Verzameld werk. Deel 3. Verhalen
(1986)–Cola Debrot– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 409]
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 411]
| |||||||||||||||||||||||||||
Verantwoording van de tekstverzorgerDeel 3 van het Verzameld werk omvat zowel de in boekvorm verschenen als de ongebundelde verhalen van Cola Debrot. De ongebundelde verhalen zijn alle op één na, ‘Bij de fontein’, in tijdschriften verschenen. Voorts zijn in de nalatenschap nog enkele ongepubliceerde verhalen en prozateksten aangetroffen, die om uiteenlopende redenen niet worden opgenomen in deze verzameling. Deze redenen houden verband, ofwel met de onvoltooide of onafgewerkte staat waarin het manuscript of typogram zich bevindt, ofwel met het, naar het oordeel van de redactie, te incidentele belang der desbetreffende teksten. Een uitzondering is gemaakt voor ‘De droom aan de bleke baai’, dat weliswaar een, zij het omvangrijk, fragment is van een klaarblijkelijk grotere conceptie maar kwalitatief zo typerend voor geest, stijl en thematiek van het werk van Debrot, dat de redactie meende het, ook in deze onvoltooide vorm, niet aan de geïnteresseerde lezer te mogen onthouden. Volledigheidshalve vermelden wij hier de titels van de teksten die niet zijn opgenomen: ‘Het kind en de poes’, ‘Het kind in de boom’, ‘De koning heeft een staart’ en ‘De draaiboeken van de dood’. De afgedrukte teksten zijn opgenomen in chronologische volgorde. Daarbij is uitgegaan van het tijdstip van eerste publikatie en bij de niet of postuum gepubliceerde teksten van het tijdstip van ontstaan voor zover dit vaststaat. Dat is niet het geval met ‘Bij de fontein’, waarvan echter mag worden aangenomen dat het vóór ‘De vervolgden’ en ‘De droom aan de bleke baai’ geschreven werd. Enkele van de verhalen maakten naar onderwerp en thematiek ook aanspraak op een plaats in het Antilliaanse gedeelte van deze uitgave. Door hun vorm leek het echter verkieslijker er een plaats aan te geven in het onderhavige deel. De daarbij noodzakelijke annotaties die Antilliaanse termen, aspecten of situaties verklaren zijn geredigeerd door Jules de Palm. Wat de tekstverzorging betreft zijn ook in dit deel de algemene regels van deze uitgave in acht genomen. Dat wil zeggen dat de voor- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 412]
| |||||||||||||||||||||||||||
keurspelling is gebruikt en de interpunctie van Debrot gehandhaafd gebleven, behalve in gevallen van evidente vergissingen of fouten. Inconsequenties zijn stilzwijgend rechtgetrokken. De teksten zijn gebaseerd op de laatste door de auteur geziene gedrukte versie. Voor zover het in dagbladen verschenen teksten aangaat, zijn geen verschillen gesignaleerd, aangezien deze doorgaans uit titels, tussenkoppen, zetfouten en dergelijke bestaan, die niet van de schrijver afkomstig zijn. Wél vermeld daarentegen worden enkele veranderingen die de schrijver in de gedrukte tekst van in boekvorm verschenen verhalen heeft aangebracht en die in deze editie vanzelfsprekend zijn overgenomen. Voor het overige moest soms bij de laatste versie een keuze worden gedaan uit een groot aantal varianten. Van ‘Bij de fontein’ werd alleen een typoscript aangetroffen, van ‘De brief aan de President’, ‘De vervolgden’ en ‘De droom aan de bleke baai’ een manuscript. Pierre H. Dubois. | |||||||||||||||||||||||||||
Verhalen1. ‘De Mapen’. Dit prozadebuut verscheen in drie afleveringen van het tijdschrift Forum, 2e jaargang, afl. 8, 9 en 10 (augustus, september en oktober) 1933, blzn. 561-580, 686-700 en 732-740. Zie W. Mooijman en L. Mosheuvel, Forum, brieven, citaten, documenten en knipsels, 1969, blz. 170.
