verzochten haar tot nader order die voor Chamloup te bewaren. Zij meende het meteen te hebben begrepen: Chamloup had er ernst van gemaakt, in zijn radeloosheid was hij ertoe overgegaan de verschrikkelijke springstof samen te stellen, een dezer dagen zouden de eerbiedwaardige gebouwen of hele wijken de lucht in vliegen. Zij zorgde ervoor steeds thuis te zijn, want het was op ongeregelde tijden dat de pakketten werden gebracht en weer gehaald. Zij vreesde telkens dat zij te laat zou zijn, dat zij de ramp niet zou verhoeden.
Tenslotte had zij zich dan ook juichend op zekere avond naar de Rue Decrès begeven. Chamloup was geenszins verbaasd haar op zijn flat te zien verschijnen. Het was of hij niet anders had gedaan al die tijd dan naar haar uitzien. De flat bestond uit een slaapkamer en daarnaast een zeer kleine keuken, een kitchenette, zoals de Noordamerikanen zeggen. Brood en stukjes kaas en vuile vorken lagen overal in het rond, tussen een groot aantal vellen papier, waarop veel was geschreven en veel was doorgeschrapt. Het was of hij vermijden wilde dat zij sprak, en daarom, tersluiks naar haar kijkend, voortdurend voor zich uit praatte: ‘Ja, die vellen papier! Waarschijnlijk is vrijwel iedereen zowat tegenwoordig bezig een roman te schrijven. Het is de enige manier om je duizend mogelijkheden uit te leven. Je wordt dan van alles door elkaar, geleerde, kunstenaar, beroepsmisdadiger... U moet niet denken (want in zijn verlegenheid begon hij haar met u aan te spreken), u moet niet denken dat deze flat niet zijn bezwaren zou hebben. Het grootste bezwaar is wel de uiterst dunne vloer; na elven moet men al op dikke sokken lopen, anders beginnen de benedenburen te schreeuwen.’ Hij bleef nog rondscharrelen, terwijl zij al een van de twee stoelen die de keuken meubileerden had bezet. Zij aarzelde nog toen ook hij zich had neergezet, maar het was met grotere inspiratie dan zij ooit later zou hebben kunnen bereiken dat het er toen uitkwam: ‘Mijnheer Chamloup, u wilt de duizend mogelijkheden, die in de mens om uiting vragen tot uitdrukking brengen. Er is een zékere weg om dat niet te bereiken, en dat is de weg die u nu volgt met uw pakketten met verschrikkelijke springstoffen. Archimedes vroeg destijds om een vast punt en hij zou het universum tillen. Ieder mens die
| |
| |
zijn duizenden mogelijkheden wil uitspreken, moet eerst dit vaste punt bezitten in de maatschappij waartoe hij behoort. Spinoza was brillenslijper, waarom zou u geen chemicus kunnen zijn?’
Hij wendde het gezicht naar haar, niet als iemand die de ander aankijkt, maar als iemand die de ander zijn eindeloos verwonderd gezicht biedt om het langdurig en met vrucht te bestuderen. Met gebogen hoofd was het er toen uitgekomen: ‘Ik weet niet wat ik van u heb gehoopt; dat u mij behulpzaam zou zijn bij mijn vreselijke plannen, of dat u mij het middel aan de hand zou doen om het land te verlaten en elders opnieuw te beginnen. U moet niet vergeten, hier zou ik niet kunnen blijven; iedere steen, iedere oogopslag roept hier om wraak. Hier heerst de wet van de wreedheid.’
Zij vertelde hem dat het voor haar betrekkelijk gemakkelijk zou zijn; zij had ook in New York kennissen, die hem zeker zouden helpen totdat hij zou zijn geacclimatiseerd, of daar zijn examens opnieuw zou hebben gedaan.
Plotseling was hij opgestaan: ‘Nu moet u weggaan; ik kom een dezer dagen bij u, dan spreek ik verder met u af. Ik weet niet wat ik nu zou moeten zeggen; ik had niet verwacht dat het zo gemakkelijk zou gaan. Vous comprenez, n'est-ce pas? Ah oui, vous êtes belle, vous êtes gentille.’
