De Nederlandse volksboeken
(1977)–Luc Debaene– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 165]
| |
A. 1. Titelbeschrijving.DEN DROEFLIKEN STRIJT || DIE OPTEn BERCH VAn RONCEUALE IN HISPANIEN || GHESCHIEDE DAER ROLANT ENde OLIUIER METTEn || FLUER VAN KERSTENRIJC VERSLAGEN WAREN. || [Houtsn.] || [In fine:] GHEPRENT IN DIE VerMAERDE COOPSTADT VAN ANTWER- || PEN BUYTEN DIE CAMER POORTE INDEn GULDEN EENHOREN || BI MIJ WILLEM VORSTERMAN. || (NK 3907) (München UB) 4o. | |
2. Tekstuitgaven.Edit. prozaroman: Boekenoogen G.J., Den droefliken strijt... Naar den Antwerpschen druk van Willem Vorsterman uit het begin der XVIde eeuw, (NV, I), Leiden, 1902. Edit. gedicht: Mierlo J. van, Het Roelantslied. Met inleiding en aanteekeningen, in VMA, 1935, pp. 31-166 (ook in overdruk). Deze is de beste uitgave en kan vrijwel al de vroegere edities vervangen, nl.: Bormans J.H., La Chanson de Roncevaux. Fragments d'anciennes rédactions thioises, avec une introduction et des remarques, (Mémoire présenté à l'Académie, le 9 novembre 1863), Bruxelles, 1864. Holtrop J.W., (Mededeling van vondst met afdruk van 8 vss in:) Algemeene Konst- en Letterbode, voor het jaar 1840, dl. II, pp. 180-181. Kalff G., Mndl. Ep. Frag., (Het Roelandslied), pp. 33-98. | |
[pagina 166]
| |
Serrure C.P., Het Roelantslied, in Vaderlandsch Museum, II (1858), pp. 1-96. Met afdruk van de verzen uit de prozaroman-edit. van J. van Ghelen. Stallaert Karel, Een fragment van het Dietsche Roelandslied, in Algemeene Konst- en Letterbode voor het jaar 1851, dl. II, pp. 406-410. Ter aanvulling bij Van Mierlo: Kloeke G.G., Het Roelantslied. Nieuwe fragmenten, in TNTL, LIX (1940), pp. 93-120.
Pseudo-Turpin: Meredith-Jones C., Historia Karoli Magni et Rotholandi ou Chronique du Pseudo-Turpin. Textes revus et publiés d'après 49 manuscrits, Diss. Paris, 1936. Uitvoerige bibliographie pp. 353-357. Smyser H.M., The Pseudo-Turpin. Edited from Bibliothèque Nationale, Fonds Latin, MS. 17656 with an Annotated Synopsis, (The Mediaeval Academy of America), Cambridge, Massachusetts, 1937. | |
3. Literatuur.Boekenoogen, De Ndl. Volksb., pp. 120-124. Debaene Luc., Het Volksboek ‘Den Stryt van Roncevale’ en de ‘Alder excellenste Cronyke van Brabant’, in Miscellania J. Gessler, I, s.l., 1948, pp. 348-353. Eck P.L. van... Jr, Nederlandse Volksboeken, in TL, XV (1905), pp. 542-548. Gautier L., Les épop. franç., III, pp. 493-625. Horrent Jules, Roelantslied et Chanson de Roland, in Revue des Langues Vivantes. Tijdschrift voor Levende Talen, XI (1945), pp. 193-206 en 241-254 (overdruk in ‘Reeks Levende Talen’, XIII, Brussel, 1945). Huet Gédéon, La version néerlandaise des Lorrains, in Romania, XXXIV (1905), pp. 1-23. Minis C., Roelantslied LH (395-404) en Volksboek blz. 27. Rolandslied 3651 Malprimis *uon Ampregalt. Roelantslied B 67. Si lieten stave ende paerde, in Leuvense Bijdragen, XXXVII (1947), pp. 33-34, 35-37, 38-39. Mone, Uebersicht, pp. 36-38. Verdere literatuur: Boekenoogen, edit. ut supra, pp. 85-86 en artikel Van Mierlo, passim. | |