2. ‘Mijn zuster de negerin’. Deze novelle werd in hetzelfde jaar geschreven en gepubliceerd in Forum, 3e jaargang, afl. 12 (december) 1934, blzn. 1171-1187, en 4e jaargang, afl. 1 (januari) 1935, blzn. 37-61. Het verhaal verscheen in boekvorm bij Nijgh & van Ditmar N.V., Rotterdam, 1935, met een omslagtekening door Charles Roelofsz; 2e druk bij J.M. Meulenhoff, Amsterdam, 1955, De Eik-reeks, nr. 17, 3e-5e druk bij de De Bezige Bij, Amsterdam, 1962, 1967 en 1975. Een Engelse vertaling door Estelle Reed-Debrot, My sister the negro, werd afgedrukt met Pages from a diary in Geneva als uitgave van de Antilliaanse Cahiers, 3e jaargang, afl. 2 (juni), De Bezige Bij, Amsterdam, 1958. Zie Mooijman en Mosheuvel, a.w. blzn. 285-287. Een bibliofiele editie verscheen als uitgave van de Stichting De Roos, nr. 108, met illustraties van I.R. Dilrosun, Utrecht, 1977. In een exemplaar in het bezit van de auteur van de druk uit 1975 | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 413]
| |||||||||||||||||||||||||||
werd op blz. 56, r. 4 v.o. na ‘Brieven heb ik’ toegevoegd ‘bij duizenden’, dat inderdaad in de eerste druk stond maar later per vergissing is weggevallen.
3. ‘Het hart vol streken’. Dit verhaal verscheen voor het eerst in het tijdschrift Werk, afl. 3 (maart) 1939, blzn. 4-13. Wanneer het werd geschreven is onbekend maar in een brief aan de auteur van M. ter Braak (verz. Letterkundig Museum, d.d. 29 mei 1934) stelt deze de vraag: ‘Ben je al aan “streken”-verhaal begonnen?’ En in een brief van Debrot aan Ter Braak (verz. Letterkundig Museum, d.d. 3 september 1934) schrijft hij expliciet: ‘Binnen een maand ga ik weer flink aan het schrijven. Het Hart vol streken afmaken en dan snel aan een nieuw ding beginnen waarvoor ik zoo min of meer de gegevens al bij elkaar heb.’ Tussen 1934 en 1939 zijn geen andere verhalenpublikaties van Debrot gevonden, maar het is bekend dat hij in die jaren reeds werkte aan het boek dat tenslotte Bewolkt bestaan zou worden. Fragmenten hiervan, die al vanaf 1938 in tijdschriften werden gepubliceerd, worden niet als afzonderlijke teksten beschouwd. Zij komen ter sprake in deel 4 (Bewolkt bestaan) en worden hier dus niet opgenomen als verhalen, al zou dat in sommige gevallen denkbaar zijn, omdat ze soms sterk afwijken van de uiteindelijke versie.
4. ‘Marina’. Deze novelle verscheen in het tijdschrift Criterium, 1e jaargang, afl. 10 (oktober) 1940, blzn. 619-629, waarvan Cola Debrot mede-oprichter en redacteur was samen met Han G. Hoekstra en Ed. Hoornik.
5. ‘De verloving’. Dit verhaal, geschreven in Wassenaar, mei 1941, werd gepubliceerd in Criterium, 2e jaargang, afl 7-8 (juli-augustus) 1941, blzn. 451-464. Het werd vervolgens opgenomen, zonder titel, in de bundel Het meisje dat men nooit vergeet, P.N. van Kampen & Zoon N.V., Amsterdam, z.j. [1941], blzn. 79-95.
6. ‘De non van Estupendo’. Deze novelle verscheen in Criterium, 3e jaargang, afl. 1 (januari-februari) 1942, blzn. 3-27.
