| |
| |
| |
Het polylinguale karakter van de Antilliaanse samenleving
Probleemstelling
Ik zou graag met twee preliminaire opmerkingen willen beginnen. Wat ik hier zal vertellen, zal niet bedoeld zijn om een oplossing te geven van de problemen. Het is een benadering van de problematiek, maar niet het geven van een oplossing. Ik geloof ook niet dat de oplossing door één persoon zou kunnen worden gegeven, zij zou m.i. het werk vereisen van een team van deskundigen, waartoe, behalve literatoren en linguisten, ook psychologen en pedagogen zouden moeten behoren. Voorts wil ik iets verduidelijken t.a.v. de titel van deze lezing. Deze luidt: ‘Het polylinguale karakter van de Antilliaanse samenleving’. Ik wijs er op dat het woord ‘karakter’ hier gebruikt wordt in de oorspronkelijke Griekse betekenis van ‘kenmerk’ en niet in de psychologische betekenis zoals het tegenwoordig vaak gebruikt wordt. Wanneer wij ons in het Engels zouden uitdrukken dan zouden we dus niet zeggen ‘the character’, maar ‘the characteristics’.
We zullen dus spreken in de eerste plaats over het karakter van de polylingualiteit van onze samenleving. Dat neemt niet weg dat wij ook het volkskarakter van onze samenleving in beschouwing zullen nemen.
Wij kunnen drie vormen van polylingualiteit aanwijzen. Men kent de polylingualiteit van naties, bijv. van de Zwitserse; de Helvetische Republiek bestaat uit Franse, Duitse en Italiaanse kantons. De natie is polylinguaal, maar de mensen zijn monolinguaal. De schrijvers Jean-Jacques Rousseau, Benjamin Constant of Ch.F. Ramuz zijn Franse schrijvers; Jacob Burckhardt en Gottfried Keller zijn Duitse schrijvers, omdat in slechts die bepaalde taal hun vermogen tot uitdrukken geheel tot zijn recht
| |
| |
komt en kan komen. Ten tweede kennen wij de polylingualiteit van de polyglotten. Polyglotten zijn individuen die de talen tot in de perfectie beheersen. Dat vermogen komt praktisch alleen bij individuen voor en niet bij hele samenlevingen. Ten derde kennen wij de polylingualiteit zoals die voorkomt in onze Antilliaanse samenleving. De individuen zijn geen talen kenners, zij kunnen zich wel redden: ‘ils se débrouillent’ zeggen de Fransen. Zij leven in verschillende taalsferen en in verschillende cultuursferen. Wij kennen verschillende aforismen die deze situatie wel goed illustreren. O.a. zegt men wel eens, dat de Antilliaan met zijn benen in de werkelijkheid van de Antillen leeft, met zijn passies in Caracas en met zijn verstand aan de grachten van Amsterdam. Boeli van Leeuwen heeft het heel typisch uitgedrukt: hij zegt: ‘Ik droom in het Papiament en ik schrijf in het Nederlands.’ Het spel met de polylingualiteit kennen wij speciaal bij twee zeer bekende humoristen op Curaçao: Shon Benchi en Franki. Shon Benchi zegt bijv.: ‘Mi no ta ganja, mi ta bisa un mentira.’ Ganja is het Papiament voor leugen en mentira is Spaans voor leugen. Het woordenspel berust daarop dat hij het Spaans ‘mentira’ als white lie gebruikt; in het Nederlands het nuance-verschil tussen liegen en jokken. Of hij zegt: ‘Mi no tin doló, mi tin pijn.’ Hierbij stelt hij tegenover elkaar: doló Papiament of Spaans voor pijn, pijn is het Nederlands voor pijn. Hij zegt: voor doló kun je volstaan met een zalfje, maar voor pijn moet je naar de dokter gaan. Ook zien we bij hem het spel in de polylingualiteit met het Engels, bijv. als hij zegt: ‘Mi no ke ayudo, mi ke un break’, maar letterlijk ayudo en feitelijk break is precies hetzelfde, doch ook hier gaat het om de nuanceverschillen.
