| |
| |
| |
Cultureel wantrouwen op Curaçao
Niet lang geleden kon men in de Curaçaose kranten een ingezonden stuk lezen, ondertekend door de voorzitter en de ondervoorzitter van de Volksuniversiteit alhier. Zij beklaagden zich over het gering aantal personen, dat zich voor de verschillende door hen gearrangeerde cursussen had opgegeven. Zij meenden naar aanleiding hiervan zich te moeten beklagen over het gebrek aan culturele belangstelling op het eiland.
Dit stuk heeft mij aan het denken gebracht. Bestaat er werkelijk een gemis aan belangstelling? Dit moest ik stellig ontkennen. Iets dergelijks had ik wel kunnen aannemen tijdens mijn vorig verblijf op Curaçao, in 1935. Voor zover er toen van cultuur kon worden gesproken, betrof het toch alleen een stervende cultuur, het verdwijnende patriarchale systeem van het Curaçao van vroeger, zoals het zo charmant wordt beschreven op enkele bladzijden van De Pools Del Curaçao que se va (Het verdwijnende Curaçao). Van nieuwe culturele vormen viel toen maar weinig te bekennen.
In 1948 is de toestand aanmerkelijk veranderd. De belangstelling van thans kan men in drie groepen onderbrengen. Ten eerste de belangstelling die uitgaat van de lieden in de zo aantrekkelijke tropische avondjurken en smokings (zwarte broek met witte of beige jas), dus de elite. Men vindt hen vooral bij de uitvoeringen, georganiseerd door de Personeelsvereniging van de cpim (de Olie, de Isla) en de Kunstkring van Willemstad. Vooral de uitvoeringen van de cpim trekken stampvolle zalen. Menige Nederlandse kunstenaar zal u de verzekering kunnen geven dat de ovaties hem op Curaçao gebracht, niet onderdoen voor die in de Nederlandse schouwburgen en concertzalen, waar men er trouwens vrij karig mee is. Dan hebben wij de belangstelling die uit- | |
| |
gaat van de volksklassen; hier kan men bepaald van enthousiasme spreken; hun afkeuringen, bestaande uit massaal overluid geeuwen, zijn bovendien bijzonder vermakelijk. Het betreft hier de populaire revues, waarin rumba's, guaracha's, clownerieën en Curaçaose folklore elkaar afwisselen.
Ik denk met een bijzonder genoegen terug aan de uitvoeringen van de Revista Musical, gearrangeerd door Romualdo Hanst, de bekende kapper onder het Hotel Americano, die ook mij om de zoveel tijd uit hoofde van zijn beroep in de haren zit. De Revista beschikt over twee prachtige danseressen, een ware lust voor de ogen, de rumbera La Torres en de guaracha-danseres Vilma, die ook in de Amsterdamse schouwburg furore zouden hebben gemaakt; voorts over een rumbaorkest, dat in virtuositeit niet onderdoet voor de grote bands in de wereldsteden. Het publiek legt daarbij, in zijn bewondering en afkeuring, een onderscheidingsvermogen aan de dag dat ik nog voor kort niet voor mogelijk zou hebben gehouden op ons eiland.
Voor een menging van elite en volk zorgt een instelling als het Curaçaos Museum. Wanneer de schilders Willink, Schuhmacher en Fernhout hier waren geweest tijdens de schilderijententoonstelling, zouden zij zeker belangrijke gunsten hebben genoten van hun bewonderaars en bewonderaarsters. Dr. Engels, de initiator van het Museum, verheugde er zich vooral over dat de tentoonstelling niet alleen door de blanken, maar ook door de kleurlingen werd bezocht; bij een steekproef, die ik persoonlijk deed, waren het voornamelijk Surinamers.
Dan volgt de groep die mij de meeste hoop geeft voor de toekomst. Voor wie ogen heeft om te zien en oren om te horen, wordt het duidelijk dat er intellectuele groepsvormingen tot stand komen die de hoop wekken dat Curaçao niet alleen in naam, maar ook in feite zichzelf zal kunnen regeren. Wij komen op ons beginpunt terug. Er bestaat wel degelijk een culturele opleving, al kan men haar uitingen ook niet op één lijn stellen met die in de Amerikaanse en Europese cultuurcentra.