7. ‘Bid voor Camille Willocq’. Dit verhaal verscheen als derde deel in De Eik-reeks, J.M. Meulenhoff, Amsterdam 1946. In exemplaren in het bezit van de auteur werden de volgende correcties of veranderingen eigenhandig aangebracht: | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 414]
| |||||||||||||||||||||||||||
8. ‘De tweesprong’. Deze dialoog, oorspronkelijk in 1948 geschreven in het Papiamento en getiteld ‘Camind'i Cruz’, gesigneerd met het pseudoniem Chandi Lagun, verscheen voor het eerst in het tijdschrift De Stoep, juli 1949, blzn. 35-37. De in dit deel afgedrukte tekst werd vertaald door Jules de Palm en voorzien van de volgende aantekeningen:
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 415]
| |||||||||||||||||||||||||||
Chandi Lagun
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 416]
| |||||||||||||||||||||||||||
caba ganja malu pa bula pipa foi trabouw, anto gana dobbel trahando pa otro hende.
pascual:
(cabes den biento) Sin duda mi te homber di mas dzjispaus di Corsow.
perul:
(pensativo) I toch bo sa, primo, manera mi ta wetabo i manera mi conosebo ya toer mi bida, mi ta kere bo'n ta pensa semper manera mester ta.
pascual:
(beis a dania) Tend' un kos, sjouroe. Stop di frega. Koe bo ke bisa un koos bisé. No dal buelta. Ta ki bo ke meen?
perul:
No consumi, paisano, papia cu calma. Bon ta corda kwater anj pasá cu ta tin un huelga na k.n.s.m.?
pascual:
Sigur mi ta korda esej i mas koos tambe.
perul:
Wel laga otro koos boela.
pascual:
O kee.
perul:
Bon ta korda koe na un cierto momento nan kera hisa nos plaka. Nos toer tabata conforme. Ma abo ker a sigui cu huelga.
pascual:
Pasobra mi ta tin razon.
perul:
No pasobra bo ta tin razon ma pasobra ta extremista mes bo ta.
pascual:
No bon ta compronde nada. Nada nada. No ta extremista mi ta. Ta berdad i sinceridad mi ta busca. Mi ta busca nan full.
perul:
Laga mi bisabo un cos Pascual. Bosabi kiko e palabra full ej ta nifica na Ingles? ‘Fool’ ke meen hende loco.
pascual:
Anto bo ke meen cu ta hende loco mi ta.
perul:
Si, di e manera cu bo ta pensa ta hende loco so ta pensa.
pascual:
Scuchami bon. Hende loco no ta hende di sinceridad i berdad ni mees hende extremista. Hende loco ta hende cu ta sufri di idolatria.
perul:
Ai ai ta kom tasina. Ma compronde caba. Ta nos ta sufri di idolatria. Idolatria pa doctol cu nos boton cu nos barbón.
pascual:
I cu boso fanfaron i boso chambon. I ta sina ta tambe, di berde berde.
perul:
Ma tende un cos aki, mucha nosentu. Ba weta nunca den bida un hende sin un dios, si un muhé of sin un ideal ke por adora.
pascual:
Sigur ma weta hopi hende den bida cu ta sufri di idolatria i tin masjá poco hende cu ta adora e kos cu ta sali di nan mes curason.
perul:
E cos cu tin ta cu abo no ta compronde doctor.
pascual:
(un poco zier) Anto splicami, primo, splicami.
perul:
Loke e ke ta pa toer hende ta igual na nos isla. Ma hopi di | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 417]
| |||||||||||||||||||||||||||
e hende nan ta un poco tapá ainda, nan ta sonja ainda di tempu colonial. Tapesei doctor ta echa tantu piquete. No kere ke mes ta gusta coi loco nan asina, e ta hende k'a duka.
pascual:
(beis ta drecha) Ta kaduká bo ke meen, no?
perul:
Ai Pascualito, laga nos dera hacha i laga nos papia agradablemente, maske ta pa un momentico.
pascual:
Wel tur cos ta posibel den bida. Laga mi contabo un historia cu bo tambe lo goza. Wel mi conose dos dams cu ta sirbi serca Sjon Carlos i Sjon Maria. E sjon nan ei tambe ta un pokito triste coló, ma como nan tin conocí na Skalo i como nan ta amigoe di un Sjon grandi cu ta tin aki, wel laga nos bisa nan ta hende blancu. Wel e sjon Carlos aji ta bisa e dos dams nan un dia: tende un cos muchanan, cu boso ke bai reunion di partido nan, cordabon no tami ta kita boso. Wel e dams nan a respondé: si meneer, awe nochi nos ta tin masjá gana di bai reunion. Wel un anochi nan a bai es un i oter anochi nan a bai e otro. Despues di algun tempo nos sjon ya aki riba mentá a puntra e dams nan: wel muchanan, boso a tende nan papia. Ta pa ken boso tej vota. I bo sa Perul kiko a muchanan a contestá?