B. Inhoud.Prologhe. (Proza) Korte inhoud met moraliserende beschouwingen. - I. (Proza) 1. In een droom krijgt Karel de Grote van St Jacob de opdracht de Saracenen uit Spanje en Galicië te verdrijven. 2. Tegenmaatregelen voorbereid door Marcelijs, Baligant en hun oom sultan Synagoen. 3. Marcelijs en Baligant zijn onechte kinderen van hertog Guwelloen, Karel's zwager: hij had hen tijdens een verblijf in Spanje bij Synagoen's zuster verwekt. - II. (Proza) 4. Karel roept zijn pairs bijeen; men besluit Guwelloen als afgezant naar Spanje te zenden om er de oorlog aan te kondigen. 5. Guwelloen vat het plan op Karel te verraden door de ‘avantgaerde’ met Rolant en de meeste pairs in het verderf te storten en zo zelf de macht in handen te krijgen. 6. De vijandelijke heren stemmen hiermede in. 7. Guwelloen's dochter, keizerin van Griekenland, vermoordt haar echtgenoot en steekt haar kinderen de ogen uit omdat haar man Karel ter hulp wil gaan. Met een leger trekt ze naar Frankrijk, schijnbaar om Karel te helpen, doch in feite om Guwelloen in zijn verraad te steunen. - III. (Proza) 8. Rolant en Olivier, wiens zuster Oede la belle door Rolant wordt bemind, trekken met de voorhoede op. - IV. (Proza) 9. De eerste bergpassen met succes ingenomen. Zij bereiken Roncevale. - V. (200 Vss) 10. Inleiding. 11. De Saracenen brengen een groot leger bijeen. 12. Marcelijs' neef wil een strijd aangaan tegen Rolant en twaalf Franken. 13. Hij krijgt hiervoor hulp van Franseroen, Cursael, van een ‘barbarijsche paijen’, van Astromarijs, Astromoch, Tarters, Margarijs, Hector van Brigale, van een ‘ammirael van Bouwaengien’ en Torgijs van Torteloose. 14. Zij rijden Rolant en Olivier tegemoet. - VI. (Proza) 15. In het eerste gevecht hebben de Christenen het hard te verduren, maar Rolant, Olivier, ‘den roden Galeaen’, Galerant en Straelberrengier samen met de anderen weren zich dapper. Ook Ogier van Denemercken, diens zoon Merberijn, sultan Carahu van ‘Perssy’ en Fierenbras van Alexandrië doen mede. 16. De Saracenen beklagen zich over hun grote verliezen bij Marcelijs, die aan zijn broeder Baligant nog 100.000 man ter hulp vraagt. - VII. (150 vss) 17. Meermaals dringt Olivier er bij Rolant op aan op | |
[pagina 167]
| |
de hoorn te blazen, zodat Karel zou vernemen dat zij hulp behoeven. Rolant weigert; dapper zullen zij tot het uiterste strijden zonder verdere hulp, met Gods genade. 18. De bisschop versterkt hen en stelt hen in Gods hoede. 19. Zij rijden de Saracenen tegemoet. - VIII. (371 vss) 20. De strijd begint. Achtereenvolgens worden Marcelijs' neef, Franseroen, Coursabel, Malprise van Brigale, Ancroyse, Torgijs van Torteloose, Astromarijs van Panthiere en Astromarijs verslagen, respectievelijk door Rolant, Olivier, de bisschop, Eggherijn, Sampsoen, Anser, Inghel van Gascoengien en Straelberrengier. 21. Marcelijs strijdt tegen Olivier, Rolant doodt Turzabelin, de reus Mancheroen en Torny. Aan beide zijden werd er ‘groote moort ghewrocht’. 22. Marcelijs maakt een nieuw krijgsplan op: vier scharen moeten ten aanval en acht zullen er bij hem blijven. 23. De christenen verliezen veel volk maar de bisschop spiegelt hen de hemelse beloning voor. Zij weerstaan dan ook dapper. 24. De Saraceen Borrijn doodt Inghel van Gascoengien, doch wordt op zijn beurt door Olivier verslagen; deze overwint ook ‘Eschabrisse Affrijcken’ en zeven andere heren. 25. Rolant looft Olivier. Velen sneuvelen aan beide zijden. 26. In Frankrijk steekt een hevig onweer op wegens ‘der vangaerden doot’. 27. Vele heidenen vluchten, ook Margarijs die zijn beklag doet bij koning Marcelijs. 28. De Saraceen Walbrune, die Sampsoen vermoordt, sterft daarna onder Roland's hand. Ook Ambrone ondergaat dit lot. 29. Als de Saracenen over Rolant's macht verbaasd staan, zegt hij dat deze hem door God geschonken werd. (Proza) 30. Ogier van Denemercken en de rode Galeaen staan evenzeer hun man. 31. De bisschop moedigt de Christenen aan en hoort hun biecht. 