| |
| |
| |
De kringloop van het paard
Wij zijn hier bijeen om een tentoonstelling te openen, die Chris Engels heeft genoemd ‘A propos ponnie en paard’ en waaraan hij de ondertitel heeft gegeven ‘Een kringloop’. Het gaat dus om de cyclus van het bestaan van het paard of eerder nog om de verhouding van een bepaald kunstenaar tot het paard.
Ik geloof dat men de kunstenaar over wie het gaat, Chris Engels, geen groter eer kan bewijzen dan door vast te stellen dat men zich op onze eilanden op geen gebied van kunst kan bewegen zonder zijn persoon of, beter nog, zijn naam te ontmoeten. Men zou kunnen zeggen: zijn naam is op aller lippen.
Dit is het geval op het gebied van de muziek. Hij heeft niet alleen een belangrijke rol gespeeld in de Kunstkring en in het Philharmonisch Orkest, hij behoort evenzeer tot degenen die een eerste stoot hebben gegeven tot de herontdekking van de specifieke Curaçaose muziek.
Zijn naam is misschien nog meer bekend op het gebied van de letterkunde. Men kan zonder enige overdrijving zeggen dat zijn pseudoniem, Luc Tournier, onverbrekelijk verbonden is met de eerste beweging van literatuur bij ons in de Nederlandse taal. Het tijdschrift De Stoep en Luc Tournier zijn vrijwel identieke begrippen.
In latere jaren heeft hij een prominente rol gespeeld op het terrein van de monumentenzorg. Ik heb mij door een expert laten vertellen dat geen huis zo zinvol werd gerestaureerd als het thans door hem bewoonde ‘Stroomzigt’ op de Pater Euwensweg.
Het Curaçaos Museum is grotendeels door zijn initiatief tot stand gekomen en met zijn schilderkunst heeft hij niet alleen op Curaçao maar ook in het buitenland erkenning gevonden. Ik denk dan in de eerste plaats aan zijn exposities in Amsterdam en
| |
| |
in São Paulo, Brazilië. Op al deze gebieden speelt hij altijd weer een en dezelfde rol van de pionier, dat wil in casu zeggen, van de kunstenaar die oude vormen te boven komt en naar nieuwe vormen streeft of nieuwe vormen ontdekt.
Het woord pionier ademt de lucht van paarden en prairiën, het is daarom dat ik bij Engels ditmaal van pionier heb gesproken.
De pionier-kunstenaar pleegt men anders meer als avant-gardist aan te duiden. Het is inderdaad zo, Engels vertoont in hoge mate de trekken van avant-gardist.
Hij is tegelijk de zoeker en de vernieuwer. Tegelijk dus de zoeker, die slechts in staat is een benadering te geven van zijn conceptie, en de vernieuwer, die er de nieuwe definitieve vorm voor weet te vinden. Het spreekt vanzelf, de avant-gardisten zijn niet allen gelijk, men zou hen zelfs in verschillende categorieën kunnen onderbrengen, al naar gelang het accent op de zoeker dan wel op de vernieuwer valt.
U kent de anekdote van Picasso? Het gebeurde op Montparnasse in Parijs. ‘Is het niet un dur métier, veroordeeld te zijn steeds weer naar nieuwe vormen te moeten zoeken?’ vroeg hem de zoveelste interviewer.
Picasso antwoordde: ‘U vergist zich. Ik ben geen zoeker, maar een ontdekker - soy inventor y no buscador.’
Persoonlijk geloof ik dat het een illusie is geweest van Picasso.
Hij behoort tot de allergrootste vertegenwoordigers van de avant-garde, maar het zal toch niet veel moeite kosten aan te tonen dat ook het oeuvre van Picasso bestaat uit benaderingen, waarin de conceptie slechts ten dele werd gerealiseerd en vernieuwingen waarin de conceptie haar adequate vormgeving heeft gevonden. Hetzelfde kan van Engels worden gezegd. Wij hebben ook hier met benaderingen en vernieuwingen te maken. Men kan een hele reeks aquarellen, tempera's en tekeningen op deze tentoonstelling aanwijzen die naar mijn inzicht als volkomen geslaagd kunstwerk moeten worden beschouwd. Men kan ook bepaalde werken noemen die niet of in veel mindere mate geslaagd zijn. Wel moet ik zeggen dat naar mijn inzicht de verhouding van de geslaagde tot de niet-geslaagde nooit zo zeer ten gunste geweest is van de eerste, dus van de geslaagde, als nu het geval is.
| |
| |
Onwillekeurig stelt men zich de vraag, waar ligt dat aan? Dat kan om te beginnen liggen aan het toeval, maar dat zou wel een heel gemakkelijke oplossing zijn. Het kan ook liggen aan de aard van de conceptie of de rijping van het talent.
Dit is heel duidelijk te zien bij Picasso, die verschillende perioden heeft gekend. De meest geslaagde werken van zijn hand stammen van een periode met een ruime conceptie, zoals de blauwe en roze periode uit zijn jeugd en uit de bewogen en tragische periode van zijn latere jaren. De minst geslaagde vindt men in de periode van de zogenaamde ‘lelijke vrouwen’. Het is ook een betrekkelijk schriele conceptie om uit moedwil of door een misverstand voortaan alle vrouwen lelijk te willen zien. Vooral als men bedenkt dat de vrouwen altijd veel attractie voor Picasso hebben gehad. In de kelders van Saint-Germain-des-Prés beschouwt men hem zelfs als een machtig potent sinjeur. Zelfs op zijn tachtigste jaar. (Hij is nu 82.)
Het geval van Engels ligt moeilijker. Voor zover mij bekend, heeft hij perioden gekend met een voorkeur voor kinderen en gravide vrouwen, maar toch nooit een periode, die door een uitgesproken schriele of schrale conceptie werd bepaald. Ik meen daarom de gevolgtrekking te mogen maken dat men hier in de eerste plaats de oorzaak moet zoeken in de rijping van het talent.
De conceptie van dit werk is dermate uniform, dat het te zamen een eenheid vormt, dat het deel uitmaakt van een en hetzelfde verhaal, een en hetzelfde kunstwerk. Waar moet men de eenheid zoeken? De schilder wijst ons de weg met de titel die hij aan zijn expositie heeft gegeven: ‘A propos ponnie en paard’, maar nog meer met de ondertitel ‘Een kringloop’. Hij geeft met deze ondertitel te kennen dat hij in zijn beeldenreeks de geschiedenis weergeeft van de bestemmingen die het paard gedurende de eeuwen van zijn bestaan heeft gehad, sedert zijn eerste optreden in de kunst van de ijstijd zoals wij die kennen uit de grottekeningen van Altamira, Las Monedas, Lascaux en elders tot heden, nu wij het terugvinden in de kamers van ‘Stroomzigt’, die mij eveneens aan grotten doen denken.
Het paard heeft oorspronkelijk geleefd als een dier in het wild, waarop door de primitieven uit de ijstijd jacht werd gemaakt.
| |
| |
Het heeft sindsdien tal van andere bestemmingen gehad, het is geweest krijgsros, rijdier, trekdier, lastdier en het is ten slotte geworden renpaard en pronkdier. (Ik zeg renpaard, want rendier is iets anders.)
In de gedachten van Engels is de kringloop afgelopen, de cyclus is voltooid, het paard heeft geen bestemming meer, het is niet meer historisch scheppend zoals het krijgsros, rijdier of lastdier; het renpaard of het pronkdier is, zoals de Duitsers het met een Frans woord zeggen, niet meer ‘Epoche machend’. Dat was wel het geval toen het voedsel bezorgde voor de grotbewoners; toen het als krijgsros werd gebruikt in de Perzische oorlogen of op de Kruistochten; of toen het in de achttiende eeuw en een deel van de negentiende eeuw nog de voornaamste energie leverde voor vervoer te land en te water, dat wil zeggen de binnenwateren.
Het is niet toevallig dat het begrip paardekracht als maatstaf voor energie-aanduiding wordt gebruikt. De kringloop is afgelopen, nu het paard niet meer binnen maar bezijden de historie leeft.
De titel van de tentoonstelling verwijst naar het onderwerp en geeft daarmee zonder twijfel een bepaald aspect, maar onthult ons niet het wezen ervan. Ook al zou het waar zijn, dat de kringloop van het paard volbracht is, er zijn genoeg argumenten hiervoor aan te voeren, het is toch een al te zeer objectieve stelling om de emoties begrijpelijk te maken die de tentoonstelling bij ons oproept.
Emoties dragen nu eenmaal een subjectief karakter. Het aangrijpende van de emoties moet mijns inziens worden toegeschreven aan het feit dat de kunstenaar zijn eigen sentiment van tragiek of van dramatische fataliteit geprojecteerd heeft in de lotgevallen die aan het paard worden toegeschreven. De mens heeft zich hier met het paard vereenzelvigd. Dit was in deze graad mogelijk, omdat zij de gehele geschiedenis door in nauwe onderlinge betrekking hebben geleefd. Dit is zonder twijfel ook het geval geweest met kat en hond, maar die waren niet historisch scheppend, zoals mens en paard.
