| |
| |
| |
| |
| |
| |
I [Algemene culturele beschouwingen]
| |
| |
Bevolkingsgroepen op Curaçao
Het is niet zonder aarzeling dat ik in een kort artikel de onderlinge verhouding der verschillende bevolkingsgroepen op Curaçao ga schetsen. Wat mij weerhield was ten eerste het besef dat ik wel vertrouwdheid mét, maar geen deskundigheid in de Curaçaose aangelegenheden bezit. Bovendien valt over de onderlinge verhouding van bevolkingsgroepen niet te spreken zonder te wijzen op bestaande tegenstellingen. En tegenstellingen houden wrijvingsmomenten in, waar men vooral in kleine gemeenschappen, waartoe ook de Curaçaose behoort, niet van horen wil.
Wie zich op de tenen voelt getrapt, moet maar denken dat ik zoiets als een dichter ben, derhalve een fantast, een legende-vormer. Enkele feiten laten zich evenwel vaststellen, waarover iedereen het met mij eens zal zijn. Er zijn weinig gemeenschappen die uit zo heterogene bevolkingsgroepen bestaan als de Curaçaose en, wat misschien nog merkwaardiger is, ondanks de heterogeniteit een zo sterk homogeen karakter vertonen. Curaçaoënaars plegen-onverschillig of het israëlieten, kleurlingen, protestantse blanken, rooms-katholieken of zelfs petroleum-employés zijn - elkaar in den vreemde op mijlen afstand te herkennen en wel met die zonnige vreugde waardoor zij elkaar letterlijk in de armen vliegen, waarbij men bedenken moet dat de omhelzing, evenals bij andere zuidelijke volkeren, ook onder mannen gebruikelijk is. Een oorzaak voor deze sympathische verhouding onderling heb ik jarenlang gezocht en heb ik waarschijnlijk ook gevonden. Maar laten wij, ter wille van het overzicht, met de verscheidenheid, de heterogeniteit beginnen.
De piëteit noopt mij eerst een van de groepen te noemen die niet alleen tot de oudste, maar ook tot de verouderde behoort en, gezien de ontwikkeling der economische verhoudingen, spoedig
| |
| |
in de andere zal worden opgenomen en verdwijnen. Het is de groep van de blanke plantagehouders, die men tot op zekere hoogte zou kunnen vergelijken met het geslacht dat men beschreven vindt in de populaire roman van Margaret Mitchell, Gone with the Wind. Er is echter een aanmerkelijk onderscheid tussen de rijke planters uit Virginia en de Carolina's en de Curaçaose ‘koenoekoe’-houders (‘koenoekoe’ kan in dit verband als ‘plantage’ worden vertaald). De economische verhoudingen werden in de Amerikaanse staten, de ‘Geconfedereerde Staten’, beheerst door de rijke planters; op Curaçao waren het, gezien de bodemgesteldheid en de vergelijkenderwijs geringe uitgestrektheid der plantages, niet de plantagehouders die de economie beheersten. De koenoekoe-houders leefden integendeel soms zelfs met die zekere schuwheid van ‘poor whites’, in de schaduw van de grote gebeurtenissen die het bestaan van het eiland hebben bepaald. Het zijn steeds buiten-Curaçaose verhoudingen geweest waaraan Curaçao zijn welvaart en belangrijkheid te danken heeft gehad. Economisch kunnen wij m.i. de Curaçaose geschiedenis in drie perioden verdelen.
1. De periode van de slavenhandel, waarin Curaçao een hoogst belangrijke plaats heeft ingenomen als slavenmarkt en ook een bloeitijdperk heeft beleefd. De plantage ‘Asiento’ in het Schottegat, een van de belangrijkste slavendepots van de West-Indiën, is zelfs naar het slavencontract dat werd opgemaakt, het ‘asiento’, genoemd.