32. Aan zijn zwaart bemerkt men drie druppels vers bloed; hetzelfde gebeurt bij Rolant, Olivier, Galeaen, Ogier, Floreys van Alexandrië en de ‘haveloose Gautier’ en andere ‘ghenoten’. Dit voorspelt, volgens de bisschop, de martelaarskroon. 33. Een nieuwe Saraceense aanval wordt opgevangen, aan beide zijden vallen er opnieuw velen. - IX. (Proza) 34. Marcelijs rukt thans zelf op met zijn heren. 35. De bisschop doodt een groot aantal van hen. (101 vss:) 36. Er blijven slechts 200 Christenen over. 37. De tegenstanders roepen uit: als deze verslagen zijn is het uit met Karel's macht. 38. Opnieuw verslaan Rolant, Olivier, de bisschop en hun gezellen duizenden vijanden. - X. (106 vss) 39. Nu stelt Rolant voor de ‘olifant’ te blazen; thans echter verzet Olivier zich en verwijt Rolant het niet vroeger gedaan te hebben: wegens Rolant's overmoed zullen ze allen sterven. De bisschop troost hen; moest Rolant blazen, Karel's hulp kwame toch te laat, al zou het nut hebben, om de heidenen te verslaan. - XI. (Proza) 40. Galeaen, gekwetst, vindt het lijk van zijn broeder Galerant. Ook de gewonde Ogier dwaalt over het slagveld, beklaagt zijn gevallen vrienden en overschouwt zijn vroegere heldendaden. 41. Ogier ontmoet ‘den havelosen Gautier’ gans bebloed; toch gaan zij opnieuw verwoed ten aanval. 42. Ogier verdwijnt spoorloos. - XII. (Proza) 43. Galeaen betreurt zijn broeder. 44. Ook van hen wordt daarna geen spoor meer gevonden. - XIII. (50 vss) 45. Rolant en Olivier overschouwen het slagveld en besluiten tot de dood te vechten. - XIV. (52 vss) 46. De bisschop spreekt tot Rolant: wie strijdt zoals gij ontvangt van God de eeuwige beloning. 47. Marcelijs steekt neder: Straelberrengier, Voorne, Ivone en Gheeraert van Rosselone. 48. Daarop slaat Rolant Marcelijs' arm af en doodt diens zoon. - XV. (28 vss) 49. De Saracenen vluchten en vertellen Galifier, neef van de koning, dat Rolant en Olivier hen overwonnen hebben. - XVI. (114 vss) 50. Galifier komt met een nieuw leger af. Hij verwondt Olivier, doch deze klieft hem het hoofd. 51. Olivier strijdt met Rolant voort tot hij in onmacht nedervalt. 52. Na een klacht van Rolant staat Olivier terug recht en begint opnieuw te vechten, slaat zelfs op Rolant die hij niet herkent. - XVII. (Proza) 53. Rolant blaast op zijn hoorn zodat Karel het hoort doch Guwelloen raadt deze af ter hulp te gaan tot Rolant driemaal heeft geblazen; dan eerst maakt Karel zich gereed. - XVIII. (Proza) 54. Guwelloen, bang dat zijn verraad ontdekt zou worden, verklaart aan de heren en in het bijzonder aan de hertog van Bayvier en bisschop Tulpijn dat hij met zijn leger geheel ten dienste staat van Karel. Ook zijn dochter en haar leger zullen helpen. 55. Met zijn dochter maakt hij toebereidselen om onder- | |
[pagina 168]
| |
tussen op het gepast ogenblik naar de vijand te kunnen overlopen. 56. Eenvoudige soldaten brengen dit opzet uit. 57. Guwelloen wordt gevangen genomen en moet bekennen. 58. Zijn dochter vlucht met haar aanhangers in een kasteel dat op Karel's bevel wordt omsingeld. 59. Haar twee blinde kinderen worden intussen in Frankrijk gebracht. (38 vss:) 60. Karel uit een klacht over Guwelloen's ontrouw. Te laat wil hij Rolant ter hulp. - XIX. (12 vss) 61. Olivier bidt tot God en sterft. (Proza) 62. Rolant ontmoet ‘de havelose Gautier’. 