| |
| |
| |
11
Zover als haar geheugen reikte was Carlota Campbell steeds weer in zich gewaargeworden haar verlangen naar de alle besef te boven gaande omhelzing. Reeds als kind in Carácas, toen zij Oscar Bournouille nog niet kende en zonder dat zij zich nog rekenschap kon geven van haar gewaarwordingen, had zij herhaaldelijk gevoeld hoe dit verlangen zich van haar meester maakte. Vooral als zij wandelde in de Avenida del Paraiso tussen de weelderige plantengroei rond de half of geheel verscholen villa's, of als zij zich bevond tussen de bloemtrossen op de heuvel van het Calvario, of als zij met haar twee zusters, de oudste Blanca en de jongere, zoveel achterdochtiger Elvira speelde en lachte bij de watervallen van Los Chorros. Zij had toen tegelijkertijd ook gekend de onbehaaglijkheid van de langzaam aanzwellende angst; haar ouders, niet overdreven godsdienstig, stelden toch de eis dat de meisjes op zondag de dienst in de kathedraal bijwoonden; om een of andere niet achterhaalde reden leefde zij in voortdurende angst dat de priesters zich steeds zouden gedragen als op die ene dag van de Semana Santa, wanneer zij in zwarte kazuifels lang uitgestrekt liggen op de grond, als reusachtige vleermuizen. Een nog groter vrees koesterde zij voor haar eigen huis, vooral wanneer zij 's middags terugkeerde van wandelingen met een van de vele nichten van haar vader, die de meisjes Campbell tante plachten te noemen. In de patio stonden steeds vele volwassenen te kakelen, grotendeels vrouwen, rond de gestalte van haar vader en bijna altijd over de een of andere langere reis die zij op het punt stonden te ondernemen. Zij herinnerde zich van de vele nichten van haar vader vooral tante Rosario en tante Mercedes, bij wie zij later in huis was geweest in Parijs en de twee andere, bijgenaamd de spichtigen, die later een pension zouden houden in New York. Haar moeder gedroeg zich over het algemeen apathisch. Elvira verschool zich achter haar norse uitdrukking, Blanca
legde een koele blijmoedigheid aan den dag. Zij
| |
| |
zelf kon haar angst nauwelijks onderdrukken als zij haar vader opnam. Hij stond naar de vrouwen te kijken met een vreemde halsstarrige uitdrukking als in een boze droom. Zij had het soms wel willen uitgillen.
Na een korte poos van heimwee, merkwaardig genoeg vooral naar deze zwaarmoedige middagen, had zij zich bijzonder opgeruimd gevoeld op het nonnenpensionaat op Curaçao, waar de drie meisjes, die niet veel in jaren verschilden, waren ondergebracht na uitvoerig gekibbel tussen de ouders, de ‘tantes’ en een bigotte oom, die men op de meest uiteenlopende tijden dweepziek geknield kon vinden voor het altaar van een van de kerken der Venezolaanse hoofdstad. Op het pensionaat hadden de godsdienstoefeningen, althans voor Carlota, aanzienlijk aan dreiging ingeboet; mogelijk door het frequenter bezoek, mogelijk door de properheid ten toon gespreid door de nonnen, grotendeels van Nederlandse afkomst. Bovendien was een groot deel van haar tijd in beslag genomen door dromen, overdag en 's nachts, waarin een forse non met een prachtig blond gezicht een voorname rol speelde. Zij wist niet met welke werkzaamheid deze non was belast; zij had haar nooit gezien in de afdeling van de schoolklas noch als surveillante in de eetkamer of op de speelplaats. Het was alleen 's morgens dat zij in levenden lijve aan haar verscheen; zij kwam dan achter de andere nonnen de kapel binnenschuiven. Carlota's hart beefde van angst dat eens de dromen zouden bekend worden die zij om deze religieuze weefde. De non naderde haar dan soms met een libidineuze glijmlach in de ogen, maar soms ook keek zij haar aan met een verwijtende of strenge uitdrukking op het gezicht.