2. De periode, reeds vóór 1862 (het jaar van de afschaffing van de slaverij) aangevangen, maar die daarna haar definitief karakter vertoont toen Curaçao met de meer of minder belangrijke, maar toch niet zulke hoge winsten afwerpende transitohandel op Venezuela volstaan moest. Curaçao profiteert dan van het feit dat Venezuela voor de grote scheepvaart slechts over zoal niet nautisch ontoegankelijke, dan toch politiek weinig aantrekkelijke havens beschikt, zodat Willemstad op Curaçao als overlaadhaven dienst doet. In deze periode heeft de smokkelhandel op het naburige Venezuela, waar hoge belastingen werden geheven, hoogtij gevierd.
3. De periode, aanvangend plus minus 1920, waarvan het be- | |
| |
gin samenvalt met de vestiging op Curaçao van de Petroleumraffinaderij en waarin zich tegelijk het einde van de koenoekoehouders afspeelt. De koenoekoe's, economisch zo zwak gegrondvest, bleven in stand voornamelijk door de goedkope werkkracht van de slaven. In 1862 veranderde de afschaffing van de slavernij weinig aan de werkelijke verhoudingen, omdat nu eenmaal werkelijke verhoudingen slechts door de realiteit en niet door meer of minder schoon klinkende theorieën worden veranderd. De bevrijde slaven verkeerden in geen andere omstandigheden dan de niet-bevrijde; het was van de opbrengst van de koenoekoe's dat zij moesten leven. Wel zou allicht, ook zonder de komst van de Petroleum, de werkelijke slavernij zijn opgeheven en wel door een geleidelijke verandering van de verhouding plantage-eigenaar enerzijds en anderzijds de gekleurde arbeider, die tenslotte gebaseerd was op het scherpe verschil van ras en intellectueel peil, beide aan verandering onderhevige factoren. De komst van de Petroleum heeft het proces echter verhaast. Omstreeks 1920 onderging de arbeidskracht, door de vestiging van de raffinaderijen, een ongekende hausse. Wanneer zich geen onvoorziene omstandigheden voordoen, kunnen wij aannemen dat de meeste koenoekoe's, die niet langer door de vroegere eigenaars kunnen worden geëxploiteerd, of eigendom van de Petroleum of gemeentegrond worden. Op de plaatsen waar de heren en dames, omringd door hun slavenopzichters en kindermeiden met voorschoot en hoofddoeken hebben geleefd, zullen de watermolens van de Bataafsche of welvarende dorpen verrijzen. Vooral in het laatste geval is de geschiedenis in haar verloop dan rechtvaardig geweest.
Waarvan en hoe hebben deze plantagehouders intussen op hun koenoekoe's geleefd? In het bekende Handboek voor de kennis van den cocospalm van dr. Hunger lees ik dat er een Singalees spreekwoord bestaat, volgens hetwelk ‘de cocospalm voor negenennegentig doeleinden geschikt zou zijn, terwijl het honderdste ook nog wel gevonden zou worden’. Iets dergelijks zou men eveneens van de Curaçaose koenoekoe kunnen zeggen. Waneer men daar, in dit woestijngebied met ergens een klapperbos, klein vee ziet grazen, kan men zich nauwelijks voorstellen wat deze dieren
| |
| |
toch van de schrale grond los rukken met hun nerveuze lippen. Men vraagt zich af: wat in godsnaam valt er te halen uit deze afgelegen stukken woestijn? Het menselijk vernuft vindt echter steeds een uitweg. Schematisch laat zich een Curaçaose plantage, die ik voor het gemak dit keer aan de zuidkust situeer, aldus voorstellen: vanaf een heuvel, met een witgekalkt landhuis, overziet men een dal, dat geleidelijk, een enkele keer abrupt, overgaat in hogere plateaus. Het dal, al dan niet met zoutpannen, eindigt in een meer of minder grote baai, terwijl de plateaus