Hebben de bestuurders van de Volksuniversiteit dan maar wat uit hun duim gezogen? Welneen, zij hebben alleen maar uit juiste
| |
| |
gegevens een verkeerde conclusie getrokken. Er bestaat geen gebrek aan culturele belangstelling, wel moet men een uitgesproken wantrouwen constateren ten aanzien van Nederlandse of voor Nederlands gehouden personen en instellingen, die zich de uitbreiding van de cultuur voor ogen hebben gesteld. Dit is een feit dat zich telkens weer laat constateren, niet alleen ten aanzien van de Volksuniversiteit, maar ook bij de verschillende pogingen die gedaan zijn om tot een culturele samenwerking te geraken tussen Nederland en de Antillen.
Waarop berust dit wantrouwen? Er bestaat een bijzonder subtiele wijze om hierover te fantaseren. Men wijt het dan aan het ‘ressentiment’, de rancune, de wrok van de Curaçaoënaar. Men redeneert aldus: als zovele gemeenschappen is ook de Curaçaose haar stabiliteit kwijtgeraakt; zij is zwevend geworden, zij bevindt zich ergens tussen het patriarchale systeem van vroeger en de hoog-industriële fase die wij thans beleven. Zij heeft een honger naar nieuwe levensvormen, maar tegelijk een geringe beheersing daarvan. Zij heeft het ressentiment, de stille broeierige wrok van de mens, die niet zeker is van zichzelf, die in de beheersing van zijn omgeving te kort schiet. Vandaar dan ook, vervolgt men, zijn dubbelzinnige houding ten aanzien van culturele uitingen, een houding schommelend tussen cultureel enthousiasme en cultureel wantrouwen.
Ik ben de laatste om het ressentiment in bepaalde uitingen van de Curaçaoënaar te ontkennen. Ik wil in het midden laten of men dit ressentiment aan de ‘Zwevende Toestand’ moet wijten, dan wel aan het verstokte materialisme, dat men overigens meer bij de elite dan in de volksklassen aantreft. Het ressentiment mag hier dus bij betrokken zijn, de hoofdoorzaak moet men elders zoeken. Het bewijs hiervoor levert reeds het feit dat dit wantrouwen zich zoniet uitsluitend dan toch in hoofdzaak richt tegen het Nederlandse element en niet bijvoorbeeld tegen de Venezolanen en Amerikanen.
Men hoeft geen groot detective of psycholoog te zijn om de hoofdschuldige te vinden. Men moet hem zoeken in onze gebrekkige culturele voorlichting. Er bestaat bij ons geen orgaan dat speciaal met de culturele voorlichting is belast. Zij wordt te hooi en
| |
| |
te gras uitgeoefend door de verschillende culturele verenigingen, die in de loop der jaren zijn opgericht, uiteraard door de Nederlanders plus de notabelen. Zij dragen een zeer verschillend stempel. Wij kennen er die een specifiek Nederlands karakter dragen.
Hieronder zijn te rekenen instellingen als het Algemeen Nederlands Verbond, de Verenigingen Oost en West en, last not least, de zeer actieve Personeelsvereniging van de Olie. Dan hebben wij instellingen die zich tot doel stellen het onderwijs en de algemene ontwikkeling te bevorderen. Hieronder valt de Volksuniversiteit en het officiële Departement van Onderwijs en Volksontwikkeling. Voorts hebben wij verenigingen op confessionele grondslag, die ik niet alle bij name zal noemen, en de instellingen die een historisch of esthetisch karakter dragen, zoals het Curaçaos Museum, het Curaçaos Philharmonisch Orkest, de Kunstkring en het tijdschrift De Stoep.