Voor de vakanties gingen de meisjes tot haar verwondering niet naar Carácas terug; zij werden geïnstalleerd, met haar moeder en een Indiaans dienstmeisje, op het landhuis van Miraflores, dat haar ouders huurden van een zekere familie Bournouille, een naam die toen niet tot haar verbeelding sprak omdat zij Oscar Bournouille toen nog niet had leren kennen. De eerste dagen leefden de meisjes in de voortdurende verwachting, vermengd met angst en vreugde, ook haar vader te zullen zien. De uitleg, door haar moeder en het Indiaanse meisje gegeven, bevredigde haar niet, daar zij geen onbeperkt geloof konden hechten aan de door de volwassenen opgehangen verhalen over druktes en ziektes, waardoor de eenzame
| |
| |
man zou zijn overvallen. Weldra hadden de meisjes echter weer grotere belangstelling voor de omgeving dan voor het vraagstuk van de in raadselachtige afwezigheid gehulde vader. Carlota herinnerde zich overigens later vrijwel uitsluitend die enkele plekken waar zij het onuitsprekelijk verlangen in zich had voelen opwellen: de koele achtergalerij van het landhuis; de oase met de ritselende blaren van de lage vruchtbomen; de slagschaduw van een uitzonderlijk grillige rots; het glasheldere water van een afgelegen baai. Carlota was reeds zeventien toen de meisjes naar Carácas teruggingen. En ineens, terwijl zij weer de vrouwen en haar bigotte oom hoorde fluisteren en kakelen in de patio, was het lot van haar familie als een bliksemstraal tot haar doorgedrongen. Zij was geboren uit een oud geslacht van Spanjaarden, waarin zich vrij goedkoop Engels bloed had gemengd. Niet zonder schamperheid meende zij dat het dit plebejisch bloed was, dat aan sommige Venezolaanse families een zekere verfijning gaf; die vrij van smetten waren gebleven, hadden meestal iets onmogelijk ruws, het was of zij voortdurend revolvers laadden of messen slepen. Haar vader behoorde tot de grote plantage-eigenaren, die in dit rumoerige land een zekere stabiliteit pogen te handhaven. Maar haar vader leefde ook in voortdurende vrees dat hij hierin niet zou slagen. Daarom was het bij hem tweede natuur geworden pogingen in het werk te stellen om zijn financiën, voor een belangrijk deel tenminste, op buitenlandse banken in veiligheid te stellen. Hierbij diende zijn hele familie hem behulpzaam te zijn. Wanneer hij zijn vrouw aankeek, dan stelde hij zich de vraag: hoe stel ik haar veilig en tegelijk met haar een deel van mijn Amerikaanse aandelen? Wanneer hij zijn nichten aankeek, stelde hij zich ongeveer dezelfde vraag; alleen klonk dan meer bezorgdheid voor zijn financiën dan voor hun persoon, terwijl bij zijn dochters weer het tegenovergestelde het geval was. Zo kwam het
dat zijn vrouw geruime tijd in de Verenigde Staten had doorgebracht, omdat haar schele hoofdpijn een kouder klimaat vereiste en later juist omgekeerd op het warme Curaçao, omdat zij ernstig reumatische aanleg zou hebben! Daarom had hij tenslotte ook twee stellen nichten met een pension begiftigd: in Parijs Rosario en Mercedes, en op Long Island bij New York de twee lange nichten, die in het geheel niet harmonieerden, zo spichtig en kijfziek waren zij beiden, maar die nochtans geen uur van elkaar
| |
| |
konden scheiden, zo diep waren zij aan elkaar verknocht... Daarom werden de drie dochters, Elvira, Carlota en Blanca op een meisjespensionaat op Curaçao geplaatst en keerden zij jarenlang ook voor de vakanties niet naar Carácas terug.
De wereld van jonge politici was de teruggekeerde meisjes, die de huwbare leeftijd hadden bereikt, vrijwel vreemd geworden. Het waren hanige advocaten, bleke ingenieurs en vooral veel opgewonden tandartsen. Zij bezochten de corrida's, waar een van de stierenvechters na de quadrille, waarmee het onrustig stieregevecht zo rustig begint, haar zijn hemelsblauwe mantel toewierp. In de schouwburg verhieven zich, ouder gewoonte, de jongelieden van hun zetels, wanneer de debuterende jongedames binnenschoven. Zij hadden het feest gevierd van de intocht die de president, generaal Gomez, jaarlijks in Carácas deed, overigens niet aan eigen huis, maar ten huize van een broeder van Rosario en Mercedes, een gevierde advocaat, die men een jaar later, doodgebloed, met een kogel door de hals in zijn portiek had gevonden. Carlota's vader was niet in het bezit van de voorlopige vergunning die de houder de toestemming verleent aan de voorbijrijdende president bloemenhulde te bewijzen; uit zijn vensters mochten de dames en kinderen dus geen bloemen strooien op de schuimende flanken van de paarden en de schouders der plechtstatige ruiters. Deze gunst werd slechts aan enkele families verleend. Wanneer een eventuele aanvraag was geweigerd, betekende dit dat de president veiligheidshalve voor de bloemenhulde bedankte, wat voor de betreffende familie derhalve een politieke waarschuwing, meestal ook een bedreiging inhield. De heer Campbell zorgde er steeds voor op deze feesten uitstedig te zijn, dan wel aangetast te zijn door malaria tertiana, die voor de derdedaagse koorts, dan wel door de pneumococcus, die voor de onaangenaamheden van de longontsteking zorgt.