beplant zijn met aloë's, meer typisch overigens voor het eiland Bonaire; met dividivibomen, merkwaardig verwaaid door de passaatwind; met klapperbossen, die men overigens even vaak in de vallei aantreft; of bevolkt worden door klein, een enkel maal door groot vee, ofwel (maar dit is dan vooral vroeger het geval geweest) als bouwland worden aangewend met maïs als het voornaamste graangewas. Wanneer men de blik naar het noorden richt, ziet men de geitenkraal, de grote mestvaalt, waarvan men de opbrengst niet mag onderschatten; enige stenen bijgebouwen met rieten daken; een afdak van gedroogde cactusstengels, waar een ezel of een paard met de staart zwiept; een pakhuis dat tegenwoordig meestal tot resten muur en gruis is vervallen; en op de achtergrond een glooiend landschap met rechtovereind staande cactusstengels, alweer dividivibomen en bazaltheuvels, die zich voortdurend bewegen, als torpedoboten, tegen de vaart in van de door de passaat voortgestuwde wolkenmassa's; de Curaçaose hemel is vrijwel altijd zwaar bewolkt. Ik zou U iets willen mededelen over het huis vanwaar gij dit alles overziet, voornamelijk omdat dit huis het archetype is van de koloniale Curaçaose bouw, die pas in de laatste tijd plaats heeft moeten maken voor de villa's en bungalows van de Van Engelen-wijk of de moderne arbeidershuizen van Mundo Nobo en Emmastad. Het oude landhuis is gebouwd op
de top van een heuvel, op een ruim terras waarvan de brede trap al dan niet geflankeerd is door twee plompe bouwsels, die men torens noemt en waar, naar men mij heeft verteld, opstandige slaven werden opgesloten. De architectuur van het huis is uiterst eenvoudig. Men ziet, in het midden, een hoger zadeldak, waaraan zich twee half-zadeldaken aansluiten, een aan de
| |
| |
noord-, een aan de zuidkant. De daken voor en achter beantwoorden aan de voor- en achtergaanderij, terwijl het middendak de bredere woonzaal overdekt; de gaanderijen en woonzaal zijn van elkaar gescheiden door boogvormige openingen. Links en rechts van woonzaal en gaanderijen bevinden zich kleinere vertrekken, die als keuken, provisiekamer, slaapkamers, badkamer, kantoor enz. dienst doen. Dit is het type volgens hetwelk oorspronkelijk alle huizen op Curaçao zijn gebouwd. De Curaçaose huizen zijn oorspronkelijk variaties op dit zelfde architecturale thema. Op de koenoekoe leeft men meestal uitsluitend gelijkvloers, in de stad hebben de huizen gewoonlijk nog een eerste verdieping; bovendien vertonen de stadshuizen zich met hun korte zijde naar de straatkant, zodat zij niet hun zadeldak in de volle lengte maar een smalle spitsgevel vertonen. Een typisch voorbeeld van deze huizen met de korte zijde aan de voorkant is de Handelskade met de spitsgevels, die herinneren aan de oude Zuiderzeesteden als Hoorn of Enkhuizen. De Handelskade levert trouwens het overtuigend bewijs dat deze architectuur van zuiver Hollandsen huize is. Er bestaan nog talrijke andere variaties; zo treft men wat ik zou willen noemen, dubbelhuizen aan: aan de ene hoek van het hoofdhuis is een vleugel aangebracht die daar dan loodrecht op staat. Het ‘Colegio Santo Tomás’, vroeger een bekend internaat van Zuidamerikaanse jongens, zou men als zodanig kunnen aanwijzen, wanneer men bovendien rekening houdt met nog andere variaties die kunnen bestaan, bijv. het ontbreken van een der gaanderijen door een veranda. In het boek van mr. W.J. van Balen Ons Gebiedsdeel Curaçao (Tjeenk Willink, 1938), vindt men bizonder geslaagde foto's die mijn opvatting illustreren.
In deze typische architectuur heeft zich derhalve het leven afgespeeld van de plantagehouders, van wie ik zeide dat zij naast gelijkenis ook verschillen vertoonden met hun klassegenoten in de zuidelijke staten van Noord-Amerika. Zij hadden meestal, behalve een huis op de koenoekoe, een tweede huis in de stad. In de slavenperiode, toen Curaçao als slavenmarkt een hausse beleefde, brachten zij de grootste tijd door op de plantage. Ik spreek van de wettelijk gesanctioneerde slaventijd. Zij leefden van de
| |
| |
oogst, die nogal eens mislukte, ten gevolge van de droogten; van de geiten, met melk en vlees voor eigen verbruik en vellen en mest voor de buitenlandse markten; van houtskool, die gebrand werd; van het zout, voor zover aanwezig; van de kokospalm, die voor negenennegentig doeleinden geschikt is. Zij hadden nog een andere bron van inkomsten, die tot op de huidige dag verschillende beurzen heeft gevuld maar eigenlijk onder de ernstige overtredingen valt. Zij leefden ook weleens - men mag mij rustig heten liegen, ik geef er mijn volle toestemming toe - van de smokkelhandel op Venezuela. De gelegenheid maakt de dief, laat de verre toeschouwer er zich niet op beroemen dat hij geen contrabandist is; de vele baaien, waar schoeners en eenmasters even voor de gezelligheid het anker kunnen uitwerpen en weer lichten, maakten de verleiding wel groot. Sommige van deze contrabandisten, die het tot grote rijkdom brachten, gaven als oorsprong van hun ‘zwart geld’ aan een verborgen schat (el tesoro escondido) die zij zouden hebben gevonden, nadat zij ergens een geheim document van een zeventiende-eeuws piraat hadden opgediept. Een van die raadselachtige documenten dus, waarvan Edgar Allan Poe in zijn bekende short story Gold Bug er een heeft samengesteld, dat eruitziet alsof een kind in de wilde met de toetsen van een schrijfmachine heeft gespeeld: 53†††305)) 6×; 4826) 4†); 806×; 4860)) 85; 1† (;;†×8 †83 (88) enz. enz.
Voor het volledige document en de oplossing ervan leze men er zelf de Gold Bug op na, vooral ook omdat het de sfeer van dergelijke verhalen, die steeds weer op de meeste Caraibische eilanden opdoemen, nauwkeurig weergeeft. De rijkdom aan deze verhalen schrijf ik voor een niet gering deel toe aan de nijpende behoefte van de Caraibische smokkelaar om zijn rijkdom te verantwoorden, in de ogen van de fiscus, maar ook in de ogen van zijn landgenoten. Intussen: de meeste van onze Curaçaose plantagehouders waren geen smokkelaars; het bewijs daarvoor levert wel de betrekkelijke armoede waarin zij hebben geleefd en de povere erfenissen die hun erfgenamen deelachtig zijn geworden. Rijkdom is overigens relatief, tegenover hun slaven staken zij af als aanzienlijke heren, als prinsen der schepping. In deze eerste periode bestond allicht ook een scherpe scheiding der rassen. In het
| |
| |
algemeen kan men zeggen dat de Curaçaose slavenhouders, in tegenstelling tot de Surinaamse bijv., een goede naam hadden, als vrij menselijk stonden aangeschreven; ten eerste omdat de plantagehouders op Curaçao bleven en niet alleen maar kwamen met de bedoeling zich zo spoedig mogelijk te verrijken. Bovendien waren zij niet als hun Noordamerikaanse broeders rijk genoeg om zich de weelde te veroorloven een van hun slaven mishandelingen te doen ondergaan die tot invaliditeit leiden. Er hebben zich echter ongetwijfeld ook uitspattingen voorgedaan; de slavenopstand op ‘Kenepa’ in 1795 blijft, hoe men het ook wende of kere, een tragische aanklacht tegen het instituut der slavernij. Ik herinner mij nog hoe de stokoude mevrouw X de laatste van haar geslacht mij in haar vervallen huis rond leidde, en in een van de terrastorens gekomen mij met de stok naar een roestbruine vlek op de witgekalkte muur wees en trots grinnikend opmerkte: ‘het bloed van een slaaf, die hier gestraft is.’ Zij herhaalde, terwijl zij met de stok op de muur tikte: ‘Gestraft ... gestraft ...’ Maar mevrouw X was niet alleen oud, zij was ook een grote uitzondering onder de Curaçaoënaars, die van nature een innerlijk verzet tegen zulke fanatismen voelen. In het algemeen gevoelden zij ook daarom al een zekere genegenheid voor de slaven, omdat zij als degenen die niet de economie van Curaçao bepaalden, ook zelf in een afhankelijke positie verkeerden en derhalve eveneens de bittere smaak van de afhankelijkheid hadden geproefd.
