Verzameld werk. Deel 2. Gedichten(1985)–Cola Debrot– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 69] [p. 69] Schemer Het wordt mij droef te moede, al weet ik niet waarom. Ik zie de zon verbloeden diep aan de horizon. Spreekt hier een voorgevoelen verward en onbestemd, of slechts een niet vermoede zwakheid van temperament? Wij zien soms in 't verschiet een pijn, nog ongeboren, die aanzwelt tot verdriet en alles zal verstoren. Ook smeult het sintelvuur van oude herinneringen die in het schemeruur zich nodeloos verdringen. Hoe is het uit te maken welke diepverborgen snaar herinnering weet te raken met haar verstild gebaar? Wij raken doodeenvoudig met angst vervuld voor 't Zwart dat nadert, grauw en grauwer, en ons bedrukt, benart. [pagina 70] [p. 70] Want boordevol gevuld van pijn blijkt geheel ons wezen. Wij zijn in nacht gehuld, gehuld in waan en vreze. De nacht duurt slechts één nacht. Hoe lang kunnen nachten duren! Wie weet wat ons nog wacht in deze stille uren? Een nacht duurt soms wel eeuwen, hoe langzaam schrijdt hij voort. 't Is nodeloos gillen en schreeuwen, wij worden toch niet gehoord. Voordat zijn tijd is verstreken kan veel treurigs zijn geschied. Ook zij, die nog niet zijn bezweken, storten des nachts in het Niet. Bedenk, zonder tegenspreken, wij zijn kinderen des doods, al lokt het glanzend teken van iets schoons of oneindig groots. Het wordt mij droef te moede, al weet ik niet waarom. Ik zie de zon verbloeden diep aan de horizon. (naar het Papiamento van J.S. Corsen) Vorige Volgende