Tijdens de feesten, op een van de bals, had zich Blanca verloofd met een van de minst luidruchtige jongelieden, die grote plantages zou erven en evenals don Pedro Manuel Campbell een levenslange vrees zou koesteren. Elvira had vlak na de feesten alle wereldsheid afgezworen en het ernstige besluit opgevat de sluier aan te nemen en haar verder leven te slijten in het klooster van Estupendo, hoog in de Andes. Het was voortaan, tenminste van de dochters, alleen Carlota op wie de zware plicht zou rusten de miljoenen van don
| |
| |
Pedro Manuel in buitenlandse safes over te hevelen. Het was dan ook met trots en droefenis tegelijk dat haar vader haar had aangekeken toen zij naar Amerika vertrok, naar de kijfzieke tantes, die tot overmaat van ramp er ook een gillende papegaai op na bleken te houden. Het was niet zozeer zijn geld dat hij veilig stelde, als wel zijn familie, die hij liefhad en daarom uit zijn naaste omgeving verwijderde waar zich iedere dag de rampen konden voltrekken. Zelf kon hij geen stap uit het land doen; reeds wanneer hij de havensteden naderde, snoerde zich dichter om hem het cordon van spionnen, in de gedaante overigens van betrekkelijk beminnelijke kennissen uit de hoofdstad.
In Amerika was Carlota niet lang gebleven; voor haar gevoel pasten haar tantes daar wonderwel, er heerste zelfs in de dimensies een kijfzucht, al noemde men die ook concurrentie. Het was op deze reis, via Carácas naar Parijs, dat zij Oscar voor het eerst had gezien. Hij keek haar soms net zo aan als haar vader, met een zekere bezorgdheid. Waarschijnlijk lag de grote verrassing voor hen vooral daarin dat zij beiden lange tijd op Miraflores hadden geleefd; zij hadden gemeenschappelijke herinneringen, die anders alleen naaste familieleden of man en vrouw hebben. Zij konden niet alleen spreken over de oase, waarvan sommige plekken zo zwaar beschaduwd waren dat er rottende blaren een dik tapijt vormden op de grond, maar ook over de verschillende onderdelen van het huis; zij waren het met elkaar erover eens dat de cementen vloer van de woonzaal moest worden gerepareerd, dat het vooral in de kamer, liggend op het noorden, heerlijk was om de siësta te doen en dat de douche nog wel eens faalde, door de geringe watervoorraad op het eiland. Zij legde de diepste geheimen van haar leven bloot. Zij vertelde dat zij daarvoor nooit in liefde voor een man was ontvlamd. De enige vorm van liefde die zij had gekend, was geweest een vorm van behaagzucht, en niet tegenover een man, maar tegenover een van de nonnen die zij op het pensionaat op Curaçao had gekend.
Oscar op zijn beurt vertrouwde haar toe, dat hij voor twee jaar, weer met vakantie op Curaçao, een keer op de plantage was geweest en haar toen toevalligerwijze ongemerkt had zien voorbijlopen. Hij vertelde haar dat hij sindsdien alle vrouwen had getoetst aan haar gelijkenis met de figuur die hij toen had gezien. Al pra- | |
| |
tende raakten zij in elkaar verwikkeld. Ieder ogenblik verwachtte zij een volledige toenadering zijnerzijds, vooral als zij op het sloependek liepen langs de luchtkokers als grote witte paddestoelen of leunden tegen de met zeildoeken overspannen reddingsboten. Wanneer zij echter verlangde naar het ogenblik dat zijn armen zouden opengaan en hij haar zou omvatten, begon hij over geheel andere onderwerpen. Hij zou binnen afzienbare tijd afgestudeerd zijn en vroeg zich nu af, wat hij zou moeten doen wanneer hij als ingenieur op de maatschappij werd losgelaten. Het liefst zou hij politicus worden, waartoe hij echter alle bekwaamheid miste. Hij zou dat worden om mee te werken aan de nieuwe maatschappij, die moest worden opgebouwd. Hij was als kind uit een betrekkelijk patriarchale maatschappij, waaruit het Curaçao van voor de petroleum bestond, overgeplaatst naar de kapitalistische wereld van West-Europa. Daardoor had hij beter dan wie ook gevoeld dat beide werelden, zowel de patriarchale als de kapitalistische, op de menselijke ongelijkheid en onwaardigheid waren gevestigd. Hoe zou daarin verandering kunnen komen? Hij persoonlijk zou dat in elk geval niet tot stand brengen. Hij lachte dan maar wat en zij geraakten weer spoedig terug in de liefdesatmosfeer van Miraflores, waaraan ook weer spoedig een einde werd gemaakt.