Men zegt dan ook: noem mij man en paard en niet man en hond of man en kat. Man en paard weerspiegelen de geschiede- | |
| |
nis, man en hond een vertrouwelijk samenzijn. De verhouding mens en kat draagt een nog genuanceerder en in elk geval een zeer particulier karakter.
Over de geschiedenis van het paard bestaan natuurlijk vele controversen, zoals over vrijwel alle zaken waar geleerden zich mee hebben beziggehouden.
Men zegt weleens dat de vrouwen geschapen zijn voor de liefde, volgens Marlene Dietrich ‘von Kopf bis Fuss’, de mannen voor problemen en de geleerden voor controversen.
De jongste onderzoekingen, die voornamelijk op skeletvondsten steunen, wekken het vermoeden dat het paard, het genus equus, zoals wij het vandaag kennen, in Centraal-Azië is ontstaan. Vandaar hebben verschillende migraties plaatsgevonden.
Wij kennen ten eerste de migratie naar Europa, ten tweede die naar Perzië en Egypte en ten derde die naar China. Ten slotte zou ook een vroegtijdige migratie hebben plaatsgehad naar Amerika. Het is niet uitgesloten dat de Indianen die via Alaska, dat toen nog met het vasteland van Azië was verbonden, naar Amerika zijn overgestoken, dit te paard hebben gedaan. Men ziet ze al voorbijtrekken over de landengte van Behring, deze duizenden Indianen, als even zovele ruiters van Marino Marini.
De opvatting dat het paard voor het eerst door de Spaanse conquistadores in Amerika is geïmporteerd, is volgens deze stelling niet juist. Maar wel is het juist dat de Indianen ten tijde van de heerschappij van de Azteken en Inka's het paard niet kenden, of dat het toen uitgestorven was in Amerika, hoe en waarom blijft een raadsel, en dat een tweede migratie heeft plaatsgevonden via de carravellen van de Spaanse conquistadores.
In het algemeen kan men zeggen dat men in de grote momenten van de geschiedenis man en paard altijd weer samen aantreft. Men mag wel spreken van een vijftigduizendjarig bondgenootschap of ‘entente cordiale’. Waar voeten zijn, vindt men hoeven, waar voetsporen zijn, vindt men hoefsporen. Dit leidt onwillekeurig voor de kunstenaar tot een identificatie met het paard en tegelijk ook tot identificatie van de lotgevallen van mens en paard.
Nu het paard zijn eindbestemming heeft bereikt, meent men
| |
| |
dat ook de mens zijn eindbestemming mag verwachten. Men wordt onwillekeurig in het grensgebied geplaatst waar de laatste vragen worden gesteld. Is de mens het einddoel van de schepping of is hij slechts een van de vele schakels van de evolutie? Welke betekenis dient te worden gehecht aan geboorte, leven en dood? Waarom en waartoe is de mens geboren en wat gebeurt er als een mens ophoudt te bestaan? Dit zijn vragen die wij aan de theologen en filosofen zullen overlaten en in elk geval vandaag niet zullen trachten te beantwoorden.
De conceptie van Engels wordt gedomineerd door het tragisch sentiment, of zo men wil, een dramatische fataliteit. Dat neemt niet weg dat niet elk detail van het verhaal door dit sentiment wordt beheerst.
Men zou de werken op deze tentoonstelling in een vijftal groepen kunnen onderverdelen. Om te beginnen hebben wij de werken waarin de beweging van het paard tot uitdrukking komt.
Hiertoe behoort een groot deel van de tekeningen die op het ogenblik in Nederland worden geëxposeerd en dus niet hier aanwezig zijn. U zult zich tevreden moeten stellen met de reprodukties daarvan in plaquette, die door de directeur van het Stedelijk Museum te Amsterdam, Wil Sandberg, is samengesteld, eveneens onder de titel ‘A propos ponnie en paard’. Wij hebben op de tentoonstelling een prachtige tempera, Stampeed, die een uitnemend voorbeeld is van het paard in beweging. Het doet denken aan de grottekeningen van Altamira.
De tweede reeks wordt gevormd door werken met een bitterironische ondergrond. Ik denk aan het paard van alle tuig ontdaan en dat nu door heimwee verteerd wordt naar het verloren paradijs van trens en bit (Verloren bit). Of aan de fatale houding die met een Papia mentse titel is aangeduid als Postin Fatal (letterlijk ‘fatale houding’ of beter ‘fataal arrogante houding’).