Ik voor mij heb de indruk dat, afgezien, van de officiële instellingen, de voornaamste stuwkracht uitgaat van de Volksuniversiteit, de Personeelsvereniging van de cpim, het Curaçaos Museum en De Stoep, dit laatste voornamelijk om de ontstemming die het met ieder nieuw nummer weet te wekken. Men ziet, deze verenigingen zijn van diverse pluimage, maar zij vertonen op één punt toch duidelijke verwantschap: zij dragen in meer of mindere mate een koloniaal karakter. Voor wie er belang in stelt, ben ik volgaarne bereid voor ieder dezer verenigingen afzonderlijk het juiste gehalte aan kolonialisme aan te tonen. Het woord koloniaal, men begrijpe mij wel, wordt hier niet als schimpscheut gebruikt, schimpscheuten laat ik over aan opgewonden politici (of zoals men hier zegt ‘politicos’, met de klemtoon op de laatste lettergreep); er wordt hier niets kwetsends mee bedoeld, het wordt in zuiver zakelijke betekenis gebruikt.
Wat betekent het woord koloniaal in dit verband? Niets anders dan dat men de culturele voorlichting gebruikt om de cultuur van een volk met een oude hoge beschaving over te planten op een andere samenleving, die in een geheel andere fase verkeert. In dit verband dus: de Europese cultuur met een Nederlandse tint op een Caraïbische bevolking, die voor minstens 90% uit mensen van Afrikaanse afkomst bestaat.
| |
| |
De Europese cultuur verkeert op dit ogenblik in een uiterst verfijnd stadium, in haar uiterste toppen bereikt zij een spirituele differentiatie die slechts door insiders te volgen is. Deze hoogspirituele cultuur wordt overgeplant, zij het ook danig vergroofd maar daarom niet minder Europees, op een cultuur die duidelijk in het vitale stadium verkeert. Dit vitale stadium verzet zich niet alleen tegen de ijlheid van de spiritualiteit, maar tevens en misschien zelfs in de eerste plaats tegen het wezensvreemde ervan; het wezensvreemde te appreciëren is juist een eigenschap van late, herfstige beschavingen.
De cultuurvoorlichters lopen bovendien zelf in de val die zij voor anderen hebben gegraven. Zij laten zich in de war brengen door de belangstelling ten opzichte van haar uitvoeringen, bijv. van de Olie. Deze belangstelling gaat immers uitsluitend uit van de notabelen, die in vele gevallen bovendien niet anders doen dan belangstelling huichelen; het volk wordt er niet door beroerd en, voor zover het er al een enkele keer door geraakt wordt, is het toch als door een onbereikbare wereld die ten slotte meer een wrange dan een zoete smaak nalaat.
Wil men het wantrouwen wegnemen, dan zal men zich allereerst moeten verzekeren van een Orgaan voor Culturele Voorlichting op de Antillen. Daarin zullen zo niet uitsluitend dan toch in hoofdzaak Antilliaanse intellectuelen dienen zitting te nemen. Deze hebben geen ellenlange artikelen nodig om in te zien dat de cultuur in deze gebieden eerder door populaire revues van het genre Romualdo Hanst, de kapper, dan door de toneelvoorstellingen van de cpim wordt bevorderd. Dit doet niets af aan de verdiensten van de actie van de Olie, die de Nederlanders en de elite van het nodige cultureel voer voorziet. De cpim heeft ook een keer een jazzband laten overkomen, terwille van het vitale element; dit was een faux pas, die berustte op gemis aan inzicht in de culturele situatie op de eilanden; de notabelen trokken voor deze band hun neus op, en voor het volk bleef hij even wezensvreemd als het fosforescerend-ironiserende spel van Ank van der Moer; het miste het ritme van deze landen.
De vernieuwing van de culturele voorlichting zal afhangen van het inzicht dat de Nederlanders kunnen opbrengen, en van de
| |
| |
kracht die de intellectuelen hier kunnen ontwikkelen. Zolang zij niet tot stand is gekomen, zullen wij in een half-koloniale toestand blijven, met alle gevolgen vandien.