Zo waren de drie weken aan boord ongemerkt voorbijgegaan, waarbij zij nog kennis had gemaakt met de stille achterdochtige Ferdinand en de cynische roodharige Constant. Tenslotte hadden Oscar en zij afgesproken dat zij in briefwisseling met elkaar zouden blijven. Zij moet kort daarna een tijdlang in een verbijstering hebben geleefd, die intrad toen een brief van haar aan Oscar als onbestelbaar was teruggestuurd, met de toevoeging: adres onbekend. Zij herinnerde zich van die tijd vrijwel uitsluitend het slaapkamertje op Passy bij haar tantes Rosario en Mercedes. Het was een kleine vierkante kamer met een ijzeren ledikant, een commode en een wasbak. Het meest vielen echter de vele koffers op, waarvan er één, een hutkoffer, overeind stond. Boven op de koffer, tegen het handvat, leunde het koperen kruis met de droefgeestige figuur, waarmee Carlota steeds in de meest vreemdsoortige gesprekken gewikkeld was. Het waren smeekbeden, soms verwijten. Soms vertelde zij aan de koperen gekruisigde dat zij buiten hem geen troost ooit zou vinden in dit leven; een andere keer echter dreigde zij met de Moe- | |
| |
derkerk vaarwel te zeggen en desnoods Mahomedaans te worden, wanneer zij binnen drie dagen geen brief van Oscar had ontvangen. Tenslotte mengde zich ook de forse blonde non in haar dromen, die daardoor soms een lachwekkend karakter aannamen. De non en Oscar openbaarden zich soms tegelijk, maar bijwijlen wisselden zij elkaar af, waarbij Oscar soms in nonnenkleren en de non in een goedzittend colbert verscheen.
Uit de verbijstering was zij ontwaakt met het prettige gevoel van iemand die een groot leed heeft doorstaan, maar ten gevolge daarvan ook het juiste inzicht in het eigen wezen heeft verkregen. Zij wist nu, zij was tot de maagdelijkheid gedoemd. Haar liefde ging uit naar mensen die niet voor de liefde toegankelijk waren. Zij was mogelijk ook zelf een non, maar een non zonder de daartoe passende roeping en mogelijk ook zonder het daartoe passend geloof. Zij was in Parijs gekomen met vage plannen om zich bezig te houden met kunstgeschiedenis, maar zij nam zich nu voor deze studie in alle ernst op te vatten. De meisjes die voor haar opvoeding in Parijs kwamen, vielen uiteen in twee groepen: zij die werkelijk aan de studie togen en de anderen, die onder opvoeding verstonden de inwijding in het mondaine leven. Zij behoorde dus voortaan tot de eerste groep. Zij moest vooral de eerste tijd zich ernstig inspannen om tenslotte aan de zware eisen van het baccalauréat te voldoen.
In haar vrije tijd hield zij zich onledig met het troosten van enkele meisjes uit de mondaine groep, die een ongelukkige liefde beweenden of vrees koesterden wegens het uitblijven van de menses, ondanks het nemen van sodabaden en het slikken van zoveel kininepillen dat haar oren ervan suisden.