63. Nogmaals blaast hij op de hoorn en ziet in dat Guwelloen verraad heeft gepleegd. 64. Zijn schildknaap Diederick vlucht naar koning Karel. 65. Bisschop Tulpijn bezweert tijdens de mis duivels die hem vertellen wat er te Roncevale gebeurde. Dit zet Karel aan tot spoed. 66. Rolant blijft nog met drie man over. Daarvan wordt de bisschop doorstoken, Gautier moet vluchten en Boudewijn, door Rolant om water gezonden naar een bron, kan niet meer terug geraken en begeeft zich naar de koning. - XX. (Proza) 67. Door een mirakel ontvangt Rolant te drinken. 68. Hij doodt nog een Saraceen die zijn zwaard en hoorn wil stelen. - XXI. (24 vss) 69. Rolant legt zich met het aangezicht naar Spanje en sterft. - XXII. (16 vss) 70. ‘Een cort lof van Rolant ende Olivier’. - XXIII. (Proza) 71. Karel komt met zijn leger te Roncevale waar hij klachten uit op Rolant's lichaam. 72. Zij vinden Olivier's mishandelde lijk en de andere gesneuvelden. 73. Karel bidt dat de zon niet zou ondergaan tot hij de Saracenen volledig verslagen heeft. Dit duurt drie dagen. 74. Dan keert hij naar Roncevale terug en laat de gevallen helden op verschillende plaatsen begraven; ook schenkingen worden te hunner nagedachtenis gedaan. - XXIV. (Proza.) 75. Guwelloen wordt samen met veertien gezellen om het verraad opgehangen en zijn dochter Erena door vier paarden vaneengescheurd. 76. Karel sterft van verdriet om het verlies van zijn pairs in het jaar 814 te Aken en wordt er begraven. | |
C. Herkomst.De beroemdste der Chansons de geste, La Chanson de Roland, werd in het Frans niet rechtstreeks in proza bewerkt, al is de inhoud bij verscheidene ‘mises en proses’ terug te vinden; de zogenaamde Chronique de Turpin had ondertussen meer succes, diende tot bron voor enkele ‘remaniements’ en werd reeds gedrukt in 1476 (cfr Doutrepont, Mises en prose, pp. 219 en 368-369). Het Ndl. volksboek werd door NK 3907 circa 1520? geplaatst. De uitgever Boekenoogen kwam na vergelijking met een latere editie van 1576 tot het besluit dat die van Willem Vorsterman niet de oudste kan zijn doch op een gemeenschappelijk voorbeeld moet berusten, daar ‘1576 een versregel bevat die bij Vorsterman ontbreekt, doch die in dat voorbeeld moet hebben gestaan (vergelijk onze herdruk, bl. 44, reg. 22 met Vad. Museum, II, 81, v. 776)’, terwijl ook de jongere druk enkele betere lezingen heeft, al is doorlopend de oudste de beste (cfr edit. Boekenoogen, pp. 81-84). De verloren editio princeps te dateren is niet gemakkelijk: niet vóór 1497, wegens het gebruiken van de Alder excellenste Cronyke (zie hieronder); om de ongewone samenstelling echter menen wij dit volksboek vrij vroeg te mogen plaatsen: ca 1500. Door zijn compositie neemt dit volksboek een bijzondere plaats in; zoals reeds uit de inhoud bleek, wisselen proza en verzen elkaar voortdurend af; het zijn evenwel geen rederijkersverzen zoals bij vele volksboeken, waar deze slechts een intermezzo zijn. Hier integendeel vormen de verzen enigszins een uitgave van onze Mndl. versie van de Chanson de Roland. Vermits deze versie op zichzelf reeds een bijna volledig verhaal over de slag te Roncevaux biedt, is het te begrijpen dat het prozagedeelte daarnaast, op andere gegevens berustend, moeilijk er mede overeen te brengen is. Er is aldus een geheel ontstaan vol tegenstrijdigheden die de auteur goedschiks kwaadschiks trachtte weg te werken. Onderzoeken we vooreerst afzonderlijk het vers- en het prozagedeelte en ten slotte hoe beide werden samengebracht.
