| |
| |
| |
Politieke aspecten in het Caraïbische gebied
De probleemstelling die ons een overzicht en een inzicht zou kunnen geven ten aanzien van de politieke aspiraties in de Caraïbische landen, wordt ernstig bemoeilijkt door de omstandigheden waarin deze landen verkeren. Wij spreken met zoveel gemak het woord ‘Caraïbisch gebied’ uit, maar dit gebied is niet een homogene eenheid. Het is samengesteld uit plm. twintig eenheden (units) die verwante trekken vertonen maar ook in vele opzichten van elkaar verschillen.
Men kan zich dus voorstellen welk een grote verscheidenheid van aspiraties hierdoor kan ontstaan. Vooral ook als men daarbij bedenkt dat deze landen in vele gevallen zweven tussen verschillende ontwikkelingsfasen. In iedere eenheid op zichzelf vindt men tal van politieke stromingen.
De politieke aspecten van het Caraïbische gebied - willen zij iets anders zijn dan alleen maar pittoreske anekdoten - kunnen slechts oplichten tegen de achtergrond van een duidelijke probleemstelling en deze wordt welhaast onmogelijk gemaakt door de uiterst gecompliceerde politieke structuur. Hoe vindt men een uitweg uit dit doolhof? Men is in zulke gevallen licht geneigd om met een mitrailleuse van verklaringen de moeilijkheden te liquideren. M.i. loopt men kans de zaak dan nog ingewikkelder te maken. Want men heeft dan niet alleen te maken met de gecompliceerde structuur van de feiten, maar daarnaast ook met de nog ingewikkelder structuur van theorieën. Ik meen dan ook dat het in dergelijke gevallen zaak is, de theorieën niet op te dringen aan de feiten, maar de feiten zoveel mogelijk voor zichzelf te laten spreken.
De politieke structuur kan op verschillende wijzen worden afgelezen. Men kan om te beginnen, de lokale partijverhoudingen
| |
| |
behandelen. Men kan ook de constitutionele vormen met elkaar vergelijken en ten slotte zou men kunnen vragen naar de achtergrond van de verschillende regionale en internationale betrekkingen en samenhangen.
Het komt mij voor dat wij - om praktische en tactische redenen - de bijzonderheden van lokale partijverhoudingen zoveel mogelijk buiten bespreking moeten houden. Een behandeling van de nationale, regionale en internationale verhoudingen is ruimschoots voldoende om tot een formulering van de Caraïbische probleemstelling te geraken. Aan de vigerende constitutionele verhoudingen in de verschillende gebieden laat zich de heersende politieke toestand zonder veel moeite aflezen. De appreciatie en kritiek ten aanzien van de bestaande regelingen en de voorstellen tot aanvulling en correctie ervan komen tot uitdrukking in de regionale en internationale organisaties.
Wij zullen eerst een overzicht geven van de constitutionele vormen.
De landen in het Caraïbische bekken kan men in vier groepen onderbrengen:
1. | De Franse groep. Hiertoe behoren de eilanden Guadeloupe en Martinique met hun ‘dependencies’ en Frans Guyana, ook wel genoemd Cayenne. |
2. | De Engelse groep. Zij bestaat uit twee continentale gebieden en wel British Guyana of Demerara en British Honduras of Belize en de volgende eilandgebieden: Jamaica, Barbados, Trinidad en Tobago, de Windward Islands en de Leeward Islands. |
3. | Een Amerikaanse groep, die bestaat uit drie zelfstandige republieken (Cuba, Haïti, Santo Domingo) en het met de Verenigde Staten van Amerika geassocieerde eiland Puerto Rico en de us Virgin Islands. |
4. | Ten slotte de Nederlandse sector die bestaat uit het continentale Suriname en de zes eilanden die te zamen de Nederlandse Antillen vormen. |
Deze volgorde is niet historisch of geografisch bepaald. Ik heb haar zo gesteld omdat zich in deze volgorde verschillende constitutionele tegenstellingen het duidelijkst laten aantonen.
| |
| |
De staatkundige verhouding in de Franse sector wordt beheerst door het principe van assimilatie, neergelegd in de grondwet van de Vierde Republiek (1946), die de z.g. Franse Unie heeft gecreëerd.