Het verraste haar dus niet toen hij een paar dagen later, op een avond, geruisloos haar kamer binnenschoot. Zij was juist bezig enkele jurken in de kast op te hangen; zij draaide zich niet om, zo verrukt was zij geweest toen zij zijn stem had herkend.
‘Alors, j'y suis,’ waarin zij eerst niets vijandigs had ontdekt. Zij draaide zich niet om, toen zij het bed hoorde kraken en begreep dat de man er zich in volle lengte op neergeworpen had, zelfs niet toen Chamloup zijn verwensingen, die zij juist op dat ogenblik zo weinig had verwacht, begon uit te braken: ‘Dacht je, dat ik niet begreep wie je bent? Je bent nog gemener dan wij allen bij elkaar. Je bent een van die engelachtige Américaines, die hier in Europa arbeidskrachten van goeden huize komen werven om in jullie vuile Amerikaanse steden portier of bordenwasser in nachtgelegenheden te worden. Een bordenwasser met een goed Frans accent, c'est épatant. Of je bent nog veel erger, je bent werkelijk een jongedame van goeden huize, die een mens bijna zou verleiden het goede pad weer op telgaan.’
| |
| |
Zij had zich eerst niet omgewend, maar toen hij zweeg draaide haar lichaam buiten haar wil haast een kwartslag om, zodat zij er nu stond met haar rug tegen de kleren in de kast. Hij lag languit op bed en prevelde maar voor zich uit: ‘Te denken dat ik mij met springstoffen ophoud... niet te begrijpen dat het gewone pakjes cocaïne zijn... zij moet wel flink onnozel zijn... springstoffen... zoiets onnozels maak je niet vaak mee...’
Daarbij trok hij voortdurend de ergste grimassen en verschoof zijn lichaam van de ene plaats naar de andere door met de schoenen van zich af te stoten en met zijn achterhoofd zich op te trekken. Op een of andere manier herinnerde hij haar aan een rups. ‘Ego vermis et non homo...’ had een ander gezegd, maar onder geheel andere omstandigheden en in zo geheel andere zielsgesteldheid. Toen hij zag dat zij hem aankeek sprong hij van het bed op, naderde haar met een van haat vertrokken gezicht, en met ogen waarin angst blikkerde niet minder dan een krankzinnige vreugde, fluisterde hij haar toe: ‘Welnu, ma petite, je bent in mijn macht, als je het maar weet. Bij je eerste poging om te ontsnappen geven wij je aan, voorzien van de overtuigende bewijzen, de corpora delicti. Als je dat maar weet.’
Plotseling was zijn woede bekoeld. Hij had de kamer verlaten, als een vermoeide, ontgoochelde man, terwijl hij onverschillig voor zich uit mompelde: ‘Tout ça, c'est emmerdant tout de même.’ Zij voelde zich misselijk worden, zo leeg van wanhoop was zij achtergebleven. Haar wanhoop was verder die avond nogal meegevallen, want zij was kort na zijn vertrek door geeuwbuien overvallen en vervolgens door een verschrikkelijke slaap overmand. Het was pas de volgende ochtend dat zij weer door onrust was aangegrepen. Zij pakte in een handkoffer haar toiletartikelen, enkele maandverbanden en een paar jurken en verliet de kamer zonder zelf te weten wat zij van zins was. Buiten nam zij een taxi en liet zich eerst rijden naar haar tantes in de Rue des Acacias in Passy. In een gesprek met tante Rosario, die haar met grote ogen bleef opnemen, vertelde zij dat zij voor enkele weken op reis ging in verband met haar studie. Pas toen zij in de trein zat, vroeg zij zich af of haar reis naar Amsterdam wel aan het doel zou beantwoorden dat zij zichzelf had gesteld.