Verzen. Van een Mndl. Roelantslied zijn er thans vijf handschriftfragmenten bekend, die zeer waarschijnlijk alle tot verschillende manuscripten behoren. Daarnaast bezitten we de verzen van het volksboek, die met de over- | |
[pagina 169]
| |
geleverde fragmenten voldoende overeenkomst bieden om ze alle tot ‘éénzelfde eerste bewerking’ (Van Mierlo, p. 48) terug te brengen. In zijn uitgave trachtte Van Mierlo tot een reconstructie van het gedicht te komen door vier fragmenten (de achteraf door Kloeke gepubliceerde verzen waren hem nog niet bekend) aan te vullen met de vss uit het volksboek. Daar er soms een vrij groot verschil bestaat tussen de redacties, was dit niet steeds gemakkelijk en moest de volgorde van de verzen hier en daar gewijzigd worden. De uitgever legt dit uit als volgt: ‘De wanorde in onze fragmenten en in het Vb. blijkt nu inderdaad wanorde, geen orde te zijn. Naast den Franschen tekst ziet men duidelijk, dat onze fragmenten leemten en omstellingen vertoonen; worden die eenmaal erkend, dan verdwijnt ook alle duisterheid in den anders onlogischen samenhang. Hetzelfde geldt nog meer voor Vb. dat allerlei passages dooreengehaspeld heeft, zóó echter, dat men nog wel, in het licht van het Fransch, uitmaken kan, waar ze oorspronkelijk pasten. Dan weer hangt alles samen; al heeft het Vb. ook opzettelijk weggelaten, wat uit zijn methode om in zijn prozaverhaal gedeelten van een poëtisch verhaal te pas te brengen, verklaard moet worden’ (Van Mierlo, p. 48). Daar er een afstand van eeuwen tussen de hss. onderling en het volksboek ligt, is elke vergelijking slechts van relatieve waarde, men kan slechts gissen wat er in tussenstadia is gebeurd. In alle geval draagt de prozaroman alle kentekenen van de tijd waarin hij verscheen, de verzen zijn breedsprakiger geworden. ‘Hoe het Vb. de verzen verlengd heeft, door allerlei nuttelooze toevoegsels en stoplappen, erkent eenieder dadelijk’ (ibid., p. 60). Kalff's bewering: ‘Overal waar men overeenkomstige plaatsen vergelijkt, zal men bevinden dat een enkele regel, een paar woorden, een epitheton zijn toegevoegd, die gewoonlijk moeten dienen om de Christenen dapperder en vromer, de Saracenen minder dapper en goddeloozer te maken’ (Mndl. Ep. Frag., p. 54) is op zijn minst overdreven; o.i. is de uitbreiding der versregels veeleer te wijten aan een vervreemden van de oudere verstechniek en kan reeds in vroegere hss. hebben plaats gehad. Van Mierlo vergeleek al de hem bekende verzen met de Oxfordse tekst van de Chanson de Roland (pp. 37-47), waaruit hij besloot dat onze Mndl. bewerking behoort ‘tot het middengedeelte der ch. de Roland’, en zeer waarschijnlijk noch het eerste, noch het tweede deel der Ch. de Roland heeft behandeld of zelfs gekend (l.c., pp. 50-53); hij komt tot het besluit, ‘dat de redactie door onze bewerking gevolgd heel wat ouder en primitiever moet geweest zijn dan O’ (= Oxfordse tekst) (ibid., p. 57), en meent ‘te mogen betoogen, dat onze bewerking nog zeer oud is, misschien nog wel tot de twaalfde eeuw opklimt’ (p. 60). J. Horrent poogt dit te weerleggen, hij vermoedt dat het eerste en laatste deel ook aan de (verloren) Ndl. redactie eigen is geweest, die niet ouder zou zijn dan versies in andere talen, en bepaaldelijk O. ‘La prétendue saveur primitive qui s'en dégage est une illusion. Le récit du Roelantslied se situe à un stade connu de la tradition, au stade de O ou à un stade plus récent encore’ (p. 247); in ieder geval, betoogt hij, berust ons gedicht op ‘une base française’ (cfr pp. 248-254). Kloeke's publicatie, hoewel ze aan Van Mierlo's studie geen afbreuk doet in de hoofdlijnen, staat toch vrij sceptisch tegenover de reconstructie, die voorzeker niet steeds gemakkelijk met de nieuwe fragmenten is overeen te brengen. Tegenover Van Mierlo bepleit hij ook een hogere aesthetische waarde en oppert het vermoeden dat het gedicht oorspronkelijk in achtregelige strophen zou zijn geschreven. Over het ontstaan van de oudste versie der Ch. de Roland (XIde eeuw, dichter Turold?) leze men uitvoerig Van Mierlo (pp. 57-60, 62-92) waar deze met brio stelling neemt tegen J. Bédier's theorie en de groei uit oudere epische liederen verdedigt.