De Union Française is samengesteld uit enerzijds de République Française en anderzijds ‘territoires et états associés’. De République Française moet niet worden beschouwd als synoniem met Frankrijk in Europa; zij omvat, behalve het Europese Frankrijk, nog de ‘départements et territoires d'outre-mer’. ‘Départements d'outre-mer’ zijn de vroegere overzeese gebiedsdelen die tot status van Frans departement zijn verheven, terwijl tot ‘territoires d'outre-mer’ behoren de gebieden die de vroegere status hebben behouden, zoals b.v. Equatoriaal Afrika. Men verstaat onder ‘états associés’ de landen die als afzonderlijke staten zijn opgenomen in de Union Française, terwijl tot ‘territoires associés’ de gebieden worden gerekend die door de Volkenbond mandaatgebieden werden genoemd en onder de bepalingen van de vn ‘trustgebieden’ (beheerschapsgebieden) heten.
De Franse gebieden in het Caraïbische bekken behoren tot de ‘départements d'outre-mer’ en maken als zodanig deel uit van de République Française en de Union Française. Zij zijn Franse departementen zoals de departementen in Frankrijk.
Er is vrij ernstige kritiek geleverd op het Franse assimilatieprincipe. Men heeft gezegd dat de Franse assimilatie niet anders was dan een verkapte annexatie. Bij deze kritiek werd over het hoofd gezien dat de Franse grondwet wel degelijk ook rekening houdt met momenten van emancipatie. Het zou onbillijk zijn, een Frans departement gelijk te stellen aan een kolonie, al dan niet Frans. De ‘départements d'outre-mer’ zijn bovendien als zodanig vertegenwoordigd in het centraal wetgevend orgaan van de Union Française. Zij treden daarin afzonderlijk op, dus niet in de kwaliteit van departement van de Franse republiek. Weliswaar heeft prof. François in zijn Handboek van het Volkenrecht gewezen op de tegenstrijdigheid in deze constructie, maar zij bewijst toch dat de autonomiegedachte niet werd verwaarloosd.
| |
| |
De Engelsen hebben een oplossing van het koloniale vraagstuk die in veel opzichten radicaal tegenovergesteld is aan die van de Fransen.
Het British Empire is opgebouwd uit Groot-Brittannië, dominions, protectoraten en ‘colonies’. Ik geef hier de Engelse term, omdat het begrip koloniën in de oorspronkelijke betekenis eigenlijk in het Britse rijk niet meer voorkomt. Groot-Brittannië is de verkorte naam voor het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland (United Kingdom) dat zoals de naam reeds zegt, behalve Engeland, Wales en Schotland, ook nog Noord-Ierland omvat. Groot-Brittannië heeft essentieel geen andere status dan de z.g. dominions, een woord dat de laatste tijd sommige mensen als sirenenzang in de oren klinkt. De rechtstoestand van de dominions heeft zijn duidelijke omschrijving gevonden in de beroemde verklaring van Lord Balfour van 1926: ‘They are autonomous communities within the British Empire, equal in status, in no way subordinate one to another in any respect of their domestic or external affairs.’
De Caraïbische gebieden vallen onder het begrip ‘colonies’, maar dan in de betekenis die de Engelsen er thans aan hechten. Het Engelse staatsrecht kent tweeërlei soorten ‘colonies’. Men onderscheidt ‘colonies non possessing self-government’ en ‘colonies possessing self-government’. ‘Self-government’ wordt hier gebruikt in de betekenis van zelfbestuur met verantwoordelijke ministers. De Engelse entiteiten zijn alle ‘colonies’ die nog niet het ‘self-government’ bezitten, maar waarvan de ontwikkeling zich in de richting hiervan beweegt.
Onder de Engelse eilanden bestaat, constitutioneel gesproken, een duidelijke multiformiteit. Men heeft tal van structuren bedacht voor de uitvoerende zowel als voor de wetgevende macht. Men kent het een- en het tweekamerstelsel, die onderscheiden worden als ‘legislative assembly’ en ‘legislative council’. De vooren nadelen van ‘bicameralism’ worden op de politieke vergaderingen op de Engelse eilanden even uitvoerig, zij het waarschijnlijk met minder ingetogenheid, besproken als door de heren rechtsgeleerden die deel uitmaken van de Nederlandse staatscommissie voor grondwetsherziening. Het kiesrecht is evenmin
| |
| |
uniform geregeld. Men kent het algemene kiesrecht, maar men kent ook kiesrecht dat rekening houdt met bepaalde bekwaamheden, kapitaalkrachtigheid of aanslag in de belastingen. De Engelsen drukken het ook wel aldus uit: De eilanden in het Caraïbische gebied bezitten geen ‘responsible’ maar wel een ‘representative government’, d.w.z. zij bezitten een constitutionele status waarbij de vertegenwoordigende organen voor ten minste de helft bestaat uit gekozen leden: gekozen in tegenstelling tot de benoemde leden, nl. benoemd door de gouverneur of ambtelijk, ex officio aangesteld. De Engelsen laten zich bij hun staatsrechtelijke hervormingen gaarne leiden door het begrip ‘responsible government’. Dit houdt echter geenszins in dat zij uitsluitend door de autonomiegedachte worden geleid: de gedachte van integratie is hun evenmin vreemd. Men kan zeggen dat in vele gevallen de pogingen tot integratie of coöperatie van de Engelse staatslieden zijn uitgegaan. Zij spreken het liefst van ‘closer association’. De gedachte van federatie van de Britse eilanden in het Caraïbische bekken sluimert reeds jaren in de geesten en is ook weleens uit de sluimering ontwaakt. De Engelsen hebben een belangrijk aandeel gehad in de besprekingen op de conferentie aan de Montego Bay in 1947, waar de federale gedachte aan de orde is geweest, en hebben in het voorjaar 1953 een conferentie met ditzelfde doel bijeengeroepen in Londen.
In de Amerikaanse invloedssfeer gaat het natuurlijk ook weer om de oplossing van het koloniale vraagstuk, om een vorm voor de opheffing van een bepaalde staatsrechtelijke verbinding op voet van ongelijkheid.
Binnen de Amerikaanse invloedssfeer vallen drie zelfstandige republieken, Cuba, Haïti en Santo Domingo en verder de tegenwoordige Commonwealth van Puerto Rico, die er zich wel voor gewacht heeft haar kostbare economische banden met de Verenigde Staten van Noord-Amerika te verbreken, en de us Virgin Islands. De nieuwe constitutie van Puerto Rico, die in 1952 is tot stand gekomen, stelt ons voor twee vraagstukken. Het ene betreft de Amerikaanse vorm van democratie als zodanig, houdt dus geen verband met de binding van Puerto Rico met de Ver- | |
| |
enigde Staten en houdt dus evenmin direct verband met het koloniale vraagstuk.
Het verschil tussen de Europese en de Amerikaanse democratie laat zich in de eerste plaats karakteriseren door de verhouding van de uitvoerende en wetgevende macht; deze wordt in de landen van West-Europa door het parlementair stelsel beheerst. Het bestuur is hierbij in handen gelegd van ministers, die aan het wetgevende orgaan verantwoording schuldig zijn en ter verantwoording kunnen worden geroepen. Het officiële staatshoofd, vorst of president, heeft geen andere bevoegdheid dan die van waakzaam te blijven. De Engelsen vatten deze bevoegdheid samen in het recht ‘to watch, warn and be consulted’.
In het Amerikaanse staatsrecht berust de uitvoerende macht niet alleen nominaal, maar ook reëel bij de president. De ministers zijn geen verantwoording schuldig aan het Congres. Het kabinet bestaat uit ministers, die ‘secretaries’ worden genoemd en die aanblijven zolang het de president goeddunkt, of, zoals de Engelse term het zo beeldend uitdrukt, de ministers blijven aan ‘during the pleasure of the president’. Dit systeem heeft zijn voordelen, maar ook zijn nadelen. De uitvoerende macht kan sneller werken, maar de besluitvorming zal weleens minder doordacht en gefundeerd kunnen wezen. Het Amerikaanse systeem vindt zijn consequente toepassing in de grondwet van de Verenigde Staten van Noord-Amerika.
De grondwetten van de Latijns-Amerikaanse staten houden in verschillende gevallen het midden tussen het Amerikaanse en het Europese principe. Het zou de moeite lonen, in dit verband de grondwetten van de twintig Latijns-Amerikaanse landen te vergelijken. De grondwet van Santo Domingo is conform aan de constitutie van de United States. Daarentegen vertoont de Cubaanse duidelijk verschilpunten. In Cuba moet het kabinet bij een motie van wantrouwen van het wetgevende lichaam aftreden. De tegenwoordige Portorikeinse grondwet is voor een deel op Amerikaanse leest geschoeid. Het zou dus geen zin hebben de functie van de Portorikeinse gouverneur, bij wie de uitvoerende macht realiter berust, te vergelijken met die van de hoofden van de Surinaamse en Antilliaanse landsregering, die als constitutio- | |
| |
nele gouverneurs dienen te worden beschouwd. Tenminste niet wanneer men uit deze vergelijking conclusies zou willen trekken betreffende de graad van progressiviteit van deze constituties.