Verschillende vragen kunnen hierbij rijzen. In de eerste plaats: zijn de talen van hetzelfde niveau, van dezelfde familie en van dezelfde orde; ten tweede hoe verhouden zich de individuen tot de talen; ten derde wat is de toekomst van onze taalsituatie en ten vierde, en dat is zeer belangrijk, de pragmatische vraag: wat is het belang van een lezing als deze en van al de opmerkingen die hieromtrent zullen worden te berde gebracht. Ik geloof dat men het antwoord op deze vragen alleen langs een omweg kan krijgen en wel door het ontstaan en de ontwikkeling van het Papiament te
| |
| |
volgen. Het Papiament is immers, wat tenminste de talen betreft, een specifiek van ons land.
| |
Observaties en Onderzoek
Er bestaan over het ontstaan van het Papiament verschillende theorieën. Op het ogenblik staan twee theorieën in het middelpunt van de belangstelling. De eerste is de theorie, o.a. door prof. Lenz, de Chileense professor, naar voren gebracht in zijn bekend boek El Papiamento la lengua criolla de Curazao. Het is een bijzonder sympathiek boek, afgezien van de vraag of men het er mee eens is of niet. Het boek is niet alleen een linguïstisch boek, maar ook het verhaal van een ontmoeting van een Chileense professor (prof. Lenz) en een Curaçaose kok aan boord van een Hollands vrachtschip waar deze professor voor het eerst kennis heeft gemaakt met het Papiament. De professor heeft zijn studie later aangevuld met bestudering van geschreven werken, maar de basis was toch deze ontmoeting. Hij kwam tot de conclusie dat het ontstaan van het Papiament teruggaat naar een lingua franca, een Afro-Portugees dat in Afrika gesproken werd en dat door de slaven uit Afrika is overgebracht. Het gaat dan niet alleen om het vocabulaire, maar ook om de fonetiek en de intonatie. Dit Afro-Portugees is in een half-Hollands, half-Spaans milieu vervormd tot het Papiament van vandaag, aldus prof. Lenz.
Deze voorstelling van zaken van prof. Lenz vertoont direct al een bepaalde zwakke zijde, waar hij trouwens zelf ook al opgewezen heeft. Zijn fonetische studies zijn gebaseerd op een heel eenzijdig fieldwork. Ze zijn gebaseerd op de ontmoeting met één persoon. In een polylinguale situatie zal ook de fonetiek zwevend zijn. Men moet maar eens luisteren naar de bekende televisie-sprekers bij ons, bijv. de heren Eithel Hernandez, Eddy Oleana en Hector Rosario. Ik wijs slechts op één punt, bijv. de dentale consonant, de ‘d' bijvoorbeeld. Deze wordt door deze drie personen verschillend uitgesproken. Zoals gezegd, prof. Lenz heeft zelf ook toegegeven dat zijn mening slechts een voorlopig karakter kon dragen.
| |
| |
De tweede theorie gaat uit van een kritiek op de theorie van prof. Rodolfo Lenz, dus kritiek op de stelling dat het Papiament afkomstig zou zijn van het Afro-Portugees. Ten eerste ontkennen deze critici dat er een Afro-Portugees als een gefixeerde lingua franca zou hebben bestaan. Wel heeft er natuurlijk als intermezzo een taal bestaan die men met ‘brabbeltaal’ zou kunnen aanduiden, in het Spaanse genoemd: ‘chapurreo’. Zij menen dat dit ook niet mogelijk was omdat de slaven juist zoveel mogelijk verspreid werden gehouden. De spreiding was bedoeld om eventuele revoltes tegen te gaan. Zij wijzen op verschillende studies o.a. van dr. Luis M. Diaz Soler uit Puerto Rico en Jules Faine uit Haïti, die er de aandacht op vestigen dat de slaven bij aankomst elkaar in het geheel niet konden verstaan. Zij menen bovendien dat door prof. Lenz te weinig rekening werd gehouden met de Spaanse taalsfeer in ons gebied. Niet alleen bij de aankomst van de Nederlanders op onze eilanden, maar ook daarvoor en nadien. Vanaf de bemachtiging van ons land door de Nederlanders hebben wij in contact gestaan met Venezuela, zowel door commerciële als persoonlijke relaties. Wij leven dus