Proza. Minder klaar is de herkomst van het prozagedeelte dat begint met de voorbereiding tot de Spaanse veldtocht en Guwelloen's verraad, verder hoofdzakelijk de heldendaden van Rolant's gezellen beschrijft, Karel's komst te Roncevale en de bestraffing der verraders. Reeds Serrure wees er op dat ook deze delen min of meer samen een geheel vormen (cfr l.c., p. 28) en dat de schrijver enigszins moet | |
[pagina 170]
| |
bekend geweest zijn met de kroniek van de pseudo-Turpijn (Turpini Historia Karoli Magni et Rotholandi, geschreven ca 1150). Boekenoogen onderzoekt (TBB, III, pp. 120-124) grondiger ‘in hoeverre voor het volksboek gebruik gemaakt is van den pseudo-Turpijn... (en kwam) ... tot de verrassende ontdekking dat dit alleen zeker is voor een klein gedeelte aan het slot van het volksboek, waar men een bijna woordelijke vertaling van het Latijn vindt. Ook zou b.v. de verschijning van Sint Jacob aan het bed van Karel den Groote, om dezen tot het verdrijven der Saracenen uit Spanje op te wekken, aan Turpijn ontleend kunnen zijn en misschien nog enkele andere trekken uit het verhaal; maar overigens kan dit onmogelijk uit Turpijn zijn geput. Voor de geschiedenis en den ouderdom van het volksboek is het nu merkwaardig dat het bedoelde gedeelte van het volksboek nagenoeg woordelijk overeenkomt met een stuk der vertaling van Turpijn, die in Die alder-excellenste Cronyke van Brabant is ingevoegd. Daaruit blijkt, dat de maker van het volksboek niet den Latijnschen Turpijn heeft gebruikt, maar de Antwerpsche kroniek’ (l.c., pp. 120-121). Inderdaad, na onderzoek bleek dat Kap. XXIII (edit., pp. 73-76) overeenkomt met een gedeelte van het IIde deel, XVIIIde Kap. van: Die alder. excellenste || Cronyke. van. Brabant || [In fine:] ¶ Hier is voleyndt dese Cronike ende ge- || prent bi my Rolant vanden Dorp: wo- || nende Thantwerpen in die huyuetters || strate. bi onser vronwen broeders. || Anno .M.cccc.xcvij. opden laetsten dach || van Februarius. oft Loumaent. || ¶ Eenen Pater noster ende Aue maria || om gods wille voir die ghene die dit ver || gadert ende gheprent hebben || (CA 508 en Pol. 1063 en 1063A) (Brussel KB; Luik UB; Antwerpen Mus. Plantin) in-fol. - Jongere edities te Antwerpen, Jan van Doesborch, October 1512, 1518, Juni 1530: cfr NK 652 tot 656 en 0331. Bestond er een uitgave te Antwerpen Willem Vorsterman, 1514? NK 0332 trekt het bestaan ervan in twijfel en verwijst naar Polain, Vorsterman, 22. Het betreffende stuk staat er op pp. 93 vo-94 vo (K 1 vo a tot K 2 vo b), op varianten en spellingsverschillen na. De bestraffing van de Saracenen door Karel is in ons volksboek er tussen gevoegd in de plaats van de bestraffing van ‘Gauloen’ die in het volksboek afzonderlijk en afwijkend verhaald wordt in het XXIVe kapittel. - Voor twee andere ontleningen aan de Cronyke, zie hieronder. Boekenoogen vervolgt (ibid., pp. 121-124): ‘Vergelijkt men verder nu in ons volksboek het prozaverhaal waarin het verraad van Guwelloen en den strijd van Roland en de andere genooten tegen de Saracenen beschreven wordt met het verhaal bij Turpijn, dan blijkt de inhoud wel gedeeltelijk overeen te komen, maar in tal van onderdelen en bijzonderheden zoo aanmerkelijk te verschillen dat het één onmogelijk de bron van het ander kan zijn’: dit leidt hij vooral af uit de personages van