perul:
Nò, kiko?
pascual:
Wel koen kara mas secu cu di makako nan di: Pa Sjon Carlos i Sjon Maria.
perul:
No broe no bisami.
pascual:
(ta baster di harimentoe) Nan a pompa nan bon pompá (e ta bati lomba di Perul) bosá loke ta mas komiek. Meneer i mevrouw a tuma cos na serio, nan ta kana rond konta toer nan amistad nan kon bobo hende di koenoekoe ta.
perul:
Laga para, esta baina. (E koenoekeros nan ta grita di hari. Nan ta bati oter su lomba. Ma de repente Pascual su beis ta danja atrobe, su sanger ta keinta.)
pascual:
Tende un kos, sjorromboe. A la fin ala fan, boso te mes smeerlap ke sjonnan i pió ainda.
perul:
Ta ken kubo ju, ki bo ke meen.
pascual:
Wel sjouroe, bon kaba di bisa cu doctol tambe ta bisa ke hende nan di koenoekoe ta bobo i bon tapá?
perul:
Ta unda ba sali ke sej?
pascual:
E sjouroe a loebida lo ke e la caba di bisa.
perul:
Tabo desgracia cu maske kiko pasa, abo lo keda extremista.
pascual:
Wel a mi ta stick pa mi libertad, sinceridad i berdad.
perul:
Pa hende manera abo no tin lugá den es mundo aki. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 418]
| |||||||||||||||||||||||||||
pascual:
‘Es mundo aki’ ta palabra di pastol.
perul:
Hende manera abo lo worde derá bon derá.
pascual:
Anto ta moeri mes mi tin koe moeri.
perul:
Konkoe baj laga bai. Kiko nos kehasi? Ma kwalkié dia bo mester di mi, bin na mi kas, mi lo yudabo tanto koe mi por.
pascual:
Si, ora ma bira chocho, caca. Cada un ta sigui su caminda. Scuridad ta koeminza kai den koenoekoe. Bientoe ta lanta un frescura agradable. Ma toch ta keda e mes tristesa, secu, sin compasión, sin lágrima. corsow, 20 di Maart 1948
9. ‘Dialoog bij de ruïnes’. Deze dialoog verscheen voor het eerst in het Surinaams-Antilliaans tijdschrift El dorado, 1e jaargang, afl. 8 (augustus) 1949, blzn. 338-343. De tekst werd later overgenomen in het aan Debrot gewijde nummer van Ruku, algemeen cultureel maandblad voor de Nederlandse Antillen, 2e jaargang, afl. 1, 1970,
blzn. 22-24. De hier gevolgde tekst is die van El dorado, waar hij wordt gevolgd door dit ‘P.S.’: ‘Er is de laatste tijd heftig kritiek geleverd op het plan tot uitbreiding van Willemstad, voornamelijk waar het de demping van bepaalde binnenwateren betreft. Het is de bedoeling geweest van deze dialoog om de achtergronden van deze twisten bloot te leggen. Hiet volgen voor oningewijden nog enkele notities: Ir. Groote is de zeer omstreden directeur van het departement van Openbare Werken, die voor enkele dagen naar Nederland is vertrokken. Macschot is een van de meest op de voorgrond tredende bestrijders van ir. Groote. De opmerking over de nieuwe Procureur Generaal slaat op enkele sensationele arrestaties van de laatste tijd.’
10. ‘Kerstmis op Curaçao’. Deze schets, geschreven in Parijs op 7 december 1951, werd afgedrukt in het Utrechts Nieuwsblad van 22 december 1951.
11. ‘De tijger’. Dit verhaal werd voor het eerst gepubliceerd in Het Parool op 16 oktober 1953 en nadien in De Vlaamse Gids xxxix, afl. 1 (januari 1955), blzn. 47-49. De gebruikte versie is deze laatste.
12. ‘De spijker’. Dit verhaal werd op 7 maart 1954 gepubliceerd in | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 419]
| |||||||||||||||||||||||||||
Het Parool en ditzelfde jaar afgedrukt in De Vlaamse Gids xxxviii. De hier gevolgde tekst is die naar de laatste versie uit de Antilliaanse Cahiers, 3e jaargang, afl. 3 (januari) 1959, blzn. 31-34.
13. ‘De brief aan de President’. Dit is een fragment van een onvoltooid gebleven roman of novelle die in de nalatenschap werd aangetroffen in een tweetal blauwe cahiers. Het manuscript maakt op grond van tal van varianten, aanvullingen, reprises, doorhalingen en correcties, onmiskenbaar duidelijk dat de auteur nog in grote onzekerheid verkeerde over de uiteindelijke versie. De hier opgenomen tekst, die een min of meer afgerond geheel vormt, werd door Estelle Debrot geautoriseerd en afgedrukt in De Gids, jaargang 145, afl. 9-10, 1982, blzn. 577-610. Een door haar voor deze publikatie geschreven notitie viel ongelukkigerwijze weg. Deze luidde als volgt: ‘Het was de bedoeling van de auteur om Jorge Juan een derde brief aan de President te laten schrijven, waarin hij deze verzoekt hem “wegens gezondheidsredenen” ontslag te verlenen uit zijn functie van ambassadeur van de Republiek x. Men kan, zo men wil, aanduidingen lezen tot deze laatste brief en tevens het afsluiten van het verhaal in het voorafgaande fragment, dat geschreven werd in 1955.’ De aanduidingen waarvan hier sprake is, zijn eveneens te vinden in een aantal verdere nagelaten bladzijden manuscript, in totaal 39, genummerd 56-95 - het paginacijfer 88 is per abuis overgeslagen -, nog gevolgd door een tweetal bladzijden die enkele, zeer elliptische, notities bevatten over een mogelijk verder verloop van de handeling. Deze bladzijden brengen echter te veel tekst-onzekerheden en moeilijk oplosbare problemen met zich om publikatie in deze uitgave op verantwoorde wijze mogelijk te maken. Soortgelijke overwegingen trouwens hebben ertoe geleid af te zien van een gedetailleerde verantwoording van het geautoriseerde tekstfragment dat hier wordt afgedrukt.
14. ‘Een middag in Paramaribo’. Deze schets werd gepubliceerd in Kristof, 3e jaargang, afl. 5, 1976, blzn. 206-208. In afl. 1, 4e jaargang, 1977, blzn. 24-25 reageerde Cola Debrot op een brief die hij naar aanleiding van deze ‘impressie’ had ontvangen. Volledigheidshalve laten wij deze tekst hier in zijn geheel volgen. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 420]
| |||||||||||||||||||||||||||
‘Boze tongenNaar aanleiding van mijn impressie “Een middag in Paramaribo”, verschenen in Kristof (iii-5), ontving ik de volgende brief van een dame uit Bergen-op-Zoom. Zeer geachte Heer Debrot, Boze tongen delen mede dat de dubbele griekse letter lambda lambda betrekking heeft, niet op een niet nader aangegeven “lieve leukerd”, maar op de Surinaamse romancier Lou Lichtveld, thans woonachtig op het Caribisch eiland Tobago. Aangezien ik steeds belangstelling heb gehad voor leven en werken van Lou Lichtveld (Albert Helman) zal ik gaarne van u vernemen of de dubbele lambda inderdaad op deze auteur betrekking heeft. Het spreekt vanzelf dat ik van uw mededeling met de nodige discretie gebruik zal maken. Hoogachtend Elly Dension-van Vliet.
Na enig aarzelen heb ik gemeend als volgt te moeten antwoorden. Zeer geachte Mevrouw Dension, Onder mededeling dat ik ten volle Uw belangstelling voor Lou Lichtveld deel, die ik soms zelfs als een vriend beschouw, kan U worden bericht dat de boze tongen niet zelden geheel of gedeeltelijk de waarheid verkondigen. In hoeverre dit in casu ook het geval is, laat ik geheel over ter beoordeling aan de manipulators der boze tongen, in het papiamentu in het enkelvoud “mala lenga” genoemd. Zou er Uws inziens enige betekenis schuilen in dit verschil tussen het meer- en enkelvoud? De philologen hebben zich hier nog niet over uitgelaten. Alvorens wij onze correspondentie voortzetten, zal ik het op prijs stellen Uw pasfoto te mogen ontvangen. Hoogachtend enz.
