De Nederlandse volksboeken
(1977)–Luc Debaene– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 319]
| |||||||||||||||||
Hoofdstuk III
| |||||||||||||||||
a. De jongere prozaromansIn deel I, Bijlage II hebben we deze behandeld. Daar werd er de nadruk op gelegd dat we moeilijk zekerheid kunnen hebben of er voor enkele van deze geen edities van vóór 1541 verloren zijn gegaan. We verdelen ze in vier soorten.
Over de eerste reeks kunnen we vlug heenstappen, het is voldoende dat we weten dat ze alle reeds vernoemd worden in boekenlijsten van het begin der XVIIde eeuw. Juist om de verzen zou het ons niet verwonderen dat Malegijs en Helena van Constantinopel reeds vóór 1541 het licht hadden gezien. Het wil ons voorkomen dat na 1540 stilaan de betekenis van de prozaromans in onze literatuur is aan het tanen gegaan; de algemene culturele toestand in de Nederlanden kan daar niet vreemd aan zijn geweest. Het rederijkersmilieu wordt door de Hervormingstroebelen langzamerhand van de fictieve verhalen afgeleid. Er is ook het eenvoudige feit dat na 1550 het proza algemeen als kunstvorm meer beoefening en waardering vindt, denk aan Marnix, aan Van Mander en Coornhert. De Casteleyn daarentegen lijkt nog alleen aan de waarde van het vers te geloven; de groei van het artistieke proza kan echter niet tegengehouden worden en het is de vraag of een De Casteleyn als exponent van zijn tijd mag aangezien worden, of alleen de vertegenwoordiger is van de traditionalisten die steeds tegen het nieuwe gekant zijn. Een ganse reeks prozaromans, waarvan mag aanvaard worden dat ze tussen ca 1550 en 1600 het licht zagen, zon geheel in proza. Zeker, het publiek houdt aan de traditie vast en wenst steeds nieuwe bevrediging van zijn leeslust, welke de drukkers naar best vermogen trachten tegemoet te komen. De dichters evenwel, die in de jaren dat het genre bloeide blijkbaar graag hun persoonlijkheid hebben ingezet om bij het bewerken producten te scheppen die ten minste op enige oorspronkelijkheid mochten bogen, (vooral de | |||||||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||||||
delen in verzen kwamen hiervoor in aanmerking, naast andere nieuwigheden), schijnen zich thans afzijdig te houden. De prozaromans die nu verschijnen zijn weinig meer dan vertalingen die getrouw het voorbeeld volgen. Als Faustus nog enkele verzen heeft, is dit eenvoudig omdat de Duitse tekst dààr ook verzen heeft. - De ‘bewerkers’ wagen het haast niet meer er iets van zichzelf aan toe te voegen, zij eerbiedigen hun voorbeelden en zijn niets meer dan ‘vertalers’: tot begeleidende prologen beperkt zich gewoonlijk het enige oorspronkelijke element der bewerkingen. Het veldwinnend Humanisme kant zich tegen de literatuur (zie hieronder). Na 1600 wordt het genre nog voortgezet door boeken in dezelfde aard als de vorige: Gilias ende Sievreedt, Genoveva, De Wandelende Jood. Daar konden nog een lange reeks werken worden bijgevoegd die echter minder en minder gemeens hebben met de oudste prozaromans, en die echte ‘volksboeken’ zijn in de betekenis van lectuur voor de lagere standen. Ondertussen is er ook een meer persoonlijke verhalende prozakunst aan het groeien gegaan die in de XVIIIde eeuw zou uitgroeien tot de eigenlijke romankunst. Opzettelijk hebben we nergens in de studie aandacht gewijd aan de Amadis - en Palmerijn-romans of Lazarus van Tormes en andere schelmenromans, vooreerst omdat deze lange reeks boeken slechts na 1540, en vooral na 1600 verscheen, ten tweede, omdat ze reeds een verder stadium vormen op de weg van de eind-middeleeuwse prozaromans van vóór 1541 naar de moderne literatuur. | |||||||||||||||||
b. Verdere lotgevallen van de oudere prozaromansAfgezien van het feit dat de drukken tot 1540 een welomschreven bibliographisch geheel vormen, is die datum niet slecht gekozen om de eigenlijke periode van ontstaan en bloei der prozaromans af te sluiten. We bemerken inderdaad dat ons van de bestudeerde
Drukkersmerk van Jan van Ghelen.