In de tweede periode, van de transitohandel, was deze afhankelijkheid nog groter geworden. Zij moesten dan vaker in de stad zijn om nader toe te zien bij de nieuwe plannen, die zij daar ten uitvoer brachten. De aanschaffing van slaven was moeilijker geworden doordat er geen slavenmarkt meer op het eiland was en derhalve ook geen overvloed aan zwarte arbeidskracht, ‘zwart eboniet’ zoals men destijds de negers noemde, die vaak dan ook niet individueel maar per ton werden verkocht. Wat zij op de koenoekoe moesten missen, trachtten zij elders goed te maken; zij werden huiseigenaar of zij verhuurden hun schoener of zij probeerden het met een badinrichting. Ik stel mij voor dat het in deze tijd is, dat de ‘Club de Gezelligheid’ werd opgericht, althans haar grote bloei heeft beleefd, wat overigens alleen maar op een
| |
| |
veronderstelling mijnerzijds berust, daar ik in dezen niet over gegevens beschik.
De ‘Club de Gezelligheid’ vormt het eerste huis aan de Handelskade, die ik zojuist, in mijn architecturale uitweiding, heb genoemd. Ik noem nogmaals deze Club, omdat men hier tegenstellingen aan het werk ziet die men nergens elders op het eiland samen aantreft. Hier kwamen bijeen de plantagehouders, de israëlieten, de Nederlandse officieren, de Venezolanen die uit hun land waren verbannen of gevlucht, en de vreemdelingen, eendagsvliegen, die niet langer dan enkele dagen op het eiland zouden blijven. En deze mensen zaten allemaal op het balkon en keken uit op de bevolking van kleurlingen, die langzamerhand in macht en kunde groeiden; deze kleurlingen waren dus ook, hoewel niet lijfelijk, dan toch in de geest in de Club aanwezig. Hier op dit balkon werd men gedwongen over tegenstellingen na te denken, die men in alle stilte van alle kanten bekeek en waarvoor men al dan niet een oorzaak vond. Wij stoten dan meteen op de tegenstelling christen-israëliet. Ik heb indertijd in Nijmegen geregeld, kort voor zijn dood, vriendschappelijk omgang gehad met dr. Cohen Henriquez, in leven officier van gezondheid. Hij vertelde mij vaak dat hij eens een artikel had geschreven over de onderlinge verhouding tussen joden en christenen op Curaçao en dat dit artikel een nagel aan zijn doodkist was geworden; hij had er zowat iedereen mee op de tenen getrapt, want, zoals hij zeide, men wilde maar het feit niet onder ogen zien dat er een scherpe scheiding tussen deze twee groepen bestond. Ik heb het artikel van dr. Henriquez niet kunnen terugvinden, het is trouwens ruim een kwart eeuw geleden dat hij is gestorven; ik noem zijn artikel ook alleen maar om het bewijs te leveren dat ik niet de eerste ben, die dit onderwerp aanroert.