Per kerende post ontving ik het volgende schrijven. Zeer geachte heer Debrot, Veel dank voor Uw ontwijkend antwoord dat ik eerlijk gezegd, gezien Uw foto's, ook niet anders had verwacht. U hebt zich handig verscholen in het filologisch bamboebos van meervoud en enkelvoud. U zult heus wel begrijpen wat ik hiermee bedoel. Houd U zich maar niet van den domme. Ingesloten mijn laatste pasfoto waarover de meningen van mijn vrienden ernstig verdeeld zijn. Als de spiegel niet bedriegt, zie ik er soms minder fascinerend uit maar soms ook bepaald attractiever. Men moet altijd rustig voor de waarheid weten | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 421]
| |||||||||||||||||||||||||||
uit te komen. Dat heb ik van mijn ouders geleerd, maar ook van enkele grimmige dialogen van Albert Helman. Ik meen dat onze correspondentie als afgesloten kan worden beschouwd. Hoogachtend enz.
Mijn laatste brief aan de dame uit Bergen-op-Zoom luidde als volgt. Zeer geachte Mevrouw Dension, Uw foto werd door mij ter beoordeling doorgegeven aan mijn masseur die reeds herhaalde malen bewezen heeft helderziende te zijn. Hij meent dat U behoort tot het type dat de Fransen karakterizeren als “la jeune fille au coeur doux mais aux yeux de colère”. Ik moet eerlijk bekennen, ik word een beetje bang, ik kruip weg in het bies- of bamboebos. M.i. kunt U zich rustig bij Lambda Lambda in Tobago melden. Hoogachtend enz. C. Debrot.’
15. ‘De kennismaking’. Deze tekst, waarvan het typoscript gedateerd is ‘Parijs 13 juli 1976’, werd gepubliceerd in George Voskuil, Naderbij, met een voorwoord van Simon Carmiggelt, Bussum 1976.
16. ‘Spel met de titels’. Deze schets werd door de auteur zelf, kort voor zijn overlijden, afgestaan voor de bundel Aan het werk, De Bezige Bij, Amsterdam 1981, blzn. 101-103, maar verscheen postuum.
17. ‘Bij de fontein’. De ongedateerde tekst van dit verhaal is in de nalatenschap aangetroffen als een vierbladig typoscript, genummerd 1-4 en aan het slot door de schrijver gesigneerd.
18. ‘De vervolgden’. Deze novelle werd geschreven in 1980-1981 en voorzien van een Nawoord door Estelle Debrot postuum gepubliceerd door Meulenhoff Nederland bv, Amsterdam 1982.