in een Spaanse taalsfeer. De opvatting van genoemde critici is ongeveer als volgt. Er heeft hier een niet gefixeerde lingua franca bestaan tussen Indianen en Spanjaarden, een chapurreo zoals men die ook elders kent. Hierop hebben de Nederlanders en later de Sefardims uit Brazilië het Nederlands en vervolgens het Portugees geent. Natuurlijk moet men hierbij ook rekening houden, en in belangrijke mate rekening houden, met de komst van de Afrikaanse groepen die vooral de fonetiek en de intonatie hebben beinvloed. Dit is dus de theorie van Van Balen en Antoine Maduro, die gebaseerd is op de werken van Engelse schrijvers uit Jamaica en Haïti, maar vooral op hun eigen kennis van Portugees en Papiament. De meeste mensen denken dat het Portugees heel makkelijk te
verstaan is voor degenen die Papiament kennen. Dat is helemaal niet het geval. Er is een merkwaardige reclame, die dit juist bewijzen kan, een reclame die luidt: ‘Vendese secretaria de amplias cadeiras’. In het Papiament of Spaans zou dat betekenen: ‘Te koop een secretaresse met brede heupen’. In het Portugees daarentegen betekent dat: ‘Te koop een bureau met brede
| |
| |
(of ruime) stoelen’. Men ziet dus dat Portugees, Spaans en Papiament alle drie Latijnse talen zijn, maar waarin gelijke woorden voorkomen die een heel andere betekenis gekregen hebben. Bovendien wordt de taalkundige studie bemoeilijkt omdat het Portugees en het Galicisch Spaans veel gelijkenis vertonen. Op het ogenblik wordt een studie over het Papiament geschreven door drs. Raúl Römer, die zowel het Nederlands als het Spaans en Papiament beheerst en ik meen ook Portugees, zodat we mogen verwachten dat hieruit veel wijsheid te voorschijn zal komen. In ieder geval is het zo dat onze polylingualiteit op het ogenblik in de eerste plaats betreft het Spaans, het Papiament en het Nederlands. Hierin raakt de laatste tijd ook het Engels gemengd, maar ik zal in dit bestek gemakshalve het Engels buiten beschouwing laten. Ik voor mij vind de theorie van Van Balen en van Maduro het meest rationeel, maar ik wil hier toch bepaald geen halszaak van maken. Belangrijker trouwens dan het ontstaan van het Papiament, is de ontwikkeling er van.
Hoe komt het dat een niet-gefixeerde lingua franca is gefixeerd en ten slotte een taal is geworden? In het bijzonder heb ik mij afgevraagd waarom het Papiament niet geabsorbeerd is door het Nederlands en het Spaans. De absorptie van een taal door een andere taal vereist zowel taal- als cultuur-resonantie. Wat het Nederlands betreft, kan men zeggen dat de taalresonantie negatief was omdat het Nederlands een Germaanse taal is en het Papiament een Latijnse. Dat betekent overigens niet dat het helemaal onmogelijk is dat een Latijnse taal door een Germaanse taal geabsorbeerd wordt. Men ziet het op het ogenblik gebeuren met het Rhetoromaans van Zwitserland door het Duits van Tirol en men heeft dat ook en vooral gekend in Europa toen het Germaans bijvoorbeeld in Frankrijk geabsorbeerd werd door het Latijn. Maar dat neemt niet weg dat het toch veel moeilijker gebeurt dan wanneer de resonantie tussen talen positief is. De culturele resonantie met de Nederlandse cultuur was gedeeltelijk positief en gedeeltelijk negatief. Positief is ze voor zover het betreft het leven van de normen, het bestuurlijke leven, wat we tegenwoordig noemen de Westeuropese democratie. Negatief is ze voor wat in het emotionele vlak ligt, want in het emotionele
| |
| |
vlak resoneert de samenleving hier veel makkelijker met het Caribisch of Zuidamerikaans gebied. Men kan in dit opzicht op het ogenblik een typisch voorbeeld aanwijzen, n.l. het feit dat de kerstliederen die uit Venezuela overgekomen zijn, de zgn. aguinaldos, die hier in enkele weken gezongen en gespeeld werden alsof ze altijd in ons land hadden bestaan.