Hoe staat het intussen hiermee? Een scheiding bestaat er ongetwijfeld, maar het is m.i. allerminst geoorloofd van een scherpe scheiding te spreken. Het exclusivisme dat in dezen bestaat of in ieder geval tot voor enkele tientallen jaren bestond, maakt deel uit van wat ik zou willen noemen een algemeen Curaçaos exclusivisme. Ook onder de christenen onderling bestonden er scheidslijnen: de Curaçaose gemeenschap bestond uit een zeker aantal
| |
| |
groepen, waarvan de leden in grote intimiteit met elkaar leefden, maar naar buiten slechts oppervlakkige banden onderhielden. Ik vermoed dat deze scheiding tussen de christenen onderling werd teweeggebracht door een reeks van factoren: de verschillende mate en vorm van rijkdom; de oorsprong van deze rijkdom met de daaraan verbonden familiegeheimen; voorts de oorsprong van de families zelf, uit Holland en andere Europese landstreken afkomstig en niet zelden vermengd met Venezolanen, omdat de politieke verhoudingen in Venezuela met zich meebrachten dat er steeds Venezolaanse ballingen op Curaçao verbleven, wier dochters ondanks de politieke ongenade van de vader de manbaarheid bereikten. Tussen haakjes, het is van deze Venezolanen dat het Indiaanse bloed op Curaçao afkomstig is en niet van de oorspronkelijke Caraiben, die reeds kort na de ontdekking van het eiland zijn verdreven door de Spanjaarden. Het zijn, om tot ons onderwerp terug te keren, waarschijnlijk dus ook een reeks factoren die tussen de christenen en joden een zekere exclusiviteit hebben doen ontstaan, hoewel er ten eerste uitzonderingen op deze regel voorkwamen en voorts, onder de heren althans, steeds een vriendschappelijke omgang op de clubs, voornamelijk dan de Club de Gezelligheid bestond; bovendien lieten joodse en christelijke families bij ontmoetingen in den vreemde onmiddellijk iedere reserve vallen. Een scherpe scheiding wordt daarom al onwaarschijnlijk omdat de Curaçaose joden althans tot de vervolging in Duitsland toe vrijwel uitsluitend tot de sefardim-joden behoorden en deze sefardim- ofte wel Portugese joden in wezen niet zoveel verschillen van families waarin, via de Venezolanen bijv., min of meer Moors of Spaans bloed vloeit. Bovendien behoorden zij allen tot de gegoeden, sommigen zelfs (als bijv. het bekende bankiersgeslacht Maduro) tot de meest gegoeden; de straat waar voornamelijk joodse winkels zijn gevestigd, heet dan ook de
‘Heerenstraat’. En waarlijk, men behoeft geen marxist te zijn om in te zien dat de ‘heren’ - joodse, christelijke, Venezolaanse, Nederlandse enz. - samen weer een aparte groep vormden tegenover de arbeidersgroep die grotendeels uit kleurlingen bestond. Ik zal U nog enkele dezer ‘heren’ voorstellen. Om te beginnen de Venezolanen, die ik reeds terloops heb genoemd. De
| |
| |
politieke situatie van hun land bracht met zich mee, zoals ik reeds zeide, dat er zich steeds een groep ballingen op Curaçao bevond. De omgang met deze Venezolanen, die onderling allicht een nauw contact onderhielden, droeg een zeer speciaal karakter. Ofschoon zij van een impulsief temperament zijn, waren zij wel gedwongen een zekere geslotenheid aan den dag te leggen, daar anders hun politieke bedoelingen aan den dag zouden treden. Hun impulsiviteit en exuberantie uitten zich derhalve in een somtijds pathetische, somtijds bombastische woordenvloed, waarmede hun ware bedoeling eerder verborgen dan geopenbaard werd. Ik herinner mij een zeer hoge post die een Venezolaans generaal mij aangeboden heeft voor het geval hij ooit weer aan de macht zou komen en dit alleen omdat ik de hoffelijkheid had gehad hem een stoel aan te bieden op het balkon waarvan wij, het was Koninginnedag, uitkeken naar het vuurwerk. Deze Venezolanen verdwenen soms even raadselachtig als zij waren verschenen, soms met achterlating van een schone dochter, die inmiddels met een verrukte Curaçaoënaar in het huwelijk was getreden. Het is aan een dergelijk huwelijk dat ik, zelf half Venezolaan, het bestaan te danken heb; men zal het mij dus niet kwalijk nemen als ik een zekere emotie onderga bij het schrijven dezer woorden ... Een enigszins penibele herinnering aan deze ballingen bezit onze geschiedenis in de overval van señor Urbina, die indertijd een zo grote opschudding in Holland heeft verwekt.