19. ‘De droom aan de bleke baai’. Estelle Debrot maakte bij deze tekst, die te beschouwen is als een fragment van het vervolg van ‘De vervolgden’, de aantekening die wij hierbij afdrukken: ‘Dit fragment vormt de connectie tussen “De vervolgden”, postuum gepubliceerd in 1982, en een vervolg op dit werk dat Cola Debrot niet kon voltooien wegens zijn dood in 1981. In dit vervolg wordt de historische fantasie voortgezet, maar | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 422]
| |||||||||||||||||||||||||||
neemt veel ruimere dimensies aan. Het eindigt met een priester van de Dominicaanse orde, die naar Rome gestuurd wordt om verantwoording af te leggen over een verdachte preek die hij in Spanje heeft gehouden. Toen Cola daarmee bezig was, heeft hij er veel over gesproken: over de samenzweringen en rellen in Spanje, de koloniën en andere Europese landen, die zich steeds verder verspreidden en elkaar beïnvloedden. De vete tussen koningin Juana in Tordesillas en haar zoon don Carlos in het Escorial bereikt een hoogtepunt als bericht komt van een komplot om de koningin te ontvoeren. Resuende en doña Juana Inés keren terug in Spanje om haar over te halen asiel te nemen in Frankrijk, begeleid door haar meest trouwe volgelingen, onder wie leden van de hofhouding, de geestelijkheid en de militaire stand. Cola maakte notities van de vlucht door Spanje en Frankrijk, maar meestal praatte hij er over. Het was zijn bedoeling om te eindigen als Resuende zijn dochter ontmoet op een van de meren van Mexico naast een franciscaanse abdij waar zijn brief zou worden bewaard. De woorden “benevolenten” en “malevolenten” komen dikwijls voor. Hij zou zeggen tegen zijn dochter: “Onder de malevolenten vindt men de benevolenten en andersom. De benevolenten zijn de mensen die in zichzelf ontdekken echte en diepe medegevoelens voor de wereld en alles wat leeft; het zijn die mensen die elkander zouden moeten vinden en samenwerken voor de toekomst.” Veel van de inspiratie voor “De vervolgden” komt van een reis naar Spanje, die wij gemaakt hebben in 1958, waar wij vele dagen doorbrachten in het Prado in Madrid. Wij zijn ook enige tijd in Toledo geweest en hebben het Escorial bezocht. Toen wij terugkeerden naar Den Haag, is Cola begonnen met “De Infanta”, een blijspel dat hij niet geheel afmaakte, en dat in een ander deel van dit Verzameld Werk zal worden opgenomen. Wanneer hij bezig was met “De vervolgden”, merkte hij dikwijls op dat het veel gemeen had met “De Infanta”, niettegenstaande het grote verschil in stijl en stemming. Hij vond dat hij toen niet de lichte en speelse stemming kon opbrengen om door te gaan met “De Infanta”, maar hij had een sterke inspiratie om door te gaan met “De vervolgden”. Ik geloof dat dit fragment veel onthult van het verhaal dat niet afgemaakt kon worden.’ Ondanks zijn onvoltooide staat hebben het belang van deze tekst, de perspectieven die hij biedt op de figuur van Debrot en het inzicht | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 423]
| |||||||||||||||||||||||||||
dat hij geeft in het werk de redactie tot publikatie doen besluiten. De tekst wordt niet overmatig bemoeilijkt door - bij Debrot niet ongebruikelijke - afwijkende versies, varianten en meer of minder ingrijpende wijzigingen. Het handschrift, voorzien van de hier gebruikte titel, bestaat uit 133 folio-pagina's, doorlopend genummerd 60-133. Tussen 131 en 132 ontbreekt klaarblijkelijk een tekstgedeelte, hetgeen ertoe noopte de laatste passages, waarvan niet is vast te stellen hoe zij op de voorgaande aansluiten, achterwege te laten. De beantwoording van de vraag waar de op te nemen tekst te besluiten bleef desondanks moeilijk. In eerste instantie leek de laatste correct leesbare zin een voor de hand liggend slot. De overweging echter dat juist de daarop volgende regels een belangrijk facet van geweten en twijfel belichten, deed ertoe besluiten alsnog een kort tekstgedeelte toe te voegen. Met het oog op de leesbaarheid was daarvoor echter een kleine, overigens niet wezenlijke, ingreep noodzakelijk. Waar het hs. geeft: ‘Het pepsicum benignum was niet groenzwart maar [?] tijdsverloop plaatshad, ging gepaard met’ etc., werd op voorstel van Estelle Debrot de zin op blz. 406, regel 3 v.o. als volgt gewijzigd: ‘Het pepsicum benignum was niet zwart maar groen; het tijdsverloop van de werking ging gepaard met’ etc. Voorts wordt in dezelfde alinea de zin beginnend met: ‘Vele gelovigen’, in het ms. voorafgegaan door de woorden: ‘Zijn preek was [?] en’; deze zijn geschrapt. Tenslotte staat in de laatste zin van het hier opgenomen fragment in het oorspronkelijk het woord ‘bewegen’ i.p.v. ‘begeven’. Voor het overige werd de tekst geheel gevolgd en beperkte de tekstverzorging zich, buiten de aanpassing van de spelling, tot correcties van evidente vergissingen of fouten. |
|