Ik zou uw bijzondere aandacht willen vragen voor de derde reeks die een uitgesproken lyrisch karakter draagt. Ik denk dan om te beginnen aan de silhouetten, die in de catalogus zijn aangegeven als Lentesontwaken en Nazomergeheimen. De eerste aquarel stelt een aantal paarden voor die uitdrukking geven aan louter de blijmoedigheid van het bestaan. De tweede stelt voor
| |
| |
twee paarden die in een toestand van tegelijk opwinding en verpozing verkeren, omdat zij in de eerste tinten van de herfst elkaar geheimen toevertrouwen waarvan wij de aard niet kunnen achterhalen.
Bij deze reeks behoort ook de fraaie voorstelling van Rossinant, het afgejakkerde ros en tegelijkertijd de sprankelende wensdroom van de geestrijke ridder Don Quichote de la Mancha, die ook in zijn hachelijkste nederlagen nog altijd een overtuigende overwinning ziet, die alle overwinningen van Alexander en Caesar te boven gaat. Dit werk is op een zeer bijzondere wijze getekend met een versleten penseel en een saté-stokje. De avant-gardisten gebruiken alle middelen om te musiceren, flessen, blikken en kokosnoten, maar ook om te schilderen, penseel en schrijfstift, maar ook de onverzorgde nagel en het saté-stokje.
Tot de lyrische groep behoort ten slotte ook Dream within a dream, een mistroostig droevig paardehoofd getuigd in een luxe halster, een droevig donkere droom in een droom van kleurenweelde.
De vierde reeks zou men de problematische tekeningen moeten noemen. Ofwel omdat zij slechts pogingen of benaderingen zijn, dan wel geslaagd zijn, maar in andere zin dan in die van een kunstwerk. Ik denk hierbij in de eerste plaats aan de penseeltekening Diminuendo. Het is de voorstelling van een dier dat als het ware door krimpende wanden tot geringe dimensies wordt samengeperst. Het is duidelijk genoeg, maar het is niet emotioneel-expressief, zoals bijvoorbeeld Dream within a dream. Het is niet een beeld dat de betekenis aan zichzelf ontleent, maar een beeldschrift, dat verwijst naar een betekenis die in het beeld zelf niet wordt gevonden.
Het heeft daarom in wezen meer overeenkomst met het schrift dan met uitbeelding. Met een geleerde term zou men kunnen zeggen, het is meer een ideogram dan een pictogram. Zulke tussenvormen van ideo- en pictogrammen zijn in de Antillen zeer goed bekend. Wij vinden ze in de tekeningen van onze Indianengrotten.
Ten slotte moet nog een reeks worden genoemd, die op deze tentoonstelling het sterkst vertegenwoordigd is. Zij vertoont het
| |
| |
duidelijkst overeenstemming met de primaire conceptie van de schilder: de tragedie van het paard, die men in huiselijker termen ook wel de nadagen van het paard zou kunnen noemen. Ik wil er maar enkele noemen. Paardennachtwacht, twee paarden, een slapend, een wakend in afwachting van de noodlotsgebeurtenissen die komende zijn; Uren op stal, dat een overeenkomstig onderwerp behandelt, waarbij het uur van de afrekening steeds meer naderbij komt; Point of no return, voorstellende de groene flanken van het paard, dat in een donkergroen landschap naar de horizon voortsukkelt; Lastdier en Bloed en Zweet stellen het paard voor dat voor het laatst met de last van zijn eindbestemming wordt geconfronteerd.
Het is natuurlijk een kwestie van smaak, maar persoonlijk gaat mijn voorkeur uit naar de paarden in beweging, de lyrische reeks en enkele van de droefgeestige groep.
Ik zou mijn inleiding als volgt willen resumeren. Deze expositie is samengesteld uit een reeks van werken die als één geheel kunnen worden beschouwd. Men kan ook zijn bijzondere aandacht in de eerste plaats aan de details schenken, het ene aspect sluit echter het andere niet uit. Men kan aandacht hebben zowel voor de eenheid als voor de onderdelen, dat hangt voor een groot deel van de toeschouwer af, want het zien van schilderijen hangt, zoals Frederik van Eeden het zo bijzonder weinig origineel, maar toch ook zo treffend juist heeft uitgedrukt, niet alleen af van de schilder, maar ook van de toeschouwers.
Ik moge u danken voor uw aandacht en vandaag dus eindigen met de groet van de paardenminnaars: a horse, a horse, my kingdom for a horse.
|
|