Amsterdam: voor wie uit zuidelijker streken komt, maakt deze
| |
| |
plaats een donkere, koffieachtige indruk. Pas een langer verblijf doet de blauwe glanzen oplichten uit de vensters en de grachten. Het is prettig koffie te drinken maar er komt een ogenblik dat men er te veel van kan hebben gehad, dan wordt men gallig, zwartgallig. Zij begreep dat het een vlucht naar Oscar was geweest, al wist zij dan ook alleen maar dat hij in Holland woonde en had zij zijn eigenlijke; woonplaats niet kunnen noemen, want de laatste brief die zij hem naar Delft, waar hij studeerde, had geadresseerd, was weer bij haar als onbestelbaar teruggekeerd; zij mocht alleen veronderstellen dat hij zijn studie zou hebben voltooid en de kleinere studentenstad had verlaten om zich te vestigen ergens in Holland, in Oost- of West-Indië. Niettemin kleefden aan Amsterdam herinneringen aan Oscar. Het was de hoofdstad van het land, waarvan hij een van de negen miljoen onderdanen was.
Zij had haar intrek genomen in het American Hotel, dat zij grotendeels op de naam af van haar werelddeel had uitgekozen, hoewel men in het buitenland onder Amerika meestal de usa verstond. De eerste dagen bracht zij door met wandelingen over de grachten, die spoedig haar schoonheid onthulden, met voor de etalages boeken en jurken te bekijken en verder op haar eentonige hotelkamer, waar zij ook haar maaltijden liet serveren.
Op zekere avond was zij in de lunchcorner, het propere smalle eetzaaltje van het American Hotel, verrast door de aanwezigheid van Ferdinand in gezelschap van Wanda en een zekere Mies Stoeltjes, die onmiddellijk na de kennismaking met de Venezolaanse luidop de eerste maten van een tango aanhief, zodat de heren aan de ander tafeltjes de stijve nekken omdraaien. Voorts sprak Mies een taal die ontstaat wanneer men in het Hollands alle uitgangen in o of a verandert, zodat het zowel voor Hollandse als Spaanse oren al spoedig uiterst vermoeiend wordt. Het kostte moeite tussen haar interrupties een regelmatig gesprek met Ferdinand te voeren, vooral waar zij op eenvoudige vragen van Carlota voortdurend in lachen uitbarstte; vooral de vraag of in Amsterdam veel koffie werd gedronken, veroorzaakte bij Mies, die graag aan slemppartijen meedeed, grote hilariteit. Uit het gesprek met Ferdinand bleek overigens, dat zij terecht Oscar met Amsterdam had vereenzelvigd, want deze had, na zijn studie in Delft te hebben voltooid, een garage overgenomen die geen tweehonderd meter van het A- | |
| |
merican Hotel lag, aan het Kleine Gartmanplantsoen, maar Oscar vertoefde momenteel zelf in het buitenland, in enkele fabrieksstadjes in het Roergebied en Westfalen, vanwaar hij Mercedes- en Benzauto's in Holland poogde te importeren.
Carlota moest erg lachen toen Ferdinand in het Spaans overging en haar enige bijzonderheden over Mies meedeelde, over haar lamstralige invallen en haar nieuwe ‘verloofdes’. De aanwezigheid van Mies maakte echter een regelmatig gesprek onmogelijk, zodat Carlota met Ferdinand een afspraak had gemaakt voor de volgende dag. Na het diner, waarbij Mies verder het hoogste woord voerde, had zij zichzelf verontschuldigd met het oog op andere afspraken die zij voorwendde te hebben, en had toen weer de wijk genomen naar haar eenzame hotelkamer. Zij had zich verder die avond beziggehouden met lectuur uit de Baedeker over Holland en Amsterdam, nu en dan onderbroken door overwegingen van meer persoonlijke aard. Zij vroeg zich dan af of zij wel verstandig had gedaan om naar Amsterdam te komen. Was het wel goed zich aan Oscar op te dringen? Zou dat niet de manier zijn om hem voor eens en altijd afkerig van haar te maken? De volgende morgen nam zij een besluit: zij schreef aan Ferdinand dat zij verhinderd was zich aan haar afspraak te houden, daar zij een brief had ontvangen die haar onmiddellijk naar Parijs terugriep.
Twee jaren later meldden de kranten de arrestatie van de reeds geruime tijd opererende cocaïnebende.
|
|