boeken slechts één enkele herdruk (Margarieta van Lymborch, 1544) uit de jaren 1541-1550 is overgeleverd, terwijl we zojuist er nog konden op wijzen dat, voor zover we weten, er toen ook geen nieuwe prozaromans van de pers kwamen. In deel I hebben we telkens al de ons bekende edities uit de XVIde eeuw opgesomd; daaruit blijkt dat Antwerpen nog steeds het hoofdcentrum blijft; veruit de voornaamste drukker van deze soort boeken is Jan van Ghelen junior. Daarnaast ontmoeten we de Weduwe van Jacob van Liesvelt, Jan Wijnrijcx, Symon Cock en Claes van den Wouwere (en de geheimzinnige Claes vanden Walle - cfr Broeder Russche - doch die zal wel met Claes van den Wouwere te vereenzelvigen zijn). Over Peeter van Keerbergen en Plantin (ook Bruyn Harmansz Schinckel te Delft) als drukkers van een Reynaert-bewerking, en Jan van Waesberghe voor een Peeter van Provencen, zie hieronder. Eerst op het einde der eeuw komt ook Amsterdam in aanmerking met Harman Janszoon Muller en Willem Janszoon (die voor Cornelis Claesz de VII Wijzen van Rome drukte). De Faustus-druk, in 1592 verschenen, wordt toegeschreven aan Jan Canin, te Dordrecht, en die van Christoffel Wagenaer werd in 1597 door Reynder Wylicx gedrukt te Utrecht. Al de drukkers opsommen die van de XVIIde tot het begin der XIXde eeuw één of meer prozaromans opnieuw uitgaven, zou te | |||||||||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||||||||
ver leiden. We beperken ons hier tot de voornaamste: Amsterdam: Broer Jansz, Otto Barentsz Smient, Cornelis Dircksz Cool, Michiel de Groot, Gijsbert de Groot, zijn Wed. en Erve (met Antony van Dam), Gijsbert de Groot Keur, Isaak van der Putte, Hendrik van der Putte, zijn Wed. en Erve (met Bastiaan Boekhout), J. Kannewet, Erven Wed. Jacobus van Egmont, Hendrik Rynders en erve, Barent Koene, S. en W. Koene, B. Koene. Antwerpen: de Verdussens, Pauwels Stroobant, Godtgaf en Martinus Verhulst, Arnaut van Brakel, Guillam Lesteens, Hendrick Aertssen, Jacob Mesens, Wed. Joseph Jacobs, Joannes Franciscus van Soest, Andreas Paulus Colpijn en zijn Wed., Wed. Thieullier, Franciscus Ignatius Vinck, Joanes Norbertus Vinck, diens Wed. en zoon, Petrus Josephus Rymers, Jos de Cort, P. Emm. Herleyn, J.H. Heyliger, Josephus Thijs.
Deventer: Jan de Lange, P. de Lange en zijn Wed.
Gent: J.J. Gimblet, gebroeders Gimblet, Wed. J. Gimblet, Petrus A. Kimpe, Bernard Poelman, Judocus Begyn, L. van Paemel, Isabella Carolina van Paemel, Snoeck-Ducaju en Zoon.
Utrecht: J. van Poolsum en Wed.
De meeste dezer latere drukken zijn quarto's, soms ook kleinere formaten, vrij slordig gedrukt en geïllustreerd met steeds opnieuw willekeurig opduikende en verder verslijtende houtsneden; het papier is slecht. Voor zover mij bekend is, waren er vóór 1800 geen uitgaven met blauwe omslag, zodat de term ‘blauwboeken’ voor die prozaromans weinig geschikt is. De teksten zijn voorzeker niet zelden onverstaanbaar geworden, hoewel dit niet volstrekt voor alle volksboeken het geval is. Zo is het tweede deel van de volgende uitlating zeker slechts op enkele edities toepasselijk: ‘Bij de herdrukken slopen niet alleen steeds nieuwe drukfouten in, maar woorden, zinsdeelen en heele zinnen vielen uit zonder dat er acht op geslagen werd, en ook opzettelijk werden passages en heele hoofdstukken weggelaten, als de tekst te groot was voor het vastgestelde aantal bladzijden van het boekje, zoodat er ten slotte soms een samenraapsel ontstond waar geen touw aan vast te knoopen was’Ga naar voetnoot1. Keren we echter terug tot de XVIde en het begin der XVIIde eeuw. De ontwikkeling wordt er bepaald door de reacties van de meer ontwikkelden en van de kerkelijke instanties. Hierboven reeds gaven we de uitlatingen van J.L. Vives (1521) tegen de prozaromans. In het midden der eeuw ontmoeten we andere schrijvers die tegen deze lectuur te keer gaan. In Nicolaus Van Winghe's vertaling (1552) van Flavius Josephus' Joetsche Oorloghe, ende Destructie van Jerusalem, trekt de drukker Symon Cock van leer tegen de ‘fabulose historien’, vol bedrog. De vertaler zelf vaart in de Prologhe uit tegen de ‘ydele ende loghenachtighe historien..., die dicmaels nerghens toe en dienen, dan den tijt (die bovenmaten costelijck is) onnuttelijck over te brenghen, ende somtijts oock veel onnutte ghedachten ende quade lusten daer ut te crighen, als zijn die hystorien vanden vier heyms kinderen, van Amadijs en Gaulen, Coninc Karel ende Elegast, ende dyer ghelijcke meer ander...’. In 1554 gaat Cornelis van Ghistele aldus tekeer tegen de historie van Virgilius: ‘Ende want menich mensche anders niet en weet dan dat Vergilius de Poete de ghene was daer over langhe jaren buesel boecxkens af gheprint zijn | Te wetene van Virgilius die inde mande hinck dewelck een toovenaer binnen Romen was...’Ga naar voetnoot2. Nog erger zou dezelfde een jaar later uitvaren tegen Ulenspieghel, waar hij in zijn ‘Tot den Leser’ van Terentius Comedien zei: ‘Ist niet beter, dat de slechte menschen in ons ghemeyn sprake de gheleerde Poëten lesen moghen dan dat si haer met Ulespieghels beuselen oft met soedanighen vorwerpe veronleghende zijn’Ga naar voetnoot3. Kiliaen, Marnix, ze lachten met het Ros Beyaert, Ulenspieghel en FortunatusGa naar voetnoot4. De | |||||||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||||||
Renaissance-mens, zoals daarvóór de humanist komt in opstand tegen de middeleeuwse fictie. Voorzeker, in de jaren na 1550 vinden nog regelmatig drukken hun weg naar de leestafels. Niet alleen uiterlijk zijn ze in verval - vergelijk de slordige in-folio's van Claes van den Wouwere en Jan van Ghelen met die van vóór 1541 - doch in feite is hun rol als element van enige betekenis in het litteraire leven uitgespeeld. In de eerste jaren der zestiende eeuw blijken de rederijkers er volle belangstelling voor te hebben gehad, nu wijst er niets nog op dat de prozaromans ook maar van enige waarde bij de jongere literatoren worden geacht. De maatschappelijke constellatie verandert en al kan een deel van de burgerij nog belang in die boeken gesteld hebben, meer en meer worden ze de uitverkoren lectuur van mindere standen, handwerkslieden en plattelandsbevolking. Tegelijk beginnen ze gebruikt te worden als schoolboeken. Voor onze huidige opvattingen is het moeilijk in te denken dat die soms sterk erotische verhalen in aanmerking konden komen om als leesboek voor leerlingen dienst te doen. Toch is dit zo. Meer in het bijzonder bij het vreemde-talen onderwijs werden er reeds enkele in het midden der XVIde eeuw gebruikt. Naar het voorbeeld van oudere meertalige conversatieboekjes ontstonden er toen heel wat Nederlands-Franse edities, zoals: Die historie vanden ouden Tobias... L'Histoire de l'ancien Tobie... (approbatie 13 November 1546; Antwerpen, Jan van Loe, 1551 en Ameet Tavernier, 1567 - er staat verkeerd 1557), Het Beginsel der Wijsheid. Le Commencement de Sagesse (approbatie 9 Februari 1547; Antwerpen, Jan van Ghelen, 1552); Leven van Esopus... (Antwerpen, Gregoris de Bonte, 1548)Ga naar voetnoot1. Voor de prozaroman Peeter van Provencen zien we in 1587 Jan van Waesberge te Antwerpen eveneens een Frans-Nederlandse druk ter perse leggen, waarbij naast elkaar de eerste taal met Romeinse, de tweede met civilitéletters wordt gedrukt; het eigenaardige echter is dat voor de Nederlandse tekst niet de oudere versie wordt benuttigd doch een nieuwe, ditmaal letterlijke vertaling wordt gemaakt van de Franse tekst, die afzonderlijk overigens bij dezelfde auteur reeds in 1560 verschenen was. Al vroeger had Chr. Plantin (1566) een gelijkopgevatte tweetalige uitgave bezorgd van Reynaert; hier is de Nederlandse tekst de originele. Het is nochtans zomaar niet de ongewijzigde tekst van 1479-1485, doch hij werd overgenomen van een bewerking in 1564 door de aartsprinter voor Peeter van Keerbergen met civilitékarakters gedrukt en die reeds enigszins in-usum-delphini kan bedoeld zijn geweest. Zeker in het begin der XVIIde eeuw worden omzeggens alle prozaromans in de scholen gebruikt, zoals uit keuringslijsten - waarover hieronder meer - blijkt. De rol door de censuur gespeeld is van vrij groot belang voor deze literatuur. De regering van Keizer Karel is een aaneenschakeling van ordonnantiën in verband met de boekhandel. Zeer belangrijk is de op 30 Juni 1546 verschenen en door de Leuvense faculteit van Godgeleerdheid opgestelde cataloog met verboden boeken; op 29 April 1550 volgde een hele reeks bepalingen voor het uitgeversbedrijfGa naar voetnoot2. De XVIde eeuwse prozaromans moesten van die eerste datum af reeds de approbatie vermelden van de burgerlijke overheid, die daartoe voorgelicht werd door een kerkelijke boekenkeurder. Voorbeelden vindt men hierboven in dl I. Op de ‘Index librorum prohibitorum’, in 1570 te Antwerpen uitgegeven komen naast de Evangelien vanden Spinrocke, Van de Thien Esels, sprekende van Thienderleij manieren o.m. voor de Nederlandse prozaromans: ‘Reynaert de Vos; De Historie van Broer Ruysche, by Claes vanden Walle. Sine nomine auctoris et privilegio; Virgilius, van zijn leven, doot ende van syne wonderlijcke wercken; Wlenspieghel, apud Joannem van Ghele, sine privilegio et anno’Ga naar voetnoot3. Het is niet | |||||||||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||||||||
onmogelijk dat humanisten en renaissancisten, die mede de lijst opstelden, van de gelegenheid gebruik zouden hebben gemaakt om de verhalen over Virgilius, uit respect voor de dichter zelf, te brandmerken. Dat Broeder Russche, Ulenspieghel en Reynaert er op kwamen is waarschijnlijk om hun spot met de geestelijkheid, en misschien niet zozeer om de grappen zelf, als om het gebruik dat andersdenkenden er gemakkelijk tegen gelovigen konden van maken. Zeer veel trok men zich niet steeds van de veroordelingen aan: van Ulenspieghel kennen we bij Jan van Ghelen nieuwe uitgaven in 1575 en 1580; deze laatste met een privilegie voor zes jaar. Toch wel begrijpelijk overigens: tijdens de jaren van de opstand zal men er zich weinig om bekommerd hebben de Spaanse verbodsbepalingen na te leven. De heftigheid, waarmede tegen sommige volksboeken werd tekeer gegaan, en het feit dat vrij vlug het boeken bewarende, intellectuele publiek er zich van afkeerde, kunnen nochtans mede verklaren waarom zo weinig oudere drukken zijn bewaard gebleven. Nu de volksboeken in de scholen worden gebruikt om de kinderen met lezen en schrijven vertrouwd te maken, wordt het meer en meer noodzakelijk streng de inhoud na te gaan. Eerwaarde Heren censores werpen hun anathemata op enkele en eisen herwerking van andere. In verscheidene Zuid-Nederlandse steden vinden we in de eerste jaren der XVIIde eeuw dan ook catalogi uitgaande van kerkelijke instanties. Te Brugge verscheen onder het gezag van de bisschop Karel-Philips de Rodoan op 19 Januari 1612 een Keure ende ordonancie omme de Librariers, Prenters, Scoolmeesters ende Scoolvrauwen der stede van Brugge..., die reeds voorafgegaan was door een artikel in de Cueren ofte statuten voor de scholen van Brugge, waardoor een aantal boeken toegelaten werden maar ook een ganse reeks - meestal prozaromans - verbodenGa naar voetnoot1. Te Antwerpen was het de ‘Canoninck ende Scholaster’ Maximiliaen van Eynatten die zich van 1619 tot zijn dood op 29 Juni 1631 secuur bezighield met het beoordelen der boekenGa naar voetnoot2. Hij was daartoe aangesteld door de bisschop Malderus (Van Malderen), die reeds in 1618 geëist had dat streng zou worden opgetreden, in het bijzonder tegen ‘alle historien oft boecken tracterende amoreusheydt ende dierghelycke dinghen daer de jonckheydt meer pleech door vererghert te worden dan yet goedts wt te leeren’ en waarbij weer een aantal prozaromans werden verbodenGa naar voetnoot3. Na deze eerste expurgatie, waarbij voorafgaandelijk goedkeuring der boeken vanwege de overheid werd opgelegd, verscheen T'Hantwerpen, By Hendrick Aertssens, 1619: Lyste oft Register Van allen de Boecken, die in de Scholen des Bisdoms van Antwerpen, sullen moghen gheleert vvorden, volghende d'Ordinantie vanden Eerw. Heere Ioannes Malderus Bischop van Antwerpen, uytghegheuen den 30. Iulij 1619Ga naar voetnoot4. Ondertussen zette de commissie van onderzoek haar werk voort, als vrucht waarvan in 1621 verscheidene verordeningen werden uitgevaardigd. Op 16 April 1621, in de Ordinantien. Bij mijne Eerw. Heere, mijn Heere den Bischop van Antwerpen gheordineert: rakende het drucken, ende 't verkoopen van ghemeyne School-boecken, conform met het Concilie van Trenten, ende Plackaten van Hare Door-luchtighe Hoocheden, werd bepaald: 1. alle schoolboeken moeten eerst gekeurd worden; 2. elders gedrukte boeken mogen niet verspreid worden; 3. de prijzen moeten redelijk getaxeerd worden en op de boekjes vermeld; 4. ‘Om oock te verhoeden den quaden ende on-leselijcken druck, die meestendeel ghecauseert wordt, door het quaedt ende vloeyende papier, dat vande Druckers ghesleten wort tot de Schoolboecken; soo wordt ins-ghelijck gheordineert by-desen, dat een ieghelijck neme goedt, ende ghelijck-formich papier.’ 5. Oudere ‘onghecorrigheerde’ schoolboeken mogen niet meer gebruikt worden; 6. regelmatig zullen nieuwe lijsten met toegelaten boeken verschijnenGa naar voetnoot5. | |||||||||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||||||||
Waarschijnlijk tegelijk met die tekst verscheen er een lijst, de meeste prozaromans bevattende, in volgende categorieën verdeeld:
Met een motivering voor elk werk werd datzelfde jaar die lijst ook in het Latijn uitgegeven T'Antwerpen, Bij Hendrick Aertssens, in de Cammerstrate in de witte Lelie. Anno 1621, met approbatie van 11 Augustus 1621: Censura libellorum Scholasticalium, quos Reverendissimus Dominus Joannes Malderus Episcopus Antverpiensis vetuit praelegi vel etiam divendi. Anno 1621Ga naar voetnoot2. Een vrij scrupuleuze en naïeve geest spreekt uit dit geschrift, zoals ook uit een blaadje met een verslag over schadelijke boeken (waarschijnlijk zelfde periode) in het Aartsbisschoppelijk archief te Mechelen bewaardGa naar voetnoot3. Ook te Gent liet bisschop Antonius Triest in 1622 een lijst van goedgekeurde boeken verschijnen en voor de Mechelse parochiale scholen kennen we er een van 1623 of iets laterGa naar voetnoot4. Nog op 10 Februari 1642 gaf de raad der stad Antwerpen, met ondertekening door P. van Valckenissen een Taxatie oft Priisen vande ghemeyne school-boecken uit, waarbij de prijzen werden aangeduid, b.v. ‘5 bladers - Peeter van Provencien - twee stuyvers; 9 en 10 bladers - Vier Hems-kinderen - vier stuyvers; 20 bladers - Margriete van Limborgh, Malegiis, Melusina - seven stuyvers’, en waarbij ‘goedt pampier’ en goede druk werden geëistGa naar voetnoot5. Veel invloed voor de inhoud hebben al die ordonnantiën slechts op enkele prozaromans gehad; sommige verboden boeken werden verder met lichte veranderingen gedrukt. Het waren bij voorkeur lange histories waarin gesnoeid werd. Een geval als dat van De Vier Heemskinderen is merkwaardig, vermits daar een aantal hoofdstukken is weggevallen en het gedrag van koning Karel en bisschop Tulpijn werd gemilderdGa naar voetnoot6. Ook Malegijs werd tot onverstaanbaar wordens toe ingekortGa naar voetnoot7. Reeds daarvóór (approbatie 15 November 1613) was Reinaert de Vos tot ongeveer de helft van de vorige uitgaven herleid. Wellicht nog vóór 1600 werden Alexander van Mets, Griseldis en Helena van Constantinopel samen als De Vrouwen-peerle in één band uitgegeven: uit de volledige titel (cfr dl I, bij Alexander van Mets) blijkt reeds de moraliserende, voorbeeld-gevende bedoeling van die eeuwenlang populaire uitgave. Ulenspieghel is intussen reeds Vlaming genaturaliseerd, en men laat hem te Damme begraven. Te vermelden is dat jongere drukken in de inleiding te keer gaan tegen ‘dien schandaleuzen Druk, den welken 't Amsterdam, bij Broer Janz, op de nieuwzijde, achter de Burgwal in de zilveren Kan gedrukt is, dien dient tot verergernisse, en schandaal van de goede Katholieken, overzulks men kan dien niet lezen zonder zijn ziele te bezwaren...’Ga naar voetnoot8; hoewel die druk in feite betrekkelijk weinig van de Zuid-Nederlandse afwijkt; was het een uitgevers-handigheid om een odium te werpen op een concurrent? Toch mag het gezegd worden dat jongere Noord-Nederlandse drukken over het algemeen minder slordig zijn en de oorspronkelijke tekst heel wat beter bewaard hebben dan de Zuid- | |||||||||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||||||||
NederlandseGa naar voetnoot1; van de godsdiensttroebelen op het einde der XVIde eeuw af was het contact verminderd, en het ingrijpen van een kerkelijke censuur heeft men in de hervormde provincies natuurlijk niet gekend. Er mag dan wellicht veralgemeend worden wat Matthes over Hollandse drukken van De Vier Heemskinderen zegt: ‘Eeden en vloeken klonken de natie van Janmaat niet licht te ruw in het oor, en de Bisschoppen, die hun quant-à moi niet bewaarden, konden den ‘geuzen’ uitnemende diensten doen. Tegen de toovenarij had men in zoover niet, dat men aan den Booze en zijn werkingen vast geloofde, zelfs te midden van de christelijke wereld, en ondanks kruis een wijwater. Zoo bleef dan hier het Volksboek in zijn geheel; men veranderde er niet opzettelijk aan, men verknoeide slechts de woorden, die men niet begreep’Ga naar voetnoot2. Meer ook in het Zuiden dan in het Noorden laat men in de XVIIIde eeuw de rederijkersverzen weg: nadat er in opeenvolgende drukken een hoop fouten waren ingeslopen, werden ze onverstaanbaar en moeilijk te genieten. Buiten de schoolmilieu's werden de prozaromans - het groot aantal drukken is het beste bewijs - evenzeer verslonden, maar meer en meer door de minder ontwikkelden en de plattelandsbevolking; een interessant document is de boekeninventaris (1608) van Dirck Jansz., een landbouwer uit Het Bildt (oca 1578), die een verwoed verzamelaar en waarschijnlijk dus ook lezer van prozaromans is geweestGa naar voetnoot3.