Ik wil er drie noemen:
1. Vele van de bestaande verenigingen zullen, ondanks de verdiensten die zij hebben gehad en nog zouden kunnen hebben, door hun binding aan het verleden eerder een rem dan een bevordering voor de culturele vooruitgang blijken te zijn. Men heeft er mij een verwijt van gemaakt, dat ik een zekere voorkeur aan de dag legde voor het Curaçaos Museum en het tijdschrift De Stoep. Dit doe ik inderdaad; dit gebeurt evenwel niet om een persoonlijke reden, maar omdat het mijn overtuiging is dat zij meer dan de andere instellingen een kans hebben de volksklasse te bereiken. Ik meen evenwel dat ook aan deze instellingen een ‘koloniale’ smet kleeft, en dat zij bovendien te zeer een specialistisch karakter dragen om als orgaan voor culturele voorlichting te kunnen functioneren.
2. Het Nederlandse comité, dat samenwerking beoogt, vindt geen orgaan van gelijke strekking en wordt in de richting van de reeds bestaande verenigingen gedrongen. Het wordt dan niet een samenwerking tussen Nederland en de Antillen, maar tussen Nederlanders in Nederland en Nederlanders op de Antillen woonachtig. Daarbij komt dat de samenwerking, in het begin aan elkander op meer of minder elegante wijze toegezegd, ten slotte door de talloze verwikkelingen van een onmogelijke situatie op de heftigste tegenwerking uitloopt.
3. In ongezonde verhoudingen heeft men de neiging een zondebok te zoeken, welk vreemd zoogdier spoedig genoeg is gevonden. De Nederlanders werpen de schuld op de Curaçaoënaars, de Curaçaoënaars op de Nederlanders. Een andere keer wil men een bepaalde ambtenaar voor de ‘wantoestand’ aansprakelijk stellen of men wil alle schuld projecteren op een bepaalde figuur die door anderen weer van de weeromstuit hemelhoog wordt verheven.
De schuldvraag is m.i. van nauwelijks enig belang. Wil men toch een antwoord hebben, dan zou ik zeggen: wij zijn allen schuldig, en dat betekent dat niemand schuld draagt. De tegen- | |
| |
woordige toestand is een overgangsfase van het kolonialisme naar een zelfstandige bestaansvorm. Overgangsvormen dragen vaak een chaotisch karakter. De schuldvraag blijve wat mij betreft onbesproken, in ieder geval onbeantwoord. Iets anders is, of er geen figuren bestaan die meer of minder bewust deze chaotische toestand willen bestendigen. Deze mensen treft men zeker aan, onder de Curaçaoënaars in de vorm van ressentimentsfiguren, onder de Hollanders in de vorm van potentaten. Hoe heerlijk is het over anderen te regeren (Hollandse arrogantie). Hoe lekker is het voortdurend speldeprikken toe te dienen (Curaçaos ressentiment).
Bestaat er enige hoop dat de vernieuwing van de culturele voorlichting werkelijk tot stand komt? Het zal grotendeels van de intellectuelen op de Antillen afhangen. Zij vertonen op het ogenblik nog een geringe kracht, mede m.i. door het isolement waarin zij verkeren. De Arubaan en Curaçaoënaar kunnen slechts bij gelegenheid elkaar raadplegen. De zee is intussen niet de enige barrière die tussen de Antillianen werd opgeworpen; er bestaan nog vele andere, van geloof, ras en klasse, om van de politiek nog te zwijgen. Ik heb de indruk dat een culturele vernieuwing niet zal kunnen plaatshebben alvorens de intellectuelen op de Eilanden onderling en ook met de intellectuelen van Nederland en Suriname contact hebben gekregen. Ik hoop dat ik hiertoe het mijne zal kunnen bijdragen. Het is de enige reden waarom ik het redacteurschap van Eldorado op mij genomen heb. Zolang dat contact niet tot stand is gekomen, zal ook de culturele voorlichting op dezelfde leest geschoeid blijven en zullen wij voortgaan te lijden aan het hinderlijke verschijnsel, dat ik heb gemeend te moeten kenschetsen als het Cultureel Wantrouwen op Curaçao.
|
|