Het tweede punt moet ook zeker worden beschouwd in een Amerikaanse belichting, in de sfeer van de Amerikaanse mentaliteit. Bij de oplossing van het koloniale probleem heeft het vraagstuk van efficiency een prominente rol gespeeld. De constituerende vergadering van Puerto Rico werd voor een bijzonder moeilijke keuze gesteld:
1. | de onafhankelijkheid (independentie), soevereiniteit; |
2. | de rechtstoestand van een van de staten van de usa; |
3. | een autonome, maar geassocieerde staatsvorm. |
De Portorikeinse constituante heeft haar keuze op de derde status gesteld. Zij heeft zich hierbij bewust door haar ideële doeleinden en haar reële belangen laten leiden. Het is waarschijnlijk de eerste keer geweest dat de keuze in het Caraïbische gebied dermate doelbewust was gericht.
Voor het eerst wordt hier gedacht aan een Caraïbische taak. Het is bekend dat sinds het eerste optreden van Simón Bolívar gestreefd is naar een coöperatie van de staten van Zuid-Amerika. Het is ook bekend dat deze pogingen herhaaldelijk tot mislukking waren gedoemd (Estados Desunidos, de niet-verenigde of onverenigbare staten van Zuid-Amerika in tegenstelling tot de Estados Unidos, de Verenigde Staten van Noord-Amerika). In staatkundige termen laat zich de neiging tot uitersten van de Zuidamerikanen met hun grote vitaliteit, die echter als jonge volkeren het evenwicht van het Franse ‘juste milieu’ nog niet hebben gevonden, aldus vertalen: zij beweegt zich van een individualisme dat tot anarchie leidt, naar een collectivisme dat tot etatisme of totalitarisme voert.
De Portorikeinen zijn zich bewust van hun Caraïbische taak. Zij menen dat hun positie tussen Noord en Zuid hen in staat stelt de wereld te zien, niet als een baaierd van tegenstellingen maar als een eenheid van verscheidenheden. De Caraïbische taak zou zijn die van een intermediair tussen de vitale volkeren en de oudere spirituele beschavingen, waarbij de Portorikeinen ook bewust met het economische belang hebben rekening gehouden. De as- | |
| |
sociatie met de vs was volgens hen te verkiezen boven de onafhankelijkheid of de positie van de gefedereerde staten van Noord-Amerika. Boven de onafhankelijkheid, want bij de uitvoer van hun produkten naar de vs blijven zij vrij van douanerechten. Boven de rechtstoestand van de 48 of 49 staten van de United States, want de Portorikeinen zijn niet verplicht contributies te leveren voor de federale schatkist van de vs, terwijl de bevolking van de Amerikaanse staten miljoenen of miljarden dollars daartoe moet bijdragen. Indien Puerto Rico een onafhankelijke staat of een gefedereerde staat van de vs was geworden, zou dit een economisch debâcle voor de twee miljoen Portorikeinen hebben betekend.
De keuze van de constituerende vergadering spiegelt zich uiteraard ook af in de nieuwe constitutie van Puerto Rico. In het bijzonder moet worden gewezen op Appendix iii, die aan de constitutie is toegevoegd. Deze Appendix handelt uitsluitend over de interpretatie van de naam welke aan Puerto Rico in zijn nieuwe status is geschonken. In het Engels heet Puerto Rico tegenwoordig ‘The Commonwealth of Puerto Rico’, in het Spaans ‘El Estado Libre Asociado de Puerto Rico’.
De onhandigheid van deze weidse benamingen heeft in Appendix iii haar correctie gevonden. De vierde alinea van de preambule luidt als volgt: ‘Whereas, the single word “commonwealth”, as currently used, clearly defines the status of the body politic created under the terms of the compact existing between the people of Puerto Rico and the United States, i.e., that of a state which is free of superior authority in the management of its own local affairs but which is linked to the United States of America and hence is a part of its political system in a manner compatible with its federal structure ...’