het volksboek: het ‘valt op dat aan strijders die door Turpijn niet of alleen terloops worden vermeld in dit laatste een belangrijke rol wordt toebedeeld; ik wijs b.v. op den haveloozen Gautier en op den rooden Galeaen met zijn broeder Galerant. Daarbij verdient ook de aandacht de afwijkende vorm van verscheidene namen. Galerant en Galeaen heeten bij Turpijn Galerius en Gelinus en worden in de kroniek alleen genoemd bij het begraven der strijders van Roncevale. Toen de bewerker die beschrijving van Turpijn in het volksboek overnam heeft hij zijne helden dan ook niet herkend en die namen onveranderd gelaten! De havelooze Gautier heet in de kroniek Gautier van Turmen (Latijn: Galterius de Termis), Gheerijn van Mongelanen wordt daar genoemd Garinus hertoge van Lothrijk, Straelberrengier alleen Berrengier (Latijn: Berengarius). Die namen wijzen aldus op een andere bron...’ die nochtans niet de romans van Ogier of Fierenbras is geweest, al wordt over die helden even uitgeweid; wegens de rol door Guwelloen gespeeld, en het feit dat hij behoort tot het ‘gheslachte der Lozanen’ meende Boekenoogen dat het prozagedeelte van het volksboek voor een groot deel zou gebaseerd zijn op de Roman der Lorreinen (waarvan slechts betrekkelijk weinig is bewaard). Dit was reeds uitvoerig betoogd door Gédéon Huet (l.c., pp. 9-23) die de mening opperde dat de bewerker ‘n'ait eu à sa disposition qu'un manuscrit mutilé de l'énorme poème, ou bien un résumé ou une compilation faite d'après | |
[pagina 171]
| |
un manuscrit incomplet, où l'épisode des relations de Ganelon avec Agolant et Desramès manquait’ (p. 20). Mone had reeds aangetoond hoe het proza (althans op zekere plaatsen) op een gedicht moet berusten, door uit de zin ‘Hi velde selve menigen Sarasijn ter aerden, hi was seer goet te peerde, sijn manlike slaghen ontsagen die Sarasinen seere, want hoe wreedelijc dat si hem op liepen hi wederstontse ridderlyc’ (edit., p. 39) de verzen te reconstrueren: hî velde menigen ter aerden,
hî was sere groot te paerde
sîne manlike slagen
de Sarasîne sere ontsagen,
hoe dat-se hem opliepen wredelîke,
hî wederstont-se ridderlîke.
(Mone, Uebersicht, p. 37).
| |
D. Eigenaardigheden.De schrijver van dit volksboek moet dus uit verschillende bronnen hebben geput en uiteenlopende gegevens op eigen wijze hebben samengevoegd; hij zegt zelf in de inleiding zich hoofdzakelijk te hebben beperkt tot de lotgevallen van Rolant en Olivier: ‘hoe wel dat die dichter dees boecx de materie vercort heeft, sprekende alleen op Rolants ende Oliviers wercken...’ (edit., p. 3). - Tweemaal verwijst hij naar andere histories: ‘... ende hi was gheheeten Fierenbras van Alexandrien, den welcken Olivier verwonnen hadde in eenen camp daer oeck een schone historie af is’ (pp. 7-8); ‘Van desen Olivier sijn schone historien bescreven’ (p. 10). Hier nogmaals lijkt verband met de Cronyke waarschijnlijk. Men vergelijke:
Volksboek (edit., p. 10): Van desen Olivier sijn schone historien bescreven. Hi was van Geneven gheboren, eens machtichs heeren sone, seer wijs ende rijp van rade cloeck ter wapenen cuysch ende reyn van leven. Hi hadde een schoon suster gheheeten Oede la belle. Dese maecht wert ontscaect wt Geneven in Arabien daerse Olivier ridderlijc wt verloste. Dese scone maget was seer bemint van den edelen grave Rolant...