De Nederlanders-om een andere groep ‘heren’ te noemenmaakten, nuchter van aard als zij zijn, in het algemeen weinig indruk te midden van deze zuidelijke temperamenten, behalve dan die keren dat zij uit de band sprongen, wat ook des Nederlanders is, zodat de zuiderlingen hun hart vasthielden. De Nederlanders uit het moederland maakten oorspronkelijk maar een gering deel uit van de ‘upper ten’. Wanneer men de op Curaçao gebruikelijke talen opsomt naar de frequentie van het gebruik, dan zou men vroeger de volgende reeks hebben gekregen: Papiaments, Spaans, Engels, Nederlands. Het is pas in de laatste jaren, met de vestiging van de Bataafsche op Curaçao, dat het Nederlands met de twee andere vreemde talen wedijveren kan. Ik heb U
| |
| |
er reeds op gewezen, dat met de vestiging op Curaçao van de Bataafsche een nieuwe era in de Curaçaose economie is ingetreden. Het is, zoals ik zeide, met de vestiging van de Petroleum dat de toestanden van de slaventijd voorgoed zijn verdwenen. De arbeiders waren thans in staat aan anderen dan aan de plantagehouders hun werkkracht aan te bieden. In economische termen gesproken: het kapitalisme had het patriarchale systeem overwonnen. Het is uit deze economische overgang dat zich een zekere animositeit laat verklaren, die een tijdlang in bepaalde kringen tegen de Nederlanders uit het moederland heeft bestaan. Men moet wel begrijpen dat een tegenstelling Curaçaoënaar-Nederlander vóór de vestiging in wezen niet bestond, zij het dan ook de specifieke benaming ‘macamba’ voor de in het Europese rijk geboren Nederlander wel gebruikelijk was. De Curaçaoënaars waren tot op zekere hoogte zelf Nederlandser dan Nederlands, zij maakten deel uit van een zeventiende-eeuwse Nederlandse cultuur die in isolement was blijven voortbestaan en die zich vooral door haar typisch Nederlandse menging van bijbelvastheid, nuchterheid en innigheid kenmerkte. Deze karaktertrek was des te typischer, omdat hij werd vastgehouden tussen de Spaans georiënteerde Zuidamerikaanse republieken, met haar zoveel grotere verering voor het bravado, de passie en de pathetiek. Het is derhalve pas met de komst van de Bataafsche dat de Curaçaoënaar (de Curaçaose Nederlander) zich in zijn cultureel isolement aangetast voelde door de Nederlanders uit het Europese gebiedsdeel. Hij reageerde hierop als op een overrompeling, een bezetting zouden wij tegenwoordig zeggen; de meestal ironische, maar in ieder geval veel vriendelijker benaming ‘macamba’ voor de Europese Nederlander maakte plaats voor het duidelijk depreciërende ‘pletter’ (zoals de uit Holland
geïmporteerde werkkrachten werden genoemd, die de platen van de benzinetanks moesten ‘pletten’). Deze animositeit is echter vrij spoedig geluwd, omdat men tot het inzicht kwam dat de economische ontwikkeling van Curaçao toevalligerwijs op deze wijze haar beslag had gekregen, maar in wezen reeds jarenlang bezig was zich te voltrekken. De patriarchale verhouding was gebaseerd op een scherpe scheiding blanke-kleurling, zowel naar ras als naar intel- | |
| |
lectuele capaciteit. In beide was een verandering bezig in te treden. Het zuiver blanke en het zuiver zwarte ras waren bezig zich op Curaçao te mengen. Wanneer men mij op een onbekend Caraibisch eiland zou uitgooien, bijv. met een parachute, dan zou ik althans de nationaliteit van het eiland herkennen aan de graad van rasmenging. Op de Engelse eilanden is er een duidelijke ‘colour-line’, zwart steekt als nacht af tegen de blonde kinderen van het noorden, die er dan ook uitzien geel als narcissen. Op de Franse eilanden bestaat er nauwelijks enig verschil tussen zwart en blank, het is alles café crême, men heet er blank of zwart naargelang van de sociale positie die men inneemt, kan men met enige overdrijving zeggen. De Hollandse eilanden houden het midden tussen de Franse en de Engelse. Ook op Curaçao verdonkeren de blanken en lichten de zwarten op. ‘En wie niet van buiten vernegert, vernegert van binnen,’ heeft een Cubaans dichter niet onaardig gezegd.