Ik moet zeggen dat ik respect heb voor de wijze waarop de Portorikeinen hun probleem hebben opgelost. Ik wil best aannemen dat zij zich hierbij ook door economische motieven hebben laten leiden. Ik kan daar geen schande in zien. Integendeel, ik apprecieer het wanneer ik merk dat rechtsgeleerden begrijpen dat zij niet met abstracties, maar met mensen van vlees en bloed te maken hebben.
| |
| |
De tegenwoordige ‘comisionado residente’, ofte wel algemeen vertegenwoordiger, van Puerto Rico in Washington heeft nog kort geleden een uitspraak gedaan die aan duidelijkheid niets te wensen overlaat: ‘Wie over vrijheid spreekt moet bedenken dat hij in de eerste plaats spreekt over de vrijheid van mensen; hij moet dan wel bedenken dat hij niet spreekt over abstracties vervat in documenten, het gaat om de vrijheid van de mensen van Puerto Rico en niet om een abstractie die men Puerto Rico gelieft te noemen. Het is onredelijk en mogelijk zelfs een dwaasheid al dan niet nadrukkelijk te beweren dat wij Puerto Rico moeten redden, al zouden wij daarbij het volk van Puerto Rico te gronde moeten richten.’
De Nederlandse oplossing houdt het midden tussen de Engelse oplossing en die van Puerto Rico. Zij wordt beheerst door hoofdstuk xiv van de tegenwoordige grondwet. Het gaat dus om de vestiging van een nieuwe rechtsorde, waarbij deze gebieden de eigen belangen zelf behartigen en op voet van gelijkwaardigheid zijn verbonden ter verzorging van de gemeenschappelijke belangen.
Deze woorden lijken in vele opzichten op de Portorikeinse formulering maar wij hebben ook verwantschap met het Engelse systeem in zoverre als onze constitutionele status duidelijk op het parlementaire stelsel, dus op de Europese democratie berust. De New York Times heeft terecht opgemerkt dat de Nederlandse gebieden reeds in het bezit zijn van het begerenswaardige artikel waarover zo uitvoerig wordt beraadslaagd op de Engelse eilanden en in Londen. Dit artikel is niet anders dan het ‘responsible government’.
Wanneer ik geen inzage had gehad van de nieuwe constitutie van Puerto Rico, dan zou ik zeker de these hebben gewaagd dat het verstgevorderde stadium in het Caraïbische gebied vertegenwoordigd wordt door de interim-regeling van de Nederlandse sector. Nu moet ik eerlijk bekennen dat ik aarzel aan wie de erepalm uit te reiken, aan Puerto Rico of aan Suriname of de Nederlandse Antillen. Dit is een moeilijk uit te maken zaak. Het lijdt geen twijfel of de constitutie van Puerto Rico maakt op het eerste
| |
| |
gezicht de indruk dat wij hier te doen hebben met een protectoraat met volledig zelfbestuur in inwendige aangelegenheden en waarvan slechts de aangelegenheden van buitenlandse zaken en defensie voorbehouden zijn aan de unie-wetgever van de vs. De onderwerpen die door de interim-regeling aan de Nederlandse wetgever worden overgelaten, zijn op het eerste gezicht talrijker. Zij zijn opgesomd in Artikel ii van de interim-regeling. Mijn aarzeling staat in verband met sectie 9 van de tweede appendix van de Portorikeinse constitutie, waarin wordt verklaard dat de uniewetten van de vs in Puerto Rico van toepassing zullen zijn voor zover zij althans niet moeten worden beschouwd als ‘locally inapplicable’. Welke betekenis moet men aan deze geheimzinnige woorden hechten, die door het orakel van Delphi hadden kunnen zijn uitgesproken? Moet men hieruit opmaken dat alle uniewetten voor Puerto Rico verbindend zijn, tenzij dit uitdrukkelijk wordt uitgesloten? In dit geval zou de interim-regeling een grotere mate van autonomie hebben toegekend, daar de onderwerpen die door de rijkswetgever worden behandeld, in het bekende artikel ii uitputtend worden opgesomd en derhalve niet willekeurig door de rijkswetgever kunnen worden bepaald. De ware betekenis van deze Portorikeinse verklaring in sectie 9 zal pas in de loop der jaren naar voren treden. Wat hier ook van zij, de autonomie in Suriname en de Antillen verkeert in een vergevorderd stadium.