Wat het Spaans betreft was de taalresonantie gunstig. Maar de cultuurresonantie was weer deels gunstig en deels ongunstig. Wat het emotionele leven betreft, leven de Antillianen zoals hier gezegd wordt met hun passies in Caracas, maar met hun verstand in Amsterdam. Dat betekent dus dat ze emotioneel resoneren met de Spaanse folklore, met het Spaanse leven, maar dat op het rationele niveau hun cultuur zich veel meer aansluit bij West-Europa en in dit geval speciaal bij Nederland.
Ten tweede hangt de absorptie van een taal samen met de wijze van kolonisatie. Wij hebben in ons land geen kolonisatie gehad door groepen; kolonisatie geschiedde hier door enkelingen. Anders gezegd, wij hebben hier eigenlijk geen kolonisatie gehad, maar een immigratie. De groep bij de kolonisatie heeft een taalbinding, maar de immigrant heeft dat niet. Een praktisch voorbeeld kan dit verduidelijken: als een Franse kok naar New York komt, is het niet zijn bedoeling om in de eerste plaats Frans te blijven spreken, maar om in dienst van mensen te komen en zoveel mogelijk het Engels te verstaan dat daar gesproken wordt. Komt daarentegen een hele groep Fransen in Canada, dan zullen deze mensen allemaal Frans blijven spreken en daaruit zou op een zeker ogenblik een taalstrijd en misschien zelfs een politieke strijd kunnen ontstaan.
Ten slotte zou ik willen wijzen op de taal als besef van identiteit. Er wordt op het ogenblik een serie lezingen gegeven over de Antilliaanse identiteit, lezingen die georganiseerd worden door de naga. Ik mag de aandacht er op vestigen, dat het hier niet alleen gaat om het besef van identiteit, maar ook om besef van saamhorigheid met een bepaalde groep. Een besef dat deze groep een waarde vertegenwoordigt en dat deze waarde positief is. Deze positieve waarde kan op de werkelijkheid of op een wensdroom zijn gebaseerd, maar ook de wensdroom vertegenwoor- | |
| |
digt de werkelijkheid. Zodra een taal verbonden is met een besef van identiteit dan zal het niet makkelijk gebeuren dat deze taal door een andere taal, welke dan ook, wordt geabsorbeerd. Dan krijgt deze taal de neiging om zich verder te ontwikkelen en een cultuurtaal te worden.
Deze ontwikkeling heeft in ons land plaats gehad en er dan ook toe geleid dat het Papiament een taal is geworden, een communicatiemiddel met eigen fonetiek en eigen grammatica. Wanneer is dit gebeurd? Dit is moeilijk te zeggen. Wij weten uit gegevens uit 1820, bijv. van de onderwijzer Paddenburg die met gouverneur-generaal Kikkert samenwerkte, en van het Collegium Neerlandicum uit 1860 dat reeds toen in alle lagen Papiament werd gesproken. Het is een ervaringsfeit van alle ouderen hier onder ons dat ook al vóór de komst van de olieraffinaderijen in alle lagen op Curaçao het Papiament werd gesproken. Dat dit het gevolg zou zijn van de komst van de olieraffinaderijen berust op een misverstand of verkeerde waarnemingen.
| |
Conclusies
Wij zijn door deze observaties nu zover dat wij de verschillende vragen zouden kunnen beantwoorden. Ten eerste: is het Papiament een cultuurtaal? Ik meen van wel omdat het als expressie en communicatiemiddel van cultuurwaarden kan dienst doen en ook werkelijk dienst doet. Daarmee is echter niet gezegd, dat het in dezelfde situatie verkeert als de andere cultuurtalen en speciaal als de andere, oude cultuurtalen in de wereld. Voorop moet worden gesteld dat iedere cultuurtaal een eigen expressieradius heeft. Het Duits en het Frans bijvoorbeeld hebben onderling heel andere expressiemogelijkheden. Men spreekt dan ook van de pathetiek van het Duits en de esprit van het Frans. Iedere taal heeft een zelfbegrenzing. Voorts verliest een oude taal veel van de ruimheid van uitdrukkingsvermogen. Zij raakt steeds scherper begrensd, maar krijgt daardoor ook een veel grotere precisie. Het Nederlands vóór de tijd van Grotius en Hooft was ruimer van ziel, zou men kunnen zeggen, maar van minder grote precisie dan
| |
| |
op het ogenblik. Hetzelfde kan men zeggen van het Frans vóór en ná Descartes en van het Duits vóór en ná Luther.
