De Nederlandse volksboeken
(1977)–Luc Debaene– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 121]
| |
2. Tekstuitgave.Kronenberg M.E., Een onbekend volksboek van Merlijn (c. 1540), in TNTL, XLVIII (1929), pp. 18-34. | |
3. Literatuur.Brunet, Manuel, III, kol. 1654-1658.
B[urger] [C.P.], Fragmenten van een volksboek van Merlijn, in HB, XIX (1930), pp. 216-220.
Koelbing Eugen, Arthour and Merlin nach der Auchinleck-HS. Nebst zwei Beilagen herausgegeben, (Altenglische bibliothek, IV), Leipzig, 1890.
Paris Gaston en Ulrich Jacob, Merlin. Roman en prose du XIIIe siècle. Publié avec la mise en prose du poème de Merlin de Robert de Boron d'après le manuscrit appartenant à M. Alfred H. Huth, (Société des Anciens Textes français), 2 dln, Paris, 1886. (Introduction, dl. I, pp. I-LXXX van G. Paris). | |
[pagina 122]
| |
Sommer H. Oskar, Lestoire del Saint Graal, Washington, 1909. Id., Lestoire de Merlin, Washington, 1908. (Deze twee delen vormen Volume I-II van The Vulgate Version of the Arthurian Romances. Edited from Manuscripts in the British Museum. Verdam J., Nieuwe Merlijn-fragmenten, (en) Naschrift op -, in TNTL, XIX (1900), pp. 65-84 en 131. Vloten J. van, Jacob van Maelants Merlijn, naar het eenig bekende Steinforter handschrift uitgegeven, Leiden, 1880. Wheatley Henry B. ... F.S.A., Merlin or The Early History of King Arthur: a Prose Romance (about 1450-1460 A.D.). Edited from the Unique Ms. in The University Library, Cambridge, by -, With an Introduction containing Outlines of the History of the Legend of Merlin. By William Edward Mead, Ph.D. (Lips.). Also, Essays on Merlin the Enchanter and Merlin the Bard, by D.W. Nash, F.S.A.; and Arthurian Localities, by J.S. Stuart Glennie, (E.E.T.S., 4 dln, 1899. Winkel J. te, De Borron's Joseph d'Arimathie en Merlin in Maerlant's vertaling, in TNTL, I (1881), pp. 305-363. Voor andere edities van Mndl. fragmenten, cfr bibliographie bij Petit, I, pp. 57-58 en II, p. 37; en Mierlo J. van, Gesch. Lett. Ndl., I, p. 178. | |
B. Inhoud.Katern B. - I. 1. Vortigher wordt koning gekroond. 2. Edelen zorgen er voor dat de kinderen Uter en Pandragon buiten het land gestuurd worden. 3. Aldus mislukt Vortigher's opzet de kinderen te doden. 4. Vortigher levert strijd tegen Angis, die zich op het kasteel Tintageel terugtrekt. - II. Hoe die coninc Angis tracteerde ende begheerde pays van Vortigher. 5. Angis vraagt en krijgt van Vortigher de toelating met zijn volk terug te trekken naar Denemarken. 6. Na een tornooi doet Vortiger de twaalf edelen die koning Moyn doodden, ophangen. 7. De vrienden van deze edelen leveren strijd tegen Vortigher. - III. Hoe Vortigher bryeven sandt aen coninc Angis van Denemercke om bistant. 8. Vortigher vraagt Angis ter hulp, en deze komt. 9. Te Salsburch worden de edelen verslagen en verdreven uit het land. - IV. Hoe Vortigher vercreech conink Angis dochtere in huwelike. 10. Terwijl Angis uitrust op een kasteel, wordt Vortigher op diens dochter verliefd en doet haar door een bode ten huwelijk vragen. 11. Vss: dialoog ‘Een abbassaet’ - Angis - diens dochter Sarasine over dit huwelijk. 12. Feestelijk wordt bruiloft gevierd. 13. Vss: dialoog: Angis - Sarasine - Vortigher: Angis neemt afscheid. 14. Ieder leeft verder. - V. Hoe Vortigher dede maken een sterc casteel opt pleyn van Salsburch. 15. Met het oog op Uter en Pandragon die buiten het land zijn, doet Vortigher in Salsburch een zeer sterk kasteel bouwen... Katern C ontbreekt: waarschijnlijk behelsde deze ‘het verdere verhaal van de torenbouw en de tegenspoeden, hierbij ondervonden, en is vandaar overgesprongen naar de beraadslagingen der duivels en de wijze, waarop Merlijn gewonnen is’ (Kronenberg, p. 20). Katern D. VI. 16. [Merlijn's moeder] moet beoordeeld worden door twaalf vrouwen, die allen zeggen dat enkel Jezus ‘ghewonnen was sonder mans toedoen’. 17. Op voorspraak van haar biechtvader, de heremiet Blasius, mag zij blijven leven in gevangenschap tot een half jaar na de geboorte van haar kind. 18. Een eigenaardig gevormd kind wordt geboren. - VII. Hoe die heremijt quam tot dat vroetwijf ende begheerde dat kint te doopen. 19. Het kind wordt door de kluizenaar gedoopt en Merlijn geheten. 20. Het kind beschimpt de vroedvrouw. 21. Ook zijn moeder is bevreesd, doch hij troost haar. - VIII. Hoe Merlijns moeder voor tgherechte quam daer dat ionghe kint haer sone haer verantwoorde. 