In verband hiermede stuit men op een paradox. Wij hebben een verreikende autonomie en niettemin is het een publiek geheim dat de onderhandelingen ter Ronde Tafel Conferentie niet zonder een zekere stroefheid zijn verlopen en nog altijd niet weer op gang zijn gekomen. Waar moet dit aan worden geweten? Dit is een vraag die mij door verschillende belangstellende vreemdelingen is gesteld en die ik mijzelf natuurlijk ook gesteld heb, zonder er evenwel een geheel bevredigend antwoord op te kunnen vinden. Ik heb natuurlijk niet nagelaten te denken aan de persoonlijke antinomieën en de verschillen in mentaliteit die op conferenties controversen in de hand plegen te werken. Ik meen evenwel de genoemde stroefheid in de eerste plaats te moeten wijten aan de al te hoog gespannen verwachtingen waarmee zul- | |
| |
ke conferenties worden tegemoetgezien. De oorzaak hiervoor moet men m.i. niet bij de personen zoeken, zij is een gevolg van de algemene atmosfeer. Deze atmosfeer schept de verwachting dat een statuut, dat tenslotte alleen maar de verhouding van de rijksdelen zal regelen, ook meteen alle problemen op aarde en in de hemel, en in ieder geval in Caribië, zou moeten oplossen. Het wordt niet als een staatkundig document maar als een staatkundige panacee beschouwd. De teleurstelling die van deze al te hoog gespannen verwachtingen het gevolg is, betreft alle problemen die in een zeker acuut stadium van de conferentie blijken niet te zullen worden opgelost. De teleurstelling hangt dus in ons geval in de eerste plaats samen met de aspiraties naar associatie met de Zuidamerikaanse landen en de Caraïbische gebieden, aspiraties die alsdan blijken niet bevredigd te zijn.
Er zijn op het ogenblik tal van organisaties die de mogelijkheden van regionale en internationale associatie in studie hebben genomen.
1. | de ‘Caribbean Commission’; |
2. | de ‘West Indian Federation’; |
3. | de ‘Pan-Amerikaanse Unie’; |
4. | de organisaties van de vn. |
De aspiraties naar ‘closer association’ of ‘acercamiento’, zoals de Latijnen zeggen, zullen hierbij welhaast geen commentaar behoeven.
De Caribbean Commission behoort tot het type van regionale organisaties van economische aard en heeft haar ontstaan in de eerste plaats te danken aan de moeilijkheden die in de laatste oorlog zijn gerezen. Deze instelling is dus niet in het leven geroepen om politieke vraagstukken te behandelen, laat staan op te lossen. Maar dit neemt niet weg dat zulke technische commissies niet nalaten politieke invloed uit te oefenen. Zij bevorderen nl. het persoonlijke contact tussen verschillende meer of minder belangrijke figuren in het Caraïbische bekken en het persoonlijke contact beperkt zich niet tot één bepaald terrein van menselijke activiteit.
| |
| |
De zittingen van de Westindische Conferentie plegen besloten te worden met aanbevelingen die aan de verschillende gouvernementen worden gedaan. Door de afwezigheid van een politieke federatie wordt het noodzakelijk, dat deze aanbevelingen door alle wetgevende lichamen afzonderlijk worden behandeld. Het vereist geen grote verbeeldingskracht om zich in te denken in de vertragende en verlammende invloed van deze omslachtige procedure. De Engelsen spreken dan ook zeer juist van een ‘process, fruitful of delay and frustration’.
In de laatste vijfentwintig jaren zijn op de Engelse eilanden tal van organisaties in het leven geroepen die geen politiek karakter dragen, maar niettemin de politieke eenwording in de hand werken. Hiertoe behoren de organisaties die bestemd zijn om de economische welvaart te bevorderen: ‘The West Indies Development and Welfare Organisation’ (1940), ‘The Central Sugarcane Breeding Station’ en ‘The Regional Labour Board’ (1951).
Onder de wetenschappelijke instituten moet in de eerste plaats worden genoemd het ‘Imperial College of Tropical Agriculture, Trinidad’ en het ‘University College of the West Indies, Jamaica’. De politieke eenwording was bij deze instituten een gevolg, maar niet een doelstelling.
De gedachte van een West Indian Federation is niet nieuw, noch in Engeland, noch op de Westindische eilanden. Zij was aanvankelijk alleen een illusie, geschikt als speelgoed voor fantasten en utopisten. Zij heeft pas na de tweede wereldoorlog mogelijkheden van realisering gekregen. Sedert 1945 hebben alle Britse ministers van koloniën zich met dit vraagstuk bezig gehouden.
De eerste stappen werden ondernomen door minister Oliver Stanley, die zich in 1945 met een typisch Engelse ‘depêche’ gewend heeft tot de gouvernementen van de verschillende eilanden. Hij deelde daarin mede dat hij het vraagstuk van de ‘West Indian Federation’ van bijzonder gewicht achtte. Hij voegde hieraan toe dat het belang van het onderwerp eiste dat het pas ter tafel werd gebracht op een tijdstip waarop de publieke opinie gunstig was en de uitvoering ervan tot de administratieve mogelijkheden be- | |
| |
hoorde. Hij wendde zich derhalve tot de regeringen met het verzoek hem te willen mededelen of zij dit gunstige ogenblik gekomen achtten.
In 1947 werd door de nieuwe minister van koloniën Creech Jones een conferentie bijeengeroepen aan de Montego Bay aan de noordkust van Jamaica. In een memorandum wees hij op de urgentie van dit onderwerp. ‘Het staat wel vast,’ zo drukte hij zich uit, ‘dat een belangrijke en blijvende vooruitgang op politiek gebied in deze streken zich niet zal kunnen voltrekken indien de “units” van het Westindische gebied gescheiden blijven en er niet toe komen hun problemen in een ruimer verband te bezien en te behandelen.’
In Jamaica is gebleken dat het tot stand komen van de federatie niet zonder moeilijkheden zal plaats hebben. De historische ontwikkeling heeft in deze streken een broeinest van geschilpunten doen ontstaan. De landen zijn door douanebarrières van elkaar gescheiden. Interinsulaire handel bestaat er nauwelijks. De landbouwprodukten worden naar gebieden buiten de Antillen verzonden. Er bestaat geen munteenheid. Ieder eiland bezit zijn eigen dienst inzake politie, posterijen, openbare gezondheid, landbouw en bebossing. Een isolement dat uiteraard het personeelsvraagstuk niet vereenvoudigt. Hierbij moet nog de tegenzin gevoegd worden van de welvarende eilanden om zich met de financieel minder krachtige eilanden in te laten.
De conferentie aan de Montego Baai is niet met tastbare resultaten geëindigd. Tot besluit werden verschillende resoluties genomen. Hierbij werd in het leven geroepen een ‘Standing closer association Committee’, dat een werkstuk voor een nieuwe constitutie zou samenstellen. Het is dit werkstuk dat in 1953 op de conferentie in Londen wordt behandeld.
Het is bij voorbaat verworpen door British Guyana, British Honduras en de Virgin Islands. De andere gebieden hebben hun adhesie betuigd. Jamaica onder voorwaarde dat het alleen als een basis voor discussie zou worden beschouwd. Trinidad, de Windward en de Leeward Islands hebben het werkstuk in zijn geheel aanvaardbaar verklaard.
| |
| |
De Pan-Amerikaanse Unie. Aan deze organisatie ligt het internationalisme van Bolívar ten grondslag. Hij zocht een toenadering van de Zuidamerikaanse staten en zijn verziend oog reikte eigenlijk nog verder. Hij streefde naar een toenadering van alle volkeren, en als zodanig behoort hij tot de eersten die de oprichting van een organisatie als die van de Verenigde Naties heeft gepropageerd.
In het algemeen wordt het congres van Panamá, in 1826 gehouden op initiatief van Bolívar, als de oorsprong van de Pan-Amerikaanse Unie beschouwd. Zij heeft een lange omweg moeten maken alvorens terug te keren tot de oorspronkelijke gedachte van Simón Bolívar. Men kan zeggen dat deze Unie een eeuw of nog langer in de zelfverdediging is gedreven. De Pan-Amerikaanse Unie heeft een speciale naam wanneer zij in de zelfverdediging wordt gedrongen. Zij trekt zich dan terug op de Monroe-leer, of wel de doctrine van Amerika voor de Amerikanen. Er bestaat in verband met deze leer een ernstig misverstand. Men ziet hierin weleens het eerste voorbeeld van de Duitse Groszraum-gedachte. Dit is een volkomen averechtse interpretatie van de doctrine van Monroe. De Groszraum-gedachte gaat uit van een levensruimte, beheerst door een oppermachtige staat, die verscheidene zwakkere eenheden, z.g. satellietstaten om zich heen groepeert. Het panamerikanisme verwerpt principieel het verschil tussen oppermachtige en minder machtige of zwakke staten. In de Pan-Amerikaanse Unie bestaat dan ook niet het instituut, ook in de Verenigde Naties bekend, nl. het veto van de oppermachtige staat of staten ten opzichte van besluiten, door de Algemene Vergadering genomen. Het is voldoende, zich de omstandigheden waarin de Monroe-leer werd verkondigd in de herinnering terug te roepen om de betekenis ervan te begrijpen.
Het was in 1823. De geallieerde mogendheden in Europa, de z.g. grote Vijf, of Pentarchie, hadden het voornemen te kennen gegeven in te grijpen in de Zuidamerikaanse opstand tegen het vroegere moederland. Het was toen, dat president Monroe in een boodschap aan het Congres te kennen gaf dat een dergelijke interventie door de regering van de Verenigde Staten zou worden beschouwd als een vijandige daad jegens de Verenigde Staten. Ik
| |
| |
wil graag toegeven dat de Monroe-leer, geboren uit zelfverdediging van het Amerikaanse continent, onwillekeurig een uitbreiding heeft verkregen en tegenwoordig ook inhoudt, in meer of mindere mate, het vooropstellen van de behartiging van Amerikaanse belangen. In het kort zou men derhalve het streven van de Pan-Amerikaanse Unie kunnen beschouwen als een kruising tussen de zelfzuchtige doeleinden van president Monroe-indien men ze al zo mag noemen-en de onbaatzuchtige droom van Simón Bolívar.
De eerste officiële inter-Amerikaanse bijeenkomst werd gehouden in Washington in 1889; sedertdien werden nog acht bijeenkomsten gehouden in verschillende steden van Latijns-Amerika.
De negende conferentie van 1948 te Bogotá heeft zich onder meer onderscheiden door het ontwerpen van een Handvest voor de Panamerikaanse organisatie. Tot dat jaar had deze organisatie berust op ongeschreven normen. De volgende conferentie zal gehouden worden in Caracas, de geboortestad van Bolívar. Het is bovendien de eerste conferentie die gehouden zal worden op basis van het inmiddels geratificeerde Handvest.
Tot slot nog enkele woorden over de Verenigde Naties, die zonder twijfel een spectaculaire rol spelen in verband met de oplossing van het koloniale vraagstuk. De bemoeienissen van deze organisatie berusten grotendeels op de hoofdstukken xi en xii van het Handvest van de vn.
Het xie hoofdstuk behandelt de gebieden die nog geen volledig zelfbestuur bezitten, en hoofdstuk xii de z.g. trustgebieden. In beide hoofdstukken wordt als doel vooropgesteld: de ontwikkeling van zelfbestuur en de bijstand in de geleidelijke ontwikkeling van de vrije politieke instellingen. De procedure die hierbij wordt gevolgd draagt gedeeltelijk een officieel en gedeeltelijk een officieus karakter. De nadere beschrijving van deze procedure zou zonder twijfel interessant zijn, maar kan niet anders dan als een onderwerp op zichzelf worden beschouwd.
| |
| |
De volgende conclusies zou ik aan dit overzicht van de politieke toestand in het Caraïbische gebied willen toevoegen:
1. | Er bestaat een grote staatsrechtelijke activiteit, maar daarnaast een emotionele geagiteerdheid. |
2. | De politieke activiteit, die de oplossing van het koloniale vraagstuk in de Caraïbische landen beoogt, beweegt zich in twee richtingen; de ene wordt door de emancipatiegedachte, de andere door de associatiegedachte beheerst. |
3. | Wat de emancipatiegedachte-ook wel autonomiegedachte genoemd-betreft, moet worden vastgesteld dat Puerto Rico, Suriname en de Nederlandse Antillen zich in het verst gevorderde stadium bevinden. |
4. | Er bestaat een grote drang tot nauwe samenwerking, doch de voorstellen op dit terrein tot nu toe gedaan, dragen een te vaag karakter om vatbaar te worden geacht voor verwezenlijking. |
5. | Door oplossing van de problemen in eigen kring zal men in de gegeven omstandigheden moeten komen tot een oplossing van het Caraïbische vraagstuk. |
6. | Het is niet uitgesloten dat het Caraïbische gebied als intermediair zou kunnen dienst doen tussen Amerika en Europa, die respectievelijk de vitaliteit van de jonge volkeren en de spiritualiteit van de oudere beschavingen vertegenwoordigen. |
|
|