Cronyke (p. 85 ro; h5 ro b): Van desen Oliviere sijn seer schoon historien hi was die alder wijste ridder bynnen sijnre tijt seer victoryoes int strijden. Hij hadde een scoon suster die welc een die schoonste maecht was die bynnen harer tijt leefde. Deze maecht was seere bemint vanden grave Rolant...
Wat wordt er nu met die histories bedoeld? Nederlandse prozaromans van die naam zijn niet bekend. Mogelijk gaat het hier om de Franse Fierabras (oudste editie: 28 November 1478, Genève, Adam Steinschaber - Brussel KB), die inderdaad hierover handelt en ook, in het derde boek (het laatste), een bewerking geeft van de pseudo-Turpijn. Afgezien van het feit dat dezelfde verwijzing nagenoeg reeds in de Cronyke voorkomt, kan een eventuele historie van Olivier toch zeker geen bron van het volksboek zijn: er wordt slechts heen verwezen voor wie over de aangehaalde personen meer weten wil; een volksboek of Mndl. gedicht op Olivier's naam is verder onbekend. Bij het dooreenwerken van prozatekst en Mndl. Roelantslied deed de schrijver zijn best oorspronkelijke verschillen tussen beide versies te vermijden, hoewel dit hem niet altijd is gelukt. Volgens het prozagedeelte trok Rolant op met de ‘avantgaerden’, terwijl hier moest aangepast worden, daar volgens de geschiedenis en de Chanson de Roland natuurlijk de achterhoede bedoeld was. Doch dit doet hem schrijven dat Karel ‘liet bliven... sijn avantgaerde’ (p. 12), waar ‘bliven’ duidelijk wijst op ‘achterlaten’ (dus is een achterhoede bedoeld), terwijl ook p. 27 r. 24 en p. 58 r. 12 duidelijk laten verstaan dat Karel hen daar achtergelaten heeft (op dit alles wees Boekenoogen, edit., pp. 83-84). Verder waren er moeilijkheden met bisschop Tulpijn die volgens het prozagedeelte bij Karel blijft en volgens het gedicht Rolant vergezelt: in dit laatste wordt hij dan enkel de ‘bisschop’ genoemd; in het prozagedeelte zelf komt er daarover tegenspraak - een nieuw bewijs voor verschillende bronnen van het proza - zodat de auteur zichzelf tracht te verrechtvaardigen: ‘Dese bisscop was wel bekent met bisscop Tulpijn, om dat hi so vrome was so segghen eenige dat hi selve Tulpijn was een vanden .xij. ghenoten. Maer dat en was niet, want Tulpijn ende die hertoge van Bayvier waren met coninc Kaerle ende niet opten Roncevale so die hystorie hier na verclaren sal’ (edit., p. 41). Van Mierlo, die hierop wees (l.c., | |
[pagina 172]
| |
p. 34), voegt daar aan toe: ‘In 't proza-verhaal overschaduwt b.v. Ogier van Denemarken bijna de heldendaden van Rolant, terwijl hij in 't poëtische gedeelte niet voorkomt’; dit is nochtans licht overdreven! Na Rolant's dood volgt ‘een cort lof van Rolant ende Olivier’, 16 rederijkersverzen, eveneens ontleend aan de Cronyke (p. 93 ro-K 1 ro), waar zeven strophen van vier verzen worden gegeven als ‘een duechdelijck lof in Rime. vanden grave Rolant’; hieraan werden voor ons volksboek de 1e, 2e, 3e en 7e strophe ontleend. Waar de Cronyke in de eerste zes strophen in het enkelvoud spreekt (Rolant), heeft het volksboek telkens het meervoud (Rolant en Olivier). Wij wijzen er op dat die verzen vertaald zijn uit de Latijnse kroniek van Turpin (cfr edit. Smyser, pp. 86-87). | |
E. Jongere edities uit de XVIde eeuw.Slechts één jongere editie is er bewaard: Antwerpen, Jan van Ghelen, 1576 (beschreven in edit. Boekenoogen, p. 80 - ex. Bibl. Arenberg) in 1935 ook in het bezit van L. Willems: cfr Van Mierlo, p. 33). Deze editie heeft een approbatie van 20 November 1552; een druk van dat jaar of begin 1553 behoort dus niet tot de onmogelijkheden, er is echter geen spoor van terug te vinden. |
|