22. De rechter wil nu Merlijn's moeder levend doen verbranden. 23. Merlijn verdedigt haar. Hij verhaalt verwekt te zijn door een duivel, doch, daar hij gedoopt is, hebben de duivels geen macht meer over en door hem. 24. Hij verwijt de rechter zelf een onecht kind te zijn; deze is boos. 25. De rechter laat zijn moeder halen. 26. Apart in een kamer wil Merlijn haar tevergeefs haar omgang met de ‘prochiaen’ doen bekennen, en hoe zij dit voor haar wettige echtgenoot verborgen hield. 27. Zij gaat heen; Merlijn voorspelt dat de pastoor zich zal verdrinken bij het vernemen van het nieuws. 28. Daar dit zo uitvalt, spreekt de rechter Merlijn's moeder vrij. 29. Merlijn groeit op in wijsheid. - IX. Hoe Merlijn dat kint ghevonden wert. 30. De boden die (door Vortigher) waren uitgezonden om Merlijn's bloed, treffen hem | |
[pagina 123]
| |
spelend aan. 31. Merlijn legt hen uit dat zijn bloed hen niet baten kan, doch hij zal meegaan naar het hof. 32. Hij legt hen uit hoe hij geboren werd. - X. Hoe dese .iij. boden merlijn te peerde setten om hem by haren coninck te brenghen. 33. Na afscheid genomen te hebben, vertrekken ze. 34. Onderweg op een markt voorspelt Merlijn dat een man die er een paar schoenen koopt, zal sterven vóór hij één mijl ver gaat: het komt aldus uit. 35. 's Anderdaags lacht Merlijn bij het zien van een lijkstoet: hij verklaart dat in feite de zingende pastoor de vader is van de gestorven jongen, en dat dus de vermeende vader, die treurt, blij zou moeten zijn. Dit blijkt waar te zijn. 36. Merlijn lacht een derde maal en verklaart hoe de koningin omgang zoekt met haar kamerling, die echter een vrouw is in mannenklederen. Bij de weigering van de kamerling, wil de koningin zich wreken. | |
C. & D. Herkomst eneigen-aardigheden.De enige overgebleven gedeelten van het volksboek werden door Nijhoff ontdekt in een exemplaar van: Die cronijcke van || vlaenderen Int || Corte vanden Iare ses hondert | ende .XXI. tot den || iare ons heeren .M.CCCCC. ende .XXXII. || [In fine:] Gheprint Thantwerpen | op die Lombaerde veste | teghen || die Gulden hant ouer | By mi Symon Cock | int iaer ons || heeren .M.CCCCC.XXXIX. den .xxvij. dach van || Februarius. || (NK 660) (Brussel KB) 4o. In de plaats van de er thuishorende katernen zijn deze van ons volksboek (met name katernen B en D) gebonden. Kronenberg (zie bespreking l.c., pp. 18-23) is van oordeel dat de verkeerde inbinding waarschijnlijk op de drukkerij zelf gebeurde, zodat ook het volksboek wel rond 1540 zal verschenen zijn bij dezelfde drukker. Tot de sagenliteratuur van Keltische inspiratie behorend, kreegt de Merlijn-figuur reeds een litteraire vorm in Geoffrey of Monmouth's Historia Britonum en Vita Merlini. De grootste bekendheid vond echter een Frans prozawerk (ca 1200), in enkele redacties bewaard. Men mag er over twisten of het proza zelf, ofwel een gedicht dat het proza tot voorbeeld kan gediend hebben, van Robert de Borron is, zeker is het dat het Mndl. gedicht, in zijn geheel door Van Vloten uitgegeven, naar het Fr. proza werd bewerkt: voor een klein deel is het geschreven door Jacob van Maerlant, voor het overige werd het voortgezet door Lodewijk van Velthem. De inhoud van de bewaarde katernen laat geen twijfel het volksboek als een versie van het Merlijn-verhaal te identificeren. Een vluchtig onderzoek reeds doet onmiddellijk inzien dat dit Ndl. prozaverhaal onmogelijk het Ndl. gedicht of een der door Paris-Ulrich, Sommer of Wheatley uitgegeven versies tot voorbeeld kan gehad hebben. Daarvoor is er een te groot verschil in opeenvolging van woorden, zinnen en gedachten. Als verhaal komt katern B overeen met: a) Jacob van Maerlant vss 4609-4768 (edit. Van Vloten); b) edit. Sommer, p. 21, regel 27 tot p. 23 regel 15; c) edit. Paris-Ulrich, I, p. 35 regel 16 tot p. 38 regel 23; d) edit. Wheatley, I, p. 25 regel 11 tot p. 27 regel 22.
Katern D komt overeen: 1) Kap. VI tot en met VIII: a) Jacob van Maerlant vss 3673-4329 (edit. Van Vloten en gedeeltelijk fragment Verdam); b) edit. Sommer, p. 11 regel 36 tot p. 18 regel 17; c) edit. Paris-Ulrich, p. 18 bovenaan tot p. 30 regel 13; d) edit. Wheatley, I, p. 13 regel 20 tot p. 21 regel 31. 2) Kap. IX tot einde, met: a) Jacob van Maerlant vss 4931-5246 (edit. Van Vloten); b) edit. Sommer, p. 25 regel 31 tot p. 30 regel 1; c) edit. Paris-Ulrich, p. 43 regel 14 tot p. 51 regel 6; d) edit. Wheatley, I, p. 30 regel 3 tