De Nederlandse volksboeken
(1977)–Luc Debaene– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 279]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Deel II
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 280]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk I
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1. Historische toestandenOm de prozaromans te situeren is het goed vooraf enkele data in de herinnering te roepen die voor het politieke en culturele leven van groot belang mogen geacht worden:
Het is nodig deze periode voor een goed deel met de voorgaande als een geheel te beschouwen. Vooraleer humanisme, hervorming en Renaissance als een zuurdesem het gehele leven van de Nederlanden in beroering brengen en aan philosophie, kunst, wetenschap en geleerdheid een nieuw uitzicht verlenen, is er wat Huizinga met een poëtisch beeld het ‘Hersttij der middeleeuwen’ heeft genoemd. In het kader der internationale politieke structuur wisten de Bourgondische hertogen hun macht uit te breiden en de schitterende Philips de Goede slaagde er ten slotte in de Nederlandse gewesten volledig onder zijn controle te plaatsen. Reeds lang waren de maatschappelijke standen geëvolueerd; de ridderschap verloor immer meer aan macht en aanzien, terwijl de rijke burgers voortdurend meer economische invloed verwierven. Wel doen de Bourgondische hertogen, waaronder vooral Philips de Goede, merkwaardige pogingen om iets van | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 281]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de vroegere glans aan hun edelen terug te schenken. Pralerige tornooien, ‘joustes’, ‘pas d'armes’ moeten er toe bijdragen op artificiële wijze aan de vroegere ridderlijkheid te herinneren, zij worden evenwel meer er meer kijkspelen die veel gemeens hebben met andere publieke vertoningen, en gelegenheid bieden tot overvloedig tentoonspreiden van rijkdom en weelde. Dit laatste is ook een der voornaamste kentrekken van de Blijde Inkomsten door de vorsten in hun steden gehouden. De Orde van het Gulden Vlies, door de hertog in 1430 ingesteld ter gelegenheid van zijn huwelijk met Isabella van Portugal, schijnt er eveneens op gericht door sierlijke en betekenisvolle waarden de machtigen te omringen, al diende deze orde tegelijk ongetwijfeld als politiek middel om hen nauwer aan de vorst te binden. Daarnaast moet er gewezen worden op het zedelijk verval bij die hoogste stand, die o.m. door het voorbeeld van Philips zelf allerminst gesticht, al te zeer de vrouw als een genotsmiddel heeft beschouwd. Tevens valt allerwege een sterke godsdienstigheid te bespeuren, die zich nochtans gaarne voordoet in uiterlijkheden en naar bijgelovige practijken overhelt; niet weinigen zijn meer Christen met het woord en het gebaar dan met de eenvoudig doorleefde daad. Philips de Goede zou nog het plan ontwerpen van een grootse kruistocht tegen de Turken, en brengt dit naar voor in 1454 te Rijsel waar zijn verzamelde edellieden de beroemde ‘voeu du faisan’ afleggen als plechtige gelofte aan het avontuur deel te nemen. Ondertussen is er van dat alles niets terecht gekomen. Terwijl de geestelijkheid een diepe crisis doormaakt, zowel de seculiere als de reguliere, komt er enige verbetering door allerlei hervormingspogingen waarvan de belangrijkste uitgaan van de Broeders van het Gemene Leven. Het celibaat wordt dan reeds vrijwel algemeen vereist, doch door ontucht, onwetendheid en hebzucht brengen sommige priesters hun aanzien in discrediet. Hoe kan het anders, waar bij hun oversten de toestand nog onregelmatiger is: velen laten hun ministerie over aan lagere geestelijken, daartoe onvoldoende voorbereid, om zelf in weelde en genot te leven. Dat er bij het gewone volk nog vele sporen van diep geloof worden aangetroffen, wekt onze bewondering en verwondering. De levenskracht van het tijdperk ligt voor een groot deel bij de burgerij, bijzonder bij de koopmansgeslachten; het is veelzeggend dat, na Brugge, langzamerhand Antwerpen, de handelsstad bij uitnemendheid, in contact met de gehele bekende wereld, bijzonder verbonden met de Hanzasteden, Engeland, Italië, tot een centrum uitgroeit van kunst en cultuur. Zeker bezitten de edelen nog grote macht, doch naast hen weten kooplui zich door hun vermogen te doen gelden; met hun rijkdom helpen zij de eersten wanneer zij in verlegenheid zitten, weten het zelfs tot een soort geldaristocratie te brengen, huwen wel eens in hogere kringen in of worden eenvoudig in de adelstand opgenomen. Aldus dragen zij bij tot het vervagen der streng getrokken grenzen tussen de standen. Even rijk en rijker gekleed leven zij in hun steden, die in hun officiële gebouwen en kerken mooi zijn als reliekschrijnen en onder impuls van een opkomend maecenaat door een schaar kunstenaars van de hoogste waarde worden versierd. Misschien heeft de burgerij zich enkele tijd vergaapt aan de uitstervende riddercultuur om zich vooral aan uiterlijke, schone vormen aan te passen; zeker is het dat in de XVIde eeuw de burgers stevig hun positie hebben ingenomen en met vaste tred hun eigen weg gaan, de moderne tijden tegemoet. Intussen is een deel der lagere volksklassen, der ambachtslieden, tot kleine burgers geworden die eveneens tot meer ontwikkeling komen in de volgende perioden. De arme volksmassa nochtans, in de steden zowel als op het platteland, leidt verder een vrij kommervol bestaan. Daaromheen vreten diep ingrijpende wijzigingen staatsbestel en wereldbeschouwing aan: van Bourgondische staat geraken de Nederlanden verbonden met het Heilige Roomse Rijk en Spanje, later volgen de opstand en de scheiding van Noord en Zuid. De Reformatie stelt allerlei problemen aan het geweten, terwijl het Humanisme met moderne methodes de mensheid richt op nieuwe banen van studie en denkkracht, de Renaissance ten slotte leidt de kunst naar nieuwe inzichten en voorstellingen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 282]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2. Aspecten van de literatuur in de NederlandenWanneer mensen als Desiderius Erasmus en wat later ook de in de Nederlanden verblijvende Spanjaard Joh. Ludov. Vives wereldfaam gaan verwerven, zijn omstreeks de eeuwwende (XVde-XVIde eeuw) de meeste geesten nog met sterke vezels aan de middeleeuwen verbonden. Zo volgt de philosophie veelal verder de traditionele wegen van de laat-Scholastiek of de uitwassen van het Nominalisme, zo wordt de voorstellingswereld nog gevoed door beelden en opvattingen die allerminst nieuw mogen genoemd worden. Het overnemen, herhalen en omwerken van bekende thema's is steeds een der bijzonderste facetten van de literatuur der middeleeuwen geweest; het is dan ook niet gewaagd te beweren dat tegen het einde der XVde eeuw het Nederlandse litteraire bezit der voorgaande eeuwen in zijn geheel als een verworvenheid kon aangezien worden. Het is typisch dat heel wat oudere werken, ook ridderverhalen, in handschriften van die tijd zijn bewaard gebleven (we zullen er verder nog op terugkomen hoe er toen zelfs sommige in druk werden uitgegeven, als Reinaert II, Karel ende Elegast, Seghelijn van Jerusalem, Saladine, Jonathas ende Rosaphiere, ook teksten van Jacob van Maerlant). Van een genot in het lezen van oude geschriften getuigen enkele prologen van volksboeken zelf. In Malegijs lezen we: ‘Wantet een gemeyn segghen is, vanden ouden tijden, wat nyeus verfraeyt dat herte ende verlicht den sin. Aldus was ic eens geseten op mijn studorium om te lesen, ende wat vremde materien te soecken. So schiepen mijn sinnen solaes ende glorie int hooren vanden ouden historien. Ten lesten quam bi mi die wijste van alle secreten mijn vrient out gescrifte, die mi voor bracht om wat nieus te horen, een seer vremde ende wonderlike historie van eenen vromen ridder geheeten Malegijs...’ (edit. E.T. Kuiper, p. 2). De bewerker van Vanden .X. Esels zegt ook dat hij ‘quam int studeren van oude gesten...’ (edit. A. van Elslander, p. 3), en die van Hughe van Bourdeus verklaart: ‘Om wat vreemtds ende wat nieus te hooren dat oude gesten ende oude gescriften menich hondert iaren verborghen hebben ghehouden. So heb ic hier een seer vreemde wonderlijcke noyt wonderlijcker historie int claer ghestelt...’ (edit. F. Wolf, p. 3). - Daaruit klinkt een bewustzijn van de ouderdom der epische stoffen, en een liefde voor het opzoeken van nog onbekende verhalen. Het is bijna alsof de burgerij, het opkomend lezend publiek, een eeuwenlange achterstand wil gaan inlopen, en het fijne afweten van ridderromans, waarvan zij wel enkele namen en verhaaltjes oppervlakkig kende. Men is er stilaan van teruggekomen onze literatuur vóór de Renaissance volgens standen te schematiseren, al kan men zich moeilijk geheel van de sociale verhoudingen losmaken, daar voorzeker in elk tijdvak overwegende tendenzen van de éne of de andere stand uitgaan. We menen echter dat met het scherp tegenover elkaar plaatsen van ‘ridderlijke’ dichtkunst vóór het einde der XIIIde eeuw en ‘burgerlijke-didactische’ daarna, al te zeer de indruk wordt gewekt als ware de vroegere poëzie omstreeks 1300 vrijwel uitgestorven. Jacob van Maerlant en zijn geestesgenoten, waaronder de best bekende Lodewijk van Velthem en Jan van Boendale zijn, hebben naast een moraliserende Hein van Aken zeker grote invloed uitgeoefend, nieuwe wegen gebaand en enkele tijd de toon aangegeven, o.i. echter wordt al te zeer geloofd dat de riddergedichten die volgen louter ‘nabloei’ en ‘verval’ betekenen. Aesthetisch gezien zijn er vroeger wellicht merkwaardiger producten geweest, doch in het adapteren van themata zetten ze eenvoudig een middeleeuwse gewoonte verder; men mag niet lichtvaardig beweren dat XIVde eeuwse gedichten als de Kinderen van Limborch, Maleghijs, Seghelijn van Jerusalem, Valentijn ende Nameloes, de Borchgrave van Coetchy, de Borchgravinne van Vergy zonder waarde zijn, of dat er een radicale breuk met de vroegere literatuur is ontstaan, al krijgen deze scheppingen meer en meer het karakter van louter avonturen- en liefdesromans. Daarnaast zien we het opkomen en toenemen van andere genres, wat zeer begrijpelijk is: er kwamen toch meer en meer ont- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 283]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wikkelden; geestelijken gingen voor hun werken dikwijls de volkstaal boven het Latijn verkiezen; er kwam een groter verlangen naar andere dan verbeeldingsliteratuur. In deze laatste zelf bestond er in de XIVde eeuw zelf een nevenstroming die de voorkeur scheen te geven aan de korte novelle tegenover de ridderromans van die tijd welke meestal zeer lang uitvielen. Het litteraire leven begon alzo langzamerhand veel complexer te worden en te differentiëren. Ons doel hier is enkel te beklemtonen dat in de XIVde en de XVde eeuw de belangstelling voor ridderliteratuur voortduurt. Naast de hierboven genoemde gedichten dient er daarbij vooral gewezen op het profaan romantisch toneel dat juist dan doorbreekt met de zogenaamde ‘abele’ spelen Gloriant, Esmoreit en Lanseloet van Denemerken die naar inhoud en geest alle drie nauwe verwantschap vertonen met werken als Floris ende Blancefloer, de Borchgravinne van Vergy of De Kinderen van Limborch. Ook van andere gelijkaardige opvoeringen horen we in de XVde en de XVIde eeuwGa naar voetnoot1. Alleen op titels voortgaan is voorzeker gevaarlijk, maar een blijvend interesse voor verhalen uit de ridderwereld in bredere kring mogen wij uit de romantische spelen wel afleiden. Ook andere kleine feitjes wijzen daarop. In ommegangen is het ros Beyaard herhaaldelijk van de partij. Het treedt op te Mechelen (1415), te Leuven (1418), te Oudenaarde (1433)Ga naar voetnoot2. Ook later blijven we de Vier Heemskinderen regelmatig bij zulke gelegenheden ontmoeten: zo te Dordrecht in 1506Ga naar voetnoot3 en jaarlijks te Breda, waar in de grote omgang ook ‘de Wildeman’, omringd door ‘gesellen’ die hem ‘plagen te jagen’ (zijn Valentijn ende Nameloes bedoeld? vergelijk Pieter Breughel's houtsnede, o.a. afgedrukt in Gesch. v.d. Lett. d. Nederlanden, II, tegenover p. 320) en ‘den grooten Roeland’ medegingenGa naar voetnoot4. Symon Cock en Gerhardus Nicolaus vestigen hun drukkerij op de Steenhouwersvest te Antwerpen (1523-25) in een huis met het uithangbord: ‘In die vier heems kinderen’Ga naar voetnoot5. Een gelijkaardig uithangbord en een drukkersmerk met de vier gebroeders te paard gebruiken enkele jaren later te Amsterdam Jan Seversz. die Croepel en zijn opvolger Jan Jacobsz.Ga naar voetnoot6. Wanneer de Antwerpse drukker Roland vanden Dorpe (ca 1497-ca 1500) een drukkersmerk kiest, neemt hij gans natuurlijk de Roelants-figuur, voorgesteld met zwaard en op de hoorn blazend. In de winter 1510-1511 worden er te Brussel in de straten allerlei historische, mythologische en populaire figuren in sneeuw uitgebeeld; Roelant is daar ook vertegenwoordigd: in Dwonder van Claren Yse en Snee dicht Jan Smeken: Op tCantersteen stont Roelant en blies
In een casteel, dat niemant en heeft ghehoortGa naar voetnoot7.
Hieruit moge wel blijken de populariteit van Karel de Grote's paladijn op het einde der Middeleeuwen. Het volk kent al die helden, hoe zouden de mensen dan afkerig staan tegenover de literatuur die hun heldendaden verheerlijkt? De rederijkers geven in hun gedichten blijk met een aantal personages uit ridderromans bekend te zijn, die ze ter illustratie van hun beschouwingen hier en daar naast figuren uit de Oudheid en meer andere vernoemen; | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 284]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zie aldus in de bundel van Jan van Doesborch o.a. refrein VII, vs. 35: Troylus; XII, vss 8-10; Eurealus - Lucresiam; XIV, vss 26-28: Florencius, Evax, Troylus; XXIII, vss 42-43: Ionathas... Rosephier; XXIV, vs. 50: Sigismonda; LVI o.a.: Lansloot, Sandrinen, Oriandra, Thisbe, Pyramus, Lucresia, Eurealus, enz.; in die van Jan van Stijevoort o.a. refrein V: Florencius, Echites, Enax (sic), Amidas, Iason, Medea, Lanslot, Sandryn, Hercules, Dianijra, Tisbe, Pyrannes (sic), Lucresie, Eurialus, Ebreanus, Ionatas, Brezeda, Troylus, e.a.; XXI (Prinche): Wt liefden sat virgilius in die mande
Wt liefden die vrou van vergi tlyf verloos
Wt liefden liet samson sijn lijf te pande
Wt liefden liet aristoteles tsijnre scande
hem beryden liefde maecten als een kint.
Nog veel meer dergelijke uitlatingen zouden we zonder moeite uit de Rederijkersbundels kunnen citerenGa naar voetnoot1, doch men zal ons opwerpen: weinig refreinen zijn te dateren, de dichters putten hun kennis wellicht niet uit handschriften doch uit drukken van volksboeken zelf. In vele gevallen is dit niet onwaarschijnlijk, al valt dat niet te bewijzenGa naar voetnoot2. Typisch is het nochtans dat in een gedicht met Anthonis de Roovere's naam als achrostichon reeds vroeg (hij stierf in 1482) in dezelfde trant b.v. Florijs en Blensefluer tussen Eneas, Dijdo, Jacob, Rafel, Ulixes, Sijere, Filecella, Parijs, Heleena, Medea en Jason worden vermeldGa naar voetnoot3. Zo vroeg bestond zeker het gelijknamige volksboek nog niet. In ieder geval wijst ook dit op vertrouwdheid met ridderliteratuur. Dat daarnaast de refreinen een nieuwe manier van denken vertegenwoordigenGa naar voetnoot4 tegenover de vroegere hoofse poëzie, verandert niets aan het uiterlijke van deze feiten. Met welke sympathie beschrijft Jan Smeken in 1516 in zijn Guldenvliesgedicht de in October van dat jaar te Brussel gehouden feesten waarbij ten slotte een ridderlijke vormen-romantiek de meeste betekenis heeft en waarbij vooral aandacht verleend wordt aan het afschilderen van 't kleurrijke ceremonieel der optochten, zittingen, kerkelijke plechtigheden, feestmalen en tornooienGa naar voetnoot5. De invloed van de Frans-Bourgondische letteren op de Dietse doet zich ten andere voortdurend gelden, in geheel de door ons behandelde periode. Zowel dichters als profane prozaschrijvers volgen herhaaldelijk XVde-eeuwse Franse voorbeeldenGa naar voetnoot6.
Drukkersmerk van Roland van den Dorpe.
Naast deze vormen van toneel en poëzie dienen echter andere uitingen niet vergeten: | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 285]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bij vertoningen van ernstige stukken hoorden komische tussenspelen, ‘cluyten’, ‘esbatementen’, die de gehele gamma van gekruide volksgeestigheid afspeelden - denken we aan zeer bekende als Die Hexe, Nu Noch, Een Cluyte van Playerwater - zoals die ook voorkomt in sommige boerden. Refreinen int sotte en int amoureuse blijven naar inspiratie dikwijls niet ver van de boerden verwijderd: het leven van lagere standen, bij voorkeur in ruwe vormen, waarbij het obscene niet geschuwd wordt, komt er in tot uiting. Daarnaast staan dan de ernstige geschriften der Rederijkers, de Spelen van Sinne, refreinen int vroede. Een typisch voorbeeld van verschillende tendenzen der Rederijkerij is Colijn van Rijssele's De Spiegel der Minnen, dat aansluit bij de romantische spelen maar naar vorm en uitwerking zeer verschillend is. Bij de zogenaamde volksliederen die omstreeks het midden der XVIde eeuw gebundeld worden, kunnen gelijkaardige schakeringen als bij de refreinen worden aangetroffen. Al deze producten brengen ons echter tot een bijzonder publiek, de burgerij, die zich voor het eerst een zo belangrijke plaats toeeigent in de litteraire constellatie. Hoe goed passen bij dit alles de prozaromans zich aan met hun tweeërlei stoffen: eensdeels de romantische, bewerkt uit vroegere epen of naar oorsprong alleszins nauw er mede verwant, anderdeels verhalen als die van Ulenspieghel, de Pastoor te Kalenberghe, Broeder Russche, terwijl daar ook andere volksboeken (in ruime zin) bij aansluiten, we denken bij voorbeeld aan Vanden .X. Esels, Den Sack der Consten, de Evangelien vanden Spinrocke. Een belangrijk kenmerk van die tijd is het proza dat zich langzamerhand een vast bestaansrecht verzekert. Lange tijd was de letterkunde bijna steeds met de versvorm verbonden, terwijl het proza in officiële bescheiden, in keuren, schepenacten en dergelijke werd aangewend. Vooreerst stond het haast uitsluitend in dienst van de godsdienstige, stichtelijke en lerende werken, doch werd niet gebruikt om verhalen, waarin de fictie een grote of de grootste rol speelde, weer te geven. Het zijn XIIIde-eeuwse mystiekers als Beatrijs van Nazareth, Hadewych en Gheraert Appelmans die de richting aangeven, welke wordt voortgezet doorheen de XIVde eeuw, met Jan van Ruusbroec als voornaamste schrijver. De Latijnse prozastijl dient zeker tot voorbeeld, ook de Bijbel, die in zijn geheel of gedeeltelijk van de XIVde eeuw af in Nederlands proza wordt verspreid. De ascetische geschriften van Geert Grote en van de discipelen der Devotio Moderna, evenals vele vertalingen uit godsdienstige Latijnse literatuur, hebben de prozavorm; ook godsdienstig-moraliserende werken als het Cancellierboek, Jan van Brederode's Des Coninx Summe (1408) en de bewerking van Thomas van Cantimpré's Liber Apum, Der biën boeck. Reeds meer verhalende elementen, hoewel met theorie vermengd, geven Dat Scaecspel (begin XIVde eeuw) en het Kaetspel ghemoralizeert (1431). Ook in de bewerkingen van de Vitae Patrum en van de Legenda Aurea (XIVde eeuw), evenals in vele heiligenlevens en legenden uit dezelfde tijd zien we een meer verhalende inhoud in proza, tegenover de beschouwende en godsdienstige literatuur. Eeuwigheidsvizioenen als Tondalus' Visioen of het leven van Sinte Brandaen leiden binnen in een fictieve wonderwereld. Eénzelfde vermenging van verhalenkern en moraliserende didactiek treft men aan in de encyclopedische Lucidarius en Sydrac. Vooral dergelijke werken leefden in de XVde eeuw verder. Tegelijk groeide er een drang naar wereldlijke historie, verscheidene kronijken werden er geschreven, ook een Leven van koning Alexander naast de geschiedbijbels en wondere reisverhalen, waar de vertaling van Joannes de Hese's Itinerarius en de Reis van Jan van Mandeville niet onvermeld mogen blijven. Zeer bijzonder wens ik te wijzen op het godsdienstig-moraliserende Ridderboec, waarin proza met verzen afwisselt, en dat van ridderleven en -instellingen in allegorische vorm een rijk gebruik maaktGa naar voetnoot1. Ver op de tijd van de prozaromans vooruit was de bewerker van het Mndl. Lancelot-gedicht waarvan een proza-omzetting in een handschrift-fragment van ca 1340 bewaard bleefGa naar voetnoot2; grote bekend- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 286]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heid schijnt dit werk inmiddels niet te hebben gevonden. Dit alles vinden wij volledig tot groei gekomen in de tweede helft van de XVde eeuw, wanneer de eerste boeken van de pers komen: gewijde en profane geschiedenis, heiligenlevens en legenden, ook beschouwende en stichtelijke werkjes hebben een gunstig klimaat voor het proza geschapen, waarbij gans natuurlijk de louter fictieve prozaromans aansluiten. Huizinga spreekt wel te algemeen waar hij zegt: ‘Niets schijnt ons sterker te getuigen van stilstand en verval dan het ontrijmen van de oude ridderromans en andere gedichten tot ellenlang effen proza.’ Hijzelf voegt er echter onmiddellijk aan toe: ‘Toch beduidt die “dérimage” der vijftiende eeuw een overgang tot een nieuwen geest. Het is het afscheid aan de gebonden rede als primair uitdrukkingsmiddel, het afscheid aan den stijl van den middeleeuwschen geest’Ga naar voetnoot1. H. Kindermann zegt in die zin terecht: ‘Jedes Zeitalter verwirklicht die künstlerischen Werte und Formen, die seiner Wesenheit entsprechen; und dieser Relativität entspricht im Zeitalter der sich vorbereitenden Neuzeit, in diesen Tagen einer Umstellung von aristokratischer Lebensstilisierung auf demokratische Lebenserfahrung durchaus eine prosaische Gestaltung’Ga naar voetnoot2. Zeker bezit het proza nog geen hoge stijlvorm, eerst met de moderne tijden is het een volwaardig kunstgenre geworden vooral met de roman; de basis hiervan ligt voor een goed deel in het overgangsstadium der XVde-XVIde eeuw. Een groot deel van het aanvoelings- en levensrhythme was dan toch reeds veranderd. Wanneer de mensen zich nog bekommerden om een gebonden vorm - wat veel minder het geval was dan in de XIIIde eeuw, waar men nog ‘alles (kon) in rijm brengen, tot geneeskunde en natuurlijke historie toe’Ga naar voetnoot3, dan had deze een totaal gewijzigd uitzicht gekregen. Nu gebruikte men versvormen voor geheel andere dichtsoorten: het lied en het rederijkersvers, met als typische gestalte het refrein, dat geen verhalende poëzie is als het epos en er natuurlijk de brede uitbouw niet van kent. Met proza tegenover poëzie in nauw verband staat het verschil tussen horen-lezen en zelf-lezen. Het ridderepos werd aanvankelijk voorgedragen of voorgelezen, daartoe was de gebonden vorm best passend, doch wanneer na verloop van tijd de stil voor zichzelf lezende mens het ganse publiek uitmaakte, kon proza beter geschikt gaan lijken. Daarbij ging het hem immers hoofdzakelijk om de inhoud, en moeilijkheden die het begrijpen in de weg staan treft men meer aan in poëzie dan in proza. De realiteitszin van de burger had minder behoefte aan de plastiek van het vers. Aldus ontstonden bewerkingen van prozaromans. De doorsnee-lezer begreep de oude teksten wellicht soms nog slechts met moeite: we zien toch dat zelfs bewerkers door misverstand wel eens fouten begaan. Daarbij komt dat sommige lange riddergedichten in druk te veel plaats zouden hebben ingenomen, ook dat kan - bijkomstig - soms aanleiding zijn geweest tot prozabewerkingen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3. Uitgaven van Latijnse verhalende boeken in de incunabelperiodeIn ieder geval is het openen van de eerste drukkerijen in de Nederlanden een feit van onschatbare betekenis, hoewel deze in de eerste jaren nog zeer weinig aan de litteraire productie veranderen. De pers vervult vooreerst misschien slechts de rol van de kopiïsten in het vermenigvuldigen van tekstexemplaren. Het valt dadelijk op hoe in de incunabelperiode nog zulk sterk overwegend gedeelte wordt in beslag genomen door uitgaven in het Latijn; ook wat de meer verhalende literatuur betreft sluit men vrijwel algemeen aan bij handschriftelijke voorbeelden. We denken aldus vooreerst aan geschriften als Aeneas | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 287]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Silvius Piccolomini's Eurialus et Lucretia, sinds 1473 (cfr CA 11) ten onzent herhaaldelijk gedrukt, aan de Gesta Romanorum (van ca 1473 af; cfr CA 822), de Historia septem sapientum (van ca 1476 af; CA 946) en de afwijkende versie Historia Calumnie Novercalis que Septem Sapientum inscribitur (van 1489 af; cfr CA 949), de Dialogus creaturarum (van 3 Juni 1480 af; CA 560), Guido de Columna's Historia destructionis Trojae (zeker van ca 1481 af; CA 871 tot 873), Jan van Mandeville's Itinerarium (van 7 September 1483 af; CA 1197 en suppl. IV, 1197), het Libellus de raptu animae Tundali et ejus visione (1486/87; CA 1690), Salomon et Marcolphus (van ca 1486 af; CA 451), waarvan de meeste drie en meer uitgaven vóór 1500 beleven. Let ook op uitgaven als de Reynardus Vulpes van Balduinus (ca 1473; CA 978) en Petrarca's Epistola de historia Griselidis (ca 1498; CA 1386). Daarnaast bestaat er een Latijnse legendenliteratuur, best bekend is Jacobus de Voragine's Historia Lombardica met de Legenda Aurea (oudste druk ten onzent: 1479; CA 1752), naast andere geestelijke en moraliserende geschriften. Daar we echter bij de totaal profane letterkunde wensen te blijven gaan we hier niet verder op in. Na 1500 worden Latijnse uitgaven van de hierboven vermelde boeken uiterst zeldzaam, echt overvloedig waren ze slechts geweest in de allereerste periode, tot ca 1490. Drukken van bewerkingen in de volkstaal echter nemen geleidelijk in aantal toe. Deze conclusie geeft wel een belangrijk inzicht in de conjunctuur van de Nederlanden in de bestudeerde periode. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4. Prozaromans in andere talen
BIBLIOGRAPHIE. Meer bibliographie vooral bij: Over latere uitgaven en lotgevallen dezer Franse volksboeken raadplege men: Verder leze men vooral: Er bestaan vele afzonderlijke herdrukken, ook enkele reeksen volksboeken, | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 288]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waaronder de meest bekende bezorgd door R. Benz, G.O. Marbach en O.L.B. Wolff, Gustav Schwab, Karl Simrock; meer uitleg daarover bij Heitz-Ritter, passim. - Ernstig opgevat is de Reihe Volks- und Schwankbücher, onder leiding van H. Kindermann, in de reeks Deutsche Literatur. Sammlung literarischer Kunst- und Kulturdenkmäler in Entwicklungsreihen; zeven delen zijn voorzien, waarvan Band I, II en VII verschenen zijn, bezorgd door H. Kindermann en Franz Podleiszek. Zie verder: GW en algemene literatuurgeschiedenissen en bibliographische werken.
In het bijzonder voor de Nederduitse se Drukken verwijzen we naar BC (Borchling Conrad & Claussen Bruno, Ndd. Bibliogr.). Een volledige gezamenlijke studie erover bestaat niet. Men raadplege:
ENGELS:
The Cambridge History of English Literature, II (Chapters XIII-XIV) en III (Chapters IV-V). Voorname studies over Caxton en J. van Doesborch: Zie nog: Cfr ook algemene bibliographische werken over Engelse vroegdrukken, zoals: De voornaamste reeksen uitgaven door W.J. Thoms en door H. Morley.
BETREKKINGEN MET SPANJE:
DENEMARKEN:
De volksboeken zijn voor het grootste deel internationaal gemeengoed. Dezelfde titels vinden we terug in vele landen van Europa, en uit de behandeling der prozaromans afzon- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 289]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
derlijk is reeds gebleken dat er bepaaldelijk heel wat betrekkingen bestonden met de Franse-, Hoog- en Nederduitse en Engelse prozaliteratuur uit die tijd. Om beter zekere oorzaken bij het verschijnen van deze boeken in de Nederlanden te begrijpen mag een bondig overzicht niet weggelaten worden van wat er in die omringende landen omging tot ca 1540 en hoe daar het genre is ontstaan, waarbij wij in het bijzonder belichten al wat relaties kan aanduiden.
Zoals Frankrijk reeds eeuwen voorging op vele gebieden en de Franse literatuur een rijke bron was waaraan voortdurend werd ontleend, zo zijn ook voor een groot deel haar ‘romans en prose’ voor de andere landen de aanleiding geweest tot navolging. Behalve enkele vroegere waaronder Lancelot, Merlin, le Chevalier au Cygne uit de XIIIde, valt de bloeitijd der ridderromans in proza er in het midden en de tweede helft van de XVde eeuw. Een vrij groot aantal riddergedichten wordt bewerkt en aangepast aan de smaak van de tijd, terwijl andere verhalen, nooit voorheen in dicht verhaald, aan verschillende bronnen ontleend of geheel nieuw verzonnen, in proza worden opgesteld. Een aantal adellijke bibliophielen geven opdracht voor deze geschriften, die een ereplaats zullen innemen in hun ‘librairie’. De voornaamste onder die van de XVde eeuw is voorzeker Philips de Goede, de grote hertog van Bourgondië. Familieleden van deze vorst of hoogwaardigheidsbekleders volgen zijn voorbeeld en houden van mooie handschriften met kunstzinnige verluchting; onder hen zijn vooral te vermelden Jean de Créquy, Jean de Croy, Jean de Wavrin, Charles de Nevers. Ook buiten zijn ‘milieu bourguignon’ leven er edelen die prozaromans doen schrijven, zo reeds iets vroeger de beroemde Jean, duc de Berry, zo later Jacques d'Armagnac, Marie de Clèves, koning Lodewijk XII zelf. Al werden er heel wat boeken anoniem geschreven, toch zijn ons enkele schrijvers bekend. Een belangrijke plaats nemen hofbeambten in, de ‘copiste’ David Aubert en de ‘translateur et valet de chambre de Mgr le duc de Bourgogne’ Jean Wauquelin, beiden afkomstig uit het Noorden - Pas-de-Calais en Picardië - en Raoul Lefèvre, Philip's ‘chapelain’ - men weet zeer weinig over zijn persoonlijkheid - die door het bezorgen van Jason et Médée en de Recueil des Histoires de Troyes een bijzonder actueel succes oogstte; in 1430 toch had de hertog de ‘ordre de la Toison d'or’ ingesteld, die Jason naast Gedeon als held en patroon vooropstelde. Andere schrijvers, waaronder geestelijken (clercs), die een zekere vermaardheid verworven hebben, heten o.m. Jean d'Arras, Berthault de Villebresme, Pierre Desrey, Philippe Camus. Merkwaardig is het dat de taal van vele handschriften wijst op Noordelijke dialecten, Picardië, Artois, zodat misschien het meerendeel der auteurs daar te localiseren is. Belangrijk is de vraag hoe het komt dat naar het einde van de middeleeuwen toe, deze prozabewerkingen van ridderromans zozeer in de mode komen en bepaaldelijk bij de Franstalige, in het bijzonder de Bourgondische adel zulke waardering vinden. Doutrepont vat aldus zijn beschouwingen samen over ‘les motifs déterminants de la refonte des poèmes et des romans en vers’: ‘une atmosphère nouvelle se crée dans la littérature à la fin du moyen àge, ou une transformation des conditions de vie des genres épique et romanesque se produit; - la prose a progressé depuis le XIIIe siècle; - le vers empêche la précision de la pensée à une époque oü des esprits nombreux veulent éviter les longueurs des anciennes narrations; - le XVe siècle a peine à lire du vieux français, mais il prend plaisir à lire de vieilles histoires dans un style rajeuni, facile et coulant; - le désir de prêter plus de vraisemblance à des narrations qui n'ont point perdu leur attrait; - le souci d'y introduire de l'ordre et de la proportion; - la préoccupation de satisfaire les goûts d'un public qui lit surtout pour ‘connaître l'histoire’; - le besoin de réalisme qui se répand dans les lettres; - si le souci d'exactitude se répand alors, faire de la prose c'est faire de l'exact; - toutefois, l'esprit chevaleresque existe encore, et on le satisfait en pratiques mondaines, en modernisant d'anciens récits d'aventures qui, sous leur forme rimée, c'est-à-dire archaïque et difficile, auraient pu se perdre ou s'oublier; - le goût du romanesque n'est pas éteint, et il trouve à se satisfaire dans la lecture des légendes du passé; - ces légendes gardent encore leur charme à cause des sou- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 290]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
venirs locaux ou familiaux qu'elles éveillent; - dans certaines proses, il s'agit d'une refonte qui groupe tout un ensemble de récits auxquels un seigneur, un glorieux patron d'écrivains, s'intéresse particulièrement’Ga naar voetnoot1. Deze redenen zijn mutatis mutandis, mede op nieuw-gemaakte proza-ridderromans toepasselijk. Te onderlijnen valt ‘que l'idéal chevaleresque et le goût du romanesque ne sont pas morts. Sans doute, à la cour de Bourgogne qui fait des efforts pour ranimer ou soutenir l'esprit chevaleresque, plusieurs fois séculaire, il ne s'agit plus alors de cette ‘rude et brutale chevalerie des XIe et XIIe siècles’ dont L. Gautier a formulé le code. Maintenant, ainsi qu'il l'écrit, elle ‘a fait place à une chevalerie plus élégante et moins chrétienne, mais, ajoute-t-il, on adore plus que jamais les batailles et les tournois, la petite et la grande guerre’Ga naar voetnoot2. Doutrepont wijst daarbij op al de riddervormen die bij de Bourgondische hertogen in ere gehouden of hersteld worden, en waarvan we in kronieken en ‘mises en prose’ de weerklank vinden. Ten slotte blijft de belangstelling voor deze boeken niet tot de adel beperkt. Wellicht bezaten enkele rijke burgers ook reeds handschriften. In ieder geval worden na het invoeren der drukkunst spoedig een aantal prozaromans - remaniements zowel als rechtstreeks in proza geschrevene - in druk verspreid, soms na een min of meer diepgaande omwerking; er volgen ook enkele geheel nieuwe verhalen. De oudste uitgave zou van 1472 dateren: Pierre de Provence, te Lyon bij Bartholomé Buyer. Verder verschijnen Raoul Lefèvre's Recueil des histoires de Troyes en Jason et Médée, Mélusine, Fierabras, Baudouin de Flandres, Ponthus et la belle Sidoine, Destruction de Jérusalem, Apollin de Tyr, Les quatre fils Aymon, Olivier de Castille, Bertrand du Guesclin, Clamadès, Paris et Vienne, Neuf Preux, Lancelot, Valentin et Orson, Tristan, Cleriadus, Robert le Diable, Merlin, Ogier le Danois, Galien rhétoré, Les prouesses d'Hercule. Tilley, waaraan we deze gegevens ontlenen, besluit: ‘Ainsi, avant la fin du XVe siècle, on avait imprimé vingt-quatre romans de chevalerie en prose, dont quelques-uns plusieurs fois. Douze suivirent pendant les années 1501-1515; vingt-sept datent du règne de François Ier et quatre, c'est à dire Gérard d'Euphrate (1549), Geoffroy à la grand dent (1549), Guillaume de Palerme (1552) et Flores et Blanceflour (1554) parurent sous Henri II’3. Op te merken is dat van sommige op korte tijd zeer vele edities verschijnen, tien tot vijftien en meer op een halve eeuw. Het laat zich goed indenken dat de bibliophilie van het hertogelijk huis ook in de Nederlanden reeds een zekere indruk had gemaakt, en op de litteraire smaak van het land in de speciale richting der ridderverhalen stimulerend moest werken. Sommige Franse boeken werden hier gedrukt. Aldus stippen we in de incunabelperiode aan Raoul Lefèvre's Jason, s.d.s.l. (vóór 1477, Brugge, W. Caxton (met Colard Mansion?) (CA 1090a) en (ca 1484), Antwerpen, G. Leeu (CA 1091). Zijn Recueil des Histoires de Troyes: s.d.s.l. (ca 1476, Brugge, W. Caxton (met Colard Mansion?) - CA suppl. I, 1093b) en s.d.s.l. (ca 1484? Antwerpen, G. Leeu - CA 1094). Paris et Vienne: 15 Mei 1487, Antwerpen, G. Leeu (CA 941). Ook andere populaire geschriften als Les évangiles de quenoilles: s.d.s.l. (ca 1480, Brugge, Colard Mansion - CA 714) en Dyalogue des creatures: 1482, Gouda, G. Leeu (CA 570), zien naast Nederlandse uitgaven het licht. Dit is nochtans uitzonderlijk, Lyon en later ook Parijs zijn de voornaamste steden vanwaar deze incunabelen en postincunabelen hun verspreiding vinden. Daarbij wordt in 1532 te Parijs Ulenspieghel uitgegeven ‘Nouvellement translate et corrige de Flamant en Francois’, gevolgd van nieuwe drukken (1532-39, Parijs, Alain Lotrian; en zelfs 1539, Antwerpen: cfr edit. Knust, p. XX). Indien Virgilius oorspronkelijk Nederlands is, zou reeds in het begin der eeuw een onzer prozaromans bij de Franse lezers zijn opgenomen. Vermeldenswaard is het dat de oudste Nederlandse editie van Sebastian Brant's Narrenscip (wel geen prozaroman, maar toch een volksboek in ruimere zin) op 6 Juni 1500 te | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 291]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Parijs gedrukt werd door Guide Coopman, alias Guy Marchant (cfr NK 2555). Men ziet, er bestond ongetwijfeld contact tussen beide landen.
In Duitsland ligt de aanvang van de prozaromans eveneens in het begin van de XIIIde eeuw, men bezit fragmenten van een Nederduitse Lanzelot - ook hier weer dit werk! - en een Hoogduitse roman van - waarschijnlijk - Tristran. Hans Mayr, raadsheer te Nördlingen, vertaalt in 1392 reeds Guido de Colonna's Historia Destructionis Trojae. Uit dezelfde tijd dateren andere bewerkingen uit het Latijn zoals Die sieben weisen Meister. Naast een verdere sterke invloed van Latijnse werken zal de ridderliteratuur in proza er nochtans eerst in de XVde eeuw haar opbloei kennen, wel iets later dan in Frankrijk, wat goed is te begrijpen, vermits heel wat prozabewerkingen onder Franse invloed worden gemaakt. Ook daar zijn edelen geïnteresseerd aan de middeleeuwse verhalen, ze zetten deze zelf in proza om of geven aan anderen opdracht dit werk voor hen te doen. Grote invloed op het invoeren van deze Franse mode ging uit van Elisabeth (o ca 1393/1400- † 1456), echtgenote van graaf Philip van Nassau-Saarbrücken; zij was de dochter van Margaretha, gravin van Vaudémont en vrouwe van Joinville, die in derde echt gehuwd was met Ferry de Lorraine, seigneur de Rumigny et de Boves. Deze, haar moeder, zelf aan Franse prozabewerkingen geïnteresseerd (zij vertaalde Loher et Maller uit het Latijn in het Frans) dient haar ongetwijfeld tot voorbeeld wanneer zij geruime tijd na haar huwelijk (1412) vier Franse gedichten in Duits proza gaat omwerken: Herpin, Huge Scheppel, Loher und Maller en Sibille, waarvan de eerste drie later als volksboek zouden worden gedrukt. Opgegroeid nabij de grens tussen de twee culturen en dan Duitse gravin geworden, is zij de geschikte persoon om dit werk tot een goed einde te brengen. Meer verwonderlijk is het dat een redactie van de Franse prozaroman Ponthus et Sidoine ca 1455 in het Duits wordt vertaald door een dochter van Jacob I van Schotland, Eleonore (1433-1480), gehuwd met hertog Siegmund van Tirol en Vorderösterreich. Andere bewerkers van oudere boeken zijn Johann Hartlieb, die in 1444 König Alexander vertaalt, Heinrich Steinhöwel die o.m. Griseldis en Apollonius von Tyrus bewerkt, Niclas von Wyle, die o.m. Eurialus und Lucrecia bezorgt: deze auteurs, en meer andere werken gaan terug op Latijnse bronnen. Uit het Frans vertalen verder Thüring von Ringoltingen (1456: Melusine), Wilhelm Ziely von Bern (1482: Olivier und Artus en Valentin und Orso), Veit Warbeck (1527: Magelone): zij zijn de meest bekende doch niet de enige bewerkers. In Duitsland moet er gewezen worden op de aanvankelijk zeer grote invloed van Latijnse werken die in het Duits nagevolgd, in handschriftredactie bestaan of moeten bestaan hebben; en dit komt nog beter uit in de eerste drukken; in de door R. Benz aangelegde lijstGa naar voetnoot1 van oudste uitgaven, vindt men vóór 1500 slechts die van Melusine (ca 1474), Pontus und Sidonia (1485) en de Ritter vom Turn (1489) welke op het Frans teruggaan, tegenover twintig op het Latijn (enkele dezer boeken bevatten bovendien méér dan één verhaal); vijf berusten op oudere Duitse, één op een Italiaans en twee op meerdere bronnen. Al kan het ‘prozaroman’-karakter van verscheidene dezer boeken wellicht worden betwist (b.v. de vertaling van Boccaccio's Liber de claris mulieribus), de verhouding is veelzeggend, zelfs als we inroepen dat de lijst onvolledig is en er oudste drukken kunnen zijn verloren gegaan; dit geldt immers zowel voor de ene als voor de andere soort. Ondertussen hebben de drukkers ongetwijfeld een aanzienlijk aandeel genomen in het doen ontstaan en het verspreiden van deze soort lectuur. Omstreeks het midden der XVIde eeuw is een zeer belangrijke auteur de te Colmar geboren Jörg Wickram die naast een bewerking (Galmy) ook zelf verzonnen ridderromans schrijft en daarbij een echt burgerlijke verhaalkunst beoefent (b.v. Der Jungen Knaben Spiegel), zodat hij in Duitsland toch reeds een geheel nieuwe periode inluidt die naar de moderne romankunst zal voeren. Veel meer dan aanvankelijk in Frankrijk blijkt het verburgerlijkt karakter der Duitse volksboeken uit allerlei nieuwe prozaromans | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 292]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die niet de adel maar andere standen in het centrum der belangstelling plaatsen, en die veelal een hogere graad van oorspronkelijkheid bezitten dan de ridderverhalen. We bedoelen aldus de Vier Kaufleute, Ulenspiegel en Fortunatus; van Alexander von Metz is naast Hgd. Meisterlied-drukken een Nederduitse prozaredactie bekend (1500); de eerst vernoemde dateert uit de XVde eeuw; voor de problemen over Ulenspiegel's oudste redactie, zie onze bespreking in dl I; de oudste Fortunatus-druk is van 1509. Hoewel in rijmdichtvorm, behoren Bruder Rausch en der Pfarrer vom Kalenberg tot hetzelfde tijdperk en dezelfde atmospheer. In de tweede helft der XVIde eeuw zullen Claus Narr, Hans Clauert, Dr Faust, Christoff Wagner en Die Schildbürger bij de reeks aansluiten. De redenen waarom deze prozaliteratuur in haar verschillende soorten zoveel succes kent, zijn in de grond gelijkaardig aan die van Frankrijk. Duitse geleerden als Benz, Liepe, Mackensen, Kindermann en Podleiszek wijzen vooral op de gewijzigde geestesgesteldheid tegenover de middeleeuwse literatuur, waarvan vele elementen wel worden bewaard, maar aan eigen gevoelens en denkwereld aangepast en verburgerlijkt. Vroeg zijn er betrekkingen tussen Duitse en Nederlandse prozaromans, onze Vier Heemskinderen vinden we reeds te Keulen in December 1493 in gebrekkig Keuls dialect overgezet (cfr GW 3140 en BC 220)Ga naar voetnoot1. Daarvóór reeds worden in de Nederlanden zelf, in Antwerpen, in het Nederduits prozaromans gedrukt, door Niclaes (de) Leeu op 11 April 1488 de historie van den .vij. wijsen mannen van rome (CA 954 en BC 129), en in hetzelfde jaar door Gerard Leeu de historie van deme vramen riddere paris . vnde vander schone vienna des dolfijns dochter (CA 943 en BC 130). Nog voor de Keulse Ulenspiegel-editie van Servais Kruffter (1531?) (BC 675 - zie dl I) ontleent deze aan de Ndl. versie het tweede hoofdstuk met de Salomon-en-Marcolphus-grappen. Daarnaast wordt de Ndd. Reynke de Vos (eerst in 1498 te Lübeck, daarna dikwijls opnieuw gedrukt) naar de door Heinrik van Alkmaar bezorgde versie bewerkt. We mogen hierbij niet vergeten dat reeds vroeger soms onze literatuur in Duitsland werd overgenomen, Heinric van Veldeke gaat voorop; nog van het einde der middeleeuwen kennen we sommige Duitse bewerkingen, en vooral Middelnederduitse, in handschrift, van Ndl. geschriften; zo Malegijs, Joncker Jan wt den vergiere, de Kinderen van Limborch, de Sydrac, Floris ende Blancefloer, Valentyn en Nameloos, Theophilus, Het Boec van den Houte, werken van Maerlant, e.d.m.
Het is wel nodig hier even in het bijzonder over de Nederduitse en Nederrijnse drukken te handelen, omdat ze een bijzondere groep uitmaken en vooral omdat het juist op enkele van hen is dat verscheidene Ndl. prozaromans teruggaan. Terloops weze gezegd dat o.i. een gezamenlijke studie van de verhouding tussen Hoog- en Nederduitse populaire literatuur vóór en nà 1500 eensdeels en de Nederlandse anderdeels tot enkele verrassende conclusies zou kunnen leidenGa naar voetnoot2. Deze Nederduitse prozaromans werden waarschijnlijk op last van de drukkers bewerkt; Lübeck, Keulen, Maagdeburg en Hamburg zijn de voornaamste drukplaatsen. Vermelden we van de oudstbekende drukken: Eurioli ind Lucrecia (- (Keulen) - 14 Januari 1478 - BC 21), Griseldis (Lübeck, ca 1478 - BC 32), Soven wysen Meisteren (Lübeck, ca 1478 - BC 36), Melusine (Lübeck, ca 1478 - BC 37), Twen Kopluden (Lübeck, ca 1490 - BC 164), Alexander van Metze (Magdeburg, (24 Juli) 1500), Sigismunda und Guiscardus (Hamburg, 1502 - BC 362), Herzog Ernst (Keulen, ca 1529 - BC 1015). Daarbij zijn te voegen de hierboven vermelde te Antwerpen gedrukte VII Wysen van Rome en Paris unde Vienna en de Keulse Vier heimschen Kynderen en Ulenspiegel. Hier ook moeten we bijvoegen rijmwerken die eveneens bij de Hoogduitse edities werden vermeld: Broder Rusche (Stendal, ca 1490 - | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 293]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BC 138) en Der Pfarrherr von Kalenberg (Lübeck, ca 1500 - BC 337). Enkele dezer drukken beleefden in de ons interesserende periode méér dan één uitgave. Er werden daarnaast allerlei volksboeken in ruimere zin gedrukt, zoals Van Alexandro deme groten koninge, de Historie van der Verstoringe der Stat Troye, Salomon und Markolf, e.d.m., deze vallen echter buiten ons rechtstreeks studieobject. Ook na 1540 verschenen er nog prozaromans in het Nederduits; zo werden er in 1601-02 een aantal opnieuw en ook nieuwe gedrukt te Hamburg (cfr BC 2377 en 2685-2704-2705-2708-2716-2718-2726). De bronnen van deze uitgaven zijn slechts voor een klein aantal bestudeerd. Jellinghaus' uitspraak: ‘Die Volksbücher sind wohl sämtlich Übersetzungen aus dem Hochdeutschen oder Französischen’Ga naar voetnoot1, is zeker te ruim. Met name voor enkele die met Ndl. prozaromans in verbinding staan is dit wel eens betwijfelbaar; ze bezitten in elk geval een zekere graad van zelfstandigheid: men herleze onze beschouwingen bij Frederick van Jenuen, Kalenberg en Broeder Russche in dl I; voor Ulenspiegel zijn de problemen rondom het ontstaan nog ingewikkelder. Zie ook bij Alexander van Mets. De betrekkingen tussen Nederlandse en Duitse prozaromans werden waarschijnlijk door de Hanza in de hand gewerkt, alles wijst hier in de richting van Antwerpen, waar kooplieden van Lübeck, van Keulen en Hamburg zich thuisvoelden. Dat aldus ten onzent meer Nederduitse dan Hoogduitse edities en ginder ook Nederlandse bekend waren, is ongetwijfeld te verklaren door de toenmalige nog zeer enge taalverwantschapGa naar voetnoot2. Later ontleent het Nederlands echter nog alleen aan het Hoogduits: Faustus, Christoffel Wagenaer, Fortunatus, de Wandelende Jood (in oudste vorm, geen prozaroman).
Ten slotte dienen we hier nog enkele woorden aan toe te voegen betreffende Engeland. Daar is de verhouding evenwel geheel anders, vermits wij aan de Engelse prozaroman-literatuur heel wat hebben geschonken of althans bemiddelaar zijn geweest voor zekere verhalen, terwijl we er zeer weinig aan hebben ontleend. In de literatuur der late middeleeuwen volgt Engeland veelal achteraan, uitzonderingen als Chaucer niet te na gesproken. Eerst in 1476 opent William Caxton er, na reeds in Brugge te hebben gedrukt, de eerste drukkerij in Westminster. We mogen gerust zeggen dat de prozaroman zoals wij het begrip opvatten, pas met hem in zijn land belang krijgtGa naar voetnoot3. Tijdens zijn lang verblijf (circa 35 jaar) op het vasteland meestal te Brugge wonend, komt hij in contact met het litteraire en culturele leven van de Bourgondische Nederlanden. Met Colard Mansion baat hij te Brugge van ca 1474 af een drukkerij uit, waar als eerste Engelse druk The Recuyell of the Histories of Troy (CA suppl. I, 1093a) wordt uitgegeven, van 1469 tot 1471 naar Raoul Lefèvre's werk vertaald (in handschrift) voor de hertogin van Bourgondië. De Franse tekst van dit boek komt dan van dezelfde pers ca 1476 (CA suppl. I, 1093b), waar rond die tijd ook Lefèvre's Fais et prouesses du noble et vaillant chevalier Jason (CA 1090a) verschijnt, waarvan Caxton kort na zijn terugkeer in zijn vaderland een Engelse vertaling drukt. Ook de Game of Chess moralised (CA suppl. I, 418) verschijnt er. Haast de gehele, uitgebreide activiteit van Caxton is op de zogenaamde populaire literatuur (zonder die uitdrukking pejoratief op te vatten, Caxton werkte overigens meermaals voor edelen) gericht.
Aan prozaromans vernoemen we op de eerste plaats de uit het Nederlands door hem in 1481 vertaalde Reynard the Fox (gedrukt 1481? herdruk ca 1489). Uit het Frans stammen: Parys and Vyenne (1485), Four Sons of Aymon (ca 1489), Blanchardyn and Eglantine (ca 1489). - Hierbij mogen nog vermeld worden de geschiedkundig-verhalende proza-volksboeken in ruimere zin: Godfrey of Boloyne (1481) en Charles the Great (1 Dec. 1485). Een bijzondere plaats neemt Sir Tho- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 294]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mas Malory's Morte Darthur in (beëindigd in 1469, gedrukt 31 Juli 1485), een verdienstelijke compilatie van Arthur- en Tafelronde-verhalen, de merkwaardigste Engelse prozaroman. Na Caxton mogen zijn leerlingen Wynkyn de Worde, Richard Pynson, William Copland als drukkers en Robert Copland tegelijk als vertaler van prozaromans worden vernoemd. Aldus verschijnen er naast herdrukken nieuwe: Guy of Warwick, Beves of Hamtoun, Robin Hood, Robert Copland's Helyas-Knight of the Swan en Kynge Appolyn of Thyre, Henry Watson's Valentine and Orson en Olyver of Castylle, the Birth of Merlin, King Ponthus (een andere versie dan die in handschrift), Sir John Bourchier Lord Berners' Huon of Bordeaux; later doen ook Friar Rush (uit onze taal!) en de Seven Wise Masters hun intrede. Op details kunnen we hier niet ingaan, van meer belang voor ons zijn de verdere prozaroman-betrekkingen tussen de Nederlanden en Engeland. De drukker Gerard Leeu stond ongetwijfeld met Caxton in verbinding en wanneer deze laatste een Reynaert-editie van de eerste zal benut hebben, is de Nederlander ook aan de Engelsman schatplichtig eerst voor Antwerpse herdrukken van Lefèvre's beide werken in het Frans (CA 1091 & 1094), daarna voor Caxton's Engelse vertalingen van Jason op 2 Juni 1492 (CA 1093) en Parys and Vyenne op 23 Juni 1492 (CA suppl. II, 944a); misschien ook gaat de wel rond dezelfde tijd bij G. Leeu te Antwerpen gedrukte Engelse Salomon and Marcolphus (CA 460) op een verloren Caxton terugGa naar voetnoot1. Een andere Antwerpse drukker, Jan van Doesborch, speelde evenwel voor de Engelse prozaromans een veel grotere rol; naast Nederlandse populaire boeken gaf hij ook een aantal Engelse uit, twee daarvan werden vrij zeker door de latere Londense drukker Laurence Andrewe voor hem vertaald; of ook de andere teksten, met name de prozaromans, van diens hand zijn, is twijfelachtig. Deze zijn, op één na - Robyn Hode (ca 1510-15?-NK 3080) - wel alle vertalingen uit het Nederlands: Euryalus and Lucretia (ca 1515?-NK 2240), Virgilius (ca 1518?-NK 4052), Frederyke of Jennen (1518-NK 3904), Tyll Howleglass (ca 1519?-NK 1144), The Parson of Kalenborowe (na 1520?-NK 3676); ook Mary of Nemmegen (ca 1518?-NK 3905), dat in het Engels geheel de vorm van een prozaroman heeft gekregen. Men herleze in dl I onze beschouwingen betreffende ieder dezer volksboeken. Ten slotte bestaat er verwantschap tussen onze Helias Ridder metter Swane en The History of Helias, Knight of the Swan, door Robert Copland bezorgd en door Wynkyn de Worde (1512) eerst gedrukt. Twee andere populaire geschriften, Vanden .X. Esels en Jacke gaan op Engelse bronnen terug; de Vorlage van de eerste tekst schijnt evenwel verloren te zijn, zodat we daarover weinig zekerheid hebben. Voor de betrekkingen tussen de Engelse en de Nederlandse literatuur, juist zoals voor de Duitse, zullen handelsrelaties veelal de aanleiding zijn geweest. Bijzonder te vermelden is het feit dat Jan van Doesborch, zoals meer andere buitenlandse drukkers, een boekwinkel moet gehad hebben in EngelandGa naar voetnoot2. Is het louter toeval dat de Ndl. prozaromans die over het Kanaal het meeste succes kenden, voor een groot deel uit Duitsland afkomstig waren: Frederyke of Jennen, Tyll Howleglass, The Parson of Kalenborowe, Friar Rush? - Later hebben heel wat Engelse prozaromans stof geleverd voor Shakespeare's drama's en voor die van zijn Elizabethaanse tijdgenoten.
Ook in andere landen, met name in Italië en de Noorderlanden, kende men prozaromans vóór 1540, doch een onmiddellijke ontlening aan deze is niet voor de hand liggend. Wellicht was dit een weinig het geval tegenover Spanje, dat een rijke gelijkaardige prozaliteratuur bezat en verder doorheen de XVIde eeuw zou ontwikkelen, tot Cervantes met zijn Don Quijote (1605-16) tegen het genre der ridderromans reageerde. Vóór 1540 kan La Historia del rey Canamor y del infante Turian su hijo de la grandes auenturas que ouieron tot voorbeeld gediend hebben van onze histories Canamorus ende Leonella (ver- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 295]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
loren) en Turias ende Floreta (of is het andersom? cfr bespreking dl I). Misschien diende (na die datum?) een Spaanse Partinuples tot bron van de Nederlandse gelijknamige prozaroman, alsook nog meer hypothetisch, Juan de Flores' Historia de Aurelio & Isabella hija del rey d'Escocia voor een niet bewaarde Ndl. prozaroman. Dit laatste verhaal verscheen van 1556 af in de Nederlanden, er waren drukken in vier talen en in twee talen. Tal van drukkers beijverden zich overigens ten onzent bij het publiceren van Spaanse literatuur, ook verhalende, gedurende het Spaans bewind. De vraag blijft echter open of voor de overname van de juist genoemde prozaromans, het Frans niet bemiddelend kan zijn opgetreden, zoals ook voor de Amadis- en Palmerijn-vertalingen het geval was.
Het ware de moeite van een bijzonder onderzoek waard, na te gaan of er vroeg enige rechtstreeks stimulerende invloed van onze literatuur op Deense Volksboeken is geweest, met name langs de drukker Govert van Ghemen om, die, na van 1486 tot circa 1489 te Gouda en te Leiden gewerkt te hebben, zijn activiteit naar Kopenhagen verlegde en er o.m. producten uitgaf zoals (het gedicht) Flores og Blanseflor, Karl Magnus' Kronike en Historia om Jon PraestGa naar voetnoot1. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
5. Chronologische lijst van volksboekenAlvorens in een volgend hoofdstuk over te gaan tot de eigenlijke ontwikkelingsgang van de in het eerste deel afzonderlijk besproken prozaromans, lijkt het gewenst een volledige lijst aan te leggen, niet alleen van de bewaarde uitgaven tot 1540 van alle prozaromans, doch tevens van andere volksliteratuur in ruimere zin, die in deze studie wordt vernoemd. Dit zal ons duidelijker de groei van het prozaroman-genre tegenover andere zogenaamde volksboeken voor ogen stellen. Links: Nederlandse prozaromans; rechts: andere volksboeken en prozaromans in andere talen doch ten onzent verschenen. Een moeilijkheid leverden de vele ongedateerde drukken op; wij hebben getracht deze zo goed mogelijk tussen de andere in te schakelen volgens de gegevens van CA en NK. Niet bewaarde drukken van prozaromans - met name zulke waartoe om interne redenen mag besloten worden - werden hier niet vermeld, doch zullen in een volgend hoofdstuk worden ingeschakeld, daar zij wat tijd en plaats van verschijnen betreft, natuurlijk moeilijk te definiëren zijn.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 296]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
25 Juli 1479, Gouda, G. Leeu, VII Wijzen van Rome.
[ca 1480?, Gouda, Godfr. van Os], VII Wijzen van Rome.
13 Januari 1483, Delft, [J.J. van der Meer], VII Wijzen.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 297]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4 Juni 1485, Delft, J.J. van der Meer, Proza-Reynaert.
19 Mei 1487, Antwerpen, G. Leeu, Parys ende Vienna.
[1490], Delft, [Chr. Snellaert], VII Wijzen.
9 Februari 1491, Antwerpen, G. Leeu, Meluzine.
[1491? Antwerpen, G. Leeu], Parys ende Vienna.
23 September 1493, Delft, Appollonius van Thyro.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 298]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[1495, Delft, Griseldis.]?
[ca 1500], Deventer, Jac. van Breda, Griseldis.
- - - - - - - - - - - - - - -
- - - - - - - - - - - - - - -
1504, Antwerpen, Jan van Doesborch, Buevijne van Austoen.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 299]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1508, Leiden, Jan Seversoen, Heemskinderen.
4 Januari 1510, Antwerpen, H. Eckert v. Homberch, Meluzine.
23 October 1511, Antwerpen, Adriaen van Berghen, Buevijne van Austoen.
[ca 1512? of ca 1515-20? Antwerpen? Jan van Doesborch?], Helias Ridder metter Swane.
1516, Antwerpen, W. Vorsterman, Margarieta van Lymborch.
[ca 1517], Antwerpen, W. Vorsterman, Peeter van Provencen.
[ca 1519], Antwerpen, M. Hillen, Ulenspieghel. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 300]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[ca 1520], Antwerpen, Adr. v. Berghen, Russche.
- - - - - - - - - - - - - - -
[ca 1510-30? Antwerpen?], VII Wijzen van Rome.
7 Februari 1523, Brussel, [Th. van der Noot], Turias ende Floreta.
[ca 1525? of iets later], Antwerpen, W. Vorsterman, Virgilius.
8 Februari 1531, Antwerpen, W. Vorsterman, Frederick van Jenuen. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 301]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[ca 1538, Antwerpen, W. Vorsterman], Sibilla.
[ca 1540? Antwerpen? Symon Cock?], Merlijn.
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6. Enkele samenvattende conclusies1. Sociale, politieke en culturele toestanden ondergaan langzamerhand grondige wijzigingen. De Bourgondische vorsten drukken een bijzondere stempel op hun tijd, met een uiterlijk vertoon van ridderlijkheid. Herfsttij der Middeleeuwen. - 2. Verdere ontwikkeling der steden en der burgerij. - 3. De litteraire traditie der middeleeuwen is niet dood, er schijnt zelfs van een versterkte belangstelling voor, en kennis van verhalen uit riddermilieu's sprake te zijn. Het gaat hier echter meer om de ‘stof’ dan om de ‘vorm’. Daarnaast vindt het eigentijdse leven ook zijn uitdrukking in de letterkunde. - 4. De Rederijkers beheersen de literatuur van hun tijd. Er zijn romantische spelen naast spelen van sinne, boerden, e.d.m.; het refrein; het volkslied. - 5. Gestadige vooruitgang van het proza. - 6. Uitvinding en verspreiding van de boekdrukkunst; een groter lezerspubliek vormt zich. - 7. Tot ca 1490 veel Latijnse uitgaven van profane literatuur; naarmate deze verminderen, nemen die in de volkstaal in aantal toe. - 8. Het genre der prozaromans is in het Franse en Duitse taalgebied - veel minder in Engeland - reeds ruim ontwikkeld vôôr de toepassing der boekdrukkunst en vóóraleer er bij ons prozaromans ontstaan. Onderlinge contacten zijn niet zeldzaam. De Franse prozaromans gaan voorop. - 9. De Nederduitse drukken vormen een belangrijke afzonderlijke groep. - 10. Volledige doorbraak van het prozaromangenre in het Nederlands blijkt uit het aantal drukken pas plaats te hebben omstreeks 1510-1520. |
|