Wat het intellectuele peil van de kleurling betreft, het is, dank zij het assiduë werk van de katholieke missie, onherkenbaar gestegen. Ik zeg met opzet de katholieke missie, omdat de kleurlingen vrijwel zonder uitzondering tot de katholieke kerk behoren, ten dele door toedoen van de vroegere plantagehouders, aanhangers van Calvijn. Dezen zouden, naar men mij heeft medegedeeld, destijds hebben geweigerd hun kerk met de slaven te delen. Een houding die overigens geenszins algemeen aangenomen is door de Caraibische planters; op Barbados bijv. behoren de negers tot de protestantse gemeente. De tijden waren rijp! Was de Petroleum niet gekomen, de ontslaving van het eiland had plaatsgevonden langs lijnen van geleidelijkheid. De Petroleum heeft het proces verhaast.
In het derde stadium ziet men de plantagehouders hun koenoekoe's verkopen en ambtenaar worden bij de Petroleummaatschappij, voor zover zij zich niet op andere wijze een bestaan hebben verschaft, als huisjesmelker, als icecreamverkoper, als garagehouder enz. Wanneer derhalve de oorspronkelijke plantagehouder van vóór 1862 weer op het eiland zou verschijnen, dan zou hem als eerste bizonderheid opvallen dat hijzelf was verdwenen, zowel naar ras als economisch gesproken. Men zal het
| |
| |
mij dus ten goede houden, dat het van hem uit is dat ik de verschillende bevolkingsgroepen heb beschouwd.
Ik wil nog met een enkel woord over de homogeniteit van de Curaçaose bevolking eindigen. Hoewel ik persoonlijk de oplossing heb gevonden, zal zij voor velen nog een raadsel zijn. Wat doet hen elkaar in den vreemde opzoeken, althans herkennen? Sommigen zeggen dat de passaatbries, die er dag en nacht waait, het gehele jaar door, de mensen een nervositeit verleent die hen aan elkaar gelijk maakt. De vondst is niet onaardig, maar een beetje subtiel. Anderen spreken van eilandbewoners, maar er zijn zovele eilandbewoners op aarde en het zijn niet alleen Engelsen die op Engelsen of Urkers die op Urkers lijken; ook vastelandbewoners vertonen gelijkenis. Weer anderen spreken over de speciale kruising van Europees, Indiaans en negerbloed, die zekere eigenaardigheden zou hebben teweeggebracht. Ik voor mij meen, dat de Curaçaoënaars cultureel een eenheid vormen, omdat zij, zoals ik reeds zeide, te midden van het pathetisch en gepassioneerd Iberisch gezelschap het meest edele Nederlanderschap vertegenwoordigen: menging van christendom, nuchterheid en innigheid, een menging, die de sfeer en de voedingsbodem der vrijheidsgedachte vooronderstelt. Dit besef is trouwens ook reeds tot de Spaans sprekende republieken rond de Caraibische Zee doorgedrongen, vanwaar er velen hun vakantie op Curaçao komen doorbrengen. De Zuidamerikanen, die men tegenwoordig op de pleinen, clubs en stranden van Willemstad aantreft, behoren niet voor het grootste deel, als in de tijden van Castro of Gomez, tot de Venezolaanse ballingen; het zijn meestal politiekonschuldige, opgeruimde vakantiegangers. Op het eerste gezicht lijkt het merkwaardig dat deze mensen op Willemstad hun vakantie komen doorbrengen, ofschoon hun eigen land aan natuurgenot en steeds vertier zoveel meer te bieden heeft. Het is dan echter niet alleen de afwisseling van de vreemde omgeving, maar vooral de geestelijke ontspanning die zij zoeken door het min of meer geladen dictatoriale klimaat hunner
republiek te verwisselen met de vrijheidssfeer van ons koninkrijk, waarin zij niet alleen tegen vreemden, op straat of in de club maar ook onder elkaar zich vrij kunnen uitspreken.
| |
| |
Kortom, in de Caraibische Zee is het op Curaçao dat men de vrijheid niet vergeefs zoekt. Wanneer men derhalve in Nederland weigert afstand van het eiland te doen, dan dient dit niet te geschieden uit politiek-tactische, economische of strategische overwegingen, maar uit het inzicht dat dit kleine stuk grond cultureel kan blijken van onschatbare waarde te zijn, niet alleen voor Nederland, maar ook voor het gehele Amerikaanse werelddeel.
Als schrijver van Curaçaose origine voelde ik mij verplicht hierop te wijzen.
|
|