De tweede vraag was: hoe verhouden zich de verschillende individuen tot deze taal? De individuen kunnen verschillend gecentreerd zijn. Meestal zullen de individuen gecentreerd zijn in het Papiament, maar zij leven in de periferie in de andere talen, soms op grond van hun studies in Nederland of van hun aanwezigheid in Zuidamerikaanse landen. Men ziet ook vaak gebeuren dat de mensen op het gebied van de taal een departementaal leven leiden. Alles wat hun jeugd betreft, kunnen zij het gemakkelijkst uitdrukken in het Papiament; wat hun adolescentie betreft in het Nederlands en op rijpe leeftijd drukken zij zich weer in het Papiament uit.
De derde vraag was: hoe is de toekomst van de taalsituatie in ons land? In het algemeen kan men zeggen dat de polylinguale taalsituatie de neiging heeft in monolingualiteit over te gaan. Dat verschijnsel heeft Europa heel duidelijk te zien gegeven. In de Middeleeuwen en in de late Middeleeuwen verkeerden de mensen in Europa ook in een polylinguale situatie. Zij spraken of schreven Latijn, verschillende vormen van Latijn, d.w.z. klassiek Latijn en het Latijn van de congregaties, én zij spraken verder verschillende streektalen. Langzamerhand heeft de taal zich in de verschillende landen gespecificeerd tot een bepaalde streektaal die dan ook bijgeslepen werd. Dat is heel duidelijk het geval met het Spaans, waar het Castiliaans de overhand heeft gekregen, en met het Frans, waar de taal van Ile de France het gewonnen heeft van het Provençaals. Zou, wat in Europa gebeurd is, precies zo in de Antillen gebeuren? Dat kunnen wij op het ogenblik zeker niet zeggen. De sociale situatie is zo heel anders. In Europa verenigden zich kleine gebieden tot een eenheid van grotere omvang; taalkundige uniformiteit hing dus samen met de staatkundige uniformiteit. In de Antillen heerst n.l. een sociale situatie waarvan niet te verwachten is, dat er een grotere uniformiteit op alle gebieden van het leven zal plaats hebben.
De vierde vraag was: wat is het belang van deze beschouwing? Het belang kan men van verschillende gezichtspunten bekijken. In de eerste plaats het belang voor het verkrijgen van begrip van
| |
| |
onze literatuur. Zonder iets te weten van de polylingualiteit kan men de polylinguale literatuur van de Nederlandse Antillen eigenlijk niet vatten. Nog van groter belang is kennis van deze polylingualiteit voor het begrijpen van de psychologie van de Antilliaan. De polylingualiteit brengt met zich mee dat de mensen minder zelfbegrenzing hebben, dus meer openheid voor de verschillende cultuursferen. Maar daarentegen zijn ze minder tot precisie geneigd. Er is de mogelijkheid tot fusie maar ook de mogelijkheid tot confusie. En tenslotte is het van groot belang voor de pedagogie. Het is bekend dat er recentelijk een commissie in het leven is geroepen om de vernieuwing van het onderwijs in de Antillen te bestuderen. Het oordeel van de verschillende leden van deze commissie t.a.v. de richting dezer vernieuwing zal in het bijzonder afhangen van het standpunt dat zij innemen ten aanzien van de toekomst van de polylingualiteit in de Nederlandse Antillen. De mogelijkheid bestaat intussen ook, dat men denkt over een tussenfase, omdat men eventueel niet bereid is of in staat is reeds dadelijk een definitief oordeel uit te spreken over de toekomst.
Ik hoop met het voorgaande te hebben bijgedragen tot het verdiepen van het begrip van de polylingualiteit en dat ik verschillende van mijn toehoorders een mogelijkheid heb gegeven om dit probleem nog duidelijker te zien en beter te kunnen benaderen.
|
|