Niet alle prozaromans van vóór 1540 bleven evenzeer in trek. Parys ende Vienna, Appollonius van Thyro, de Strijt van Roncevale, Joncker Jan wt den vergiere, Broeder Russche, Euryalus ende Lucresia, Sibilla, Merlijn lijken reeds in de XVIIIde eeuw vergeten te zijn. Buevijn van Austoen, Olyvier van Castillen, Turias ende Floreta, ‘de schoone Lionella’ (= Leonella ende Canamorus?) worden nog op Malderus' keuringslijsten van 1618 vernoemd, doch jongere edities hebben wij van deze volksboeken niet ontmoet. Van Meluzine, de Pastoor te Kalenberghe, de Borchgravinne van Vergi is ons telkens slechts één XVIIde eeuwse druk en geen enkele jongere bekend. Zo mogen we zeggen dat slechts de volgende in meerdere of mindere mate zijn populair gebleven (de vorm dan nog soms afwijkend van de eerste redactie): VII Wijzen van Rome, Reynaert, Vier Heemskinderen, Griseldis, Helias Ridder metter Swane, Virgilius, Margarieta van Lymborch, Peeter van Provencen, Floris ende Blanceflour, Alexander van Mets, Frederick van Jenuen, Ulenspieghel, Hughe van Bourdeus. - Procentsgewijs werden ongetwijfeld de prozaromans van na 1540 méér herdrukt dan die van vroeger; kijk maar naar het bestendig succes van Jan van Parijs, Fortunatus, Valentijn en Oursson, Genoveva, Dr Faustus, e.d.m. Juist zoals bij rederijkersverzen meermaals personen uit ridderverhalen vernoemd worden, zo worden ook jongere populaire gedichten en toneelspelen wel eens doorspekt met namen van figuren uit prozaromans; interessante voorbeelden worden aangehaald door Kruyskamp, Ndl. Volksboeken, pp. 48-51 en in de herdrukken door Boekenoogen van Floris ende Blanceflour (pp. 83-84) en Helias Ridder metter Swane (pp. 173-174). De verhalen van een aantal der prozaromans worden ondertussen omgewerkt tot historie-liederen; het valt moeilijk uit te maken wanneer dit juist gebeurde, XVIde eeuwse drukken zijn me daarvan alleszins onbekendGa naar voetnoot4. Ook in het marionettentheater en - in veel geringere mate - op prenten, zogenaamde ‘mannekensblaren’ zijn dezelfde helden, hoofdzakelijk in de XIXde eeuw, voor een deel terechtgekomenGa naar voetnoot5 en zoals de liederen droegen die er voorzeker toe bij deze histories in het volksgeheugen levendig te bewaren. | |||||||||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||||||||
In de XIXde eeuw begon het succes van deze verhalen in de verschillende vormen stilaan te tanen, zelfs het minder ontwikkelde volk ging andere lectuur verkiezen. Nog zouden enkele personen trachten enige vernieuwing in de prozaromans te brengen - J.F. Willems en F.A. Snellaert, H.C. Rogge en J.A. Alberdingk Thijm mogen hier vermeld worden - doch hun tijd was definitief uit. Latere uitgaven die teruggrijpen naar de oudste drukken, behoren tot het domein der filologen en bibliophielen en hebben op de eerste plaats een wetenschappelijk doel. Misschien zijn nog alleen Ulenspieghel, de Zwaanridder en de Vier Heemskinderen een levende werkelijkheid in de hedendaagse folklore, en dan is het nog de vraag of hun traditie teruggaat op de eerste prozaromans dan wel of hier speciale factoren - litteraire en andere - de laatste honderd jaar bijzondere invloed hebben uitgeoefend. |
|