Toch was het vooral tante Rosario die het meest haar aandacht in beslag nam. Er bestond tussen de tantes Rosario en Mercedes de stilzwijgende afspraak, dat zij beiden zwarte japonnen zouden dragen, van dezelfde stof, waarvan zij reeds voor enige jaren ettelijke banen hadden ingeslagen, maar met dit ene verschil, dat de japon er bij Mercedes zeer verzorgd zou uitzien en bij Rosario volkomen verwaarloosd, zoals ook Rosario steeds als sloof door het huis dribbelde, met pannen en boodschappenpakjes, terwijl Mercedes in de rococostoel zat met de voeten op de stoof en het breiwerk in de handen. Bij haar stond de stof van de japon uit als organdie, terwijl zij bij de andere tante als verlepte mousseline aan het lichaam plak- | |
| |
te; Mercedes paste bij de rococolijnen van het vertrek, van meubels en plafond, terwijl Rosario thuishoorde in de sfeer van het grote kruisbeeld van ivoor, met zwarte gaten en scheuren en het harde portret van president Gomez dat de aanwezigheid van Venezolanen verried. De stilzwijgende afspraak hield aan de andere kant ook in, dat Rosario er alles uit mocht gooien wat haar op de lippen kwam, op haar harde schelle toon, waarin zich Moorse klaaglijkheid mengde. Zij riep voortdurend: ‘Ay que tristeza...’, met het hoofd schuddend, of haar hart haar onheilspellend benauwde. Daarentegen bleef Mercedes bij de eerste harde blik van haar bedrijvige en ijverige zuster in een nog niet voltooide zin steken en sloeg haar ogen neer naar haar mooie geaderde handen, die voortbreiden.
Deze afspraken liepen echter op zon- en feestdagen hopeloos in het honderd, omdat de oude Rosario voor de gang naar de kerk zich wel de kant en wijd uitstaande rok, pijnlijk gesteven, moest laten welgevallen. Zij werd er stil van. Zij riep niet langer: ‘Ay mi dios, que tristeza...’ Het zweet parelde op haar voorhoofd en rond haar ogen. Terwijl zij in de taxi naar de kerk reden, kon Carlota zien dat zij zichzelf niet was; zij liet haar zuster het hoge woord zonder tussenbeide te treden; Carlota wist niet waarom, maar zij voelde een bemoederende sympathie voor de oudere vrouw, zodat zij eens zelfs naar haar hand had gegrepen, maar Rosario had die dadelijk zonder pardon teruggetrokken. In de kerk zag Carlota hoe zij telkens een boze blik op haar fraaie kleren en haar kant wierp. Het was vooral tegenover tante Rosario, dat zij zich nu zo sterk de meerdere voelde. De oude vrouw verkeerde in de voortdurende angst dat de een of andere dag weer eens een revolutie in Venezuela zou uitbreken; zij zou dan verstoken zijn van de toelagen die haar pupillen kregen. Wat moest zij dan met al die meisjes in Parijs aanvangen? Vroeger kreeg zij tenminste nog wel eens grote geldsommen van Pedro Manuel, bij wijze van verjaardagsgeschenk, verjaardag van haarzelf of van haar heilige, maar sinds de komst van Carlota waren ook die geschenken uitgebleven, zodat zij wel degelijk op haar inkomsten moest steunen.
Carlota stelde haar gerust, zij vertrouwde haar toe dat de voornaamste reden waarom haar vader haar in het buitenland liet studeren, niet moest worden gezocht in een verlangen zijnerzijds naar
| |
| |
een geleerde dochter; nee, de in het buitenland vertoevende dochter stelde hem in staat ongemerkt althans een deel van zijn vermogen in veiligheid te stellen. Zij keek Carlota dan met bewondering aan. Het meisje zette haar uiteen, dat zij de kunsthistorie, die zij met genoegen beoefende, ook beoefenen zou wanneer zij dat met tegenzin deed, want zij moest zichzelf en haar vader veilig stellen tegenover speurende spionnen. Rosario beschouwde het jonge meisje als een grote diplomate, die van de weeromstuit ook die mening deelde, vooral wanneer zij bericht kreeg dat haar rekening door een remise uit Carácas met een belangrijk bedrag was gecrediteerd.
De eerste zeven jaren in Parijs had zij zich bijzonder gelukkig gevoeld. Vooral nadat zij het baccalauréat achter de rug had, hield zij tijd genoeg over om haar tantes en de jongere meisjes bij te staan in haar vrezen en beslommeringen, maar ook om meer of minder langdurige studiereizen te maken naar de belangrijkste Europese musea: het Prado, de Vlaamse verzamelingen in Gent en Brugge, het Kaiser Friedrich Museum, de National en Tate Gallery.
Bij wijze van tijdpassering het zij nog wel eens, vooral in schemerige avonden, aan haar geestesoog de twee liefden die zij had gekoesterd voorbijgaan. Oscar en de Witte Non. Om haar lippen speelde dan weer de begrijpende lach, waarmee zij zich destijds van de verbijstering had bevrijd. Met meer overtuiging nog dan vroeger kon zij nu voor zichzelf de diagnose vaststellen: una monja sin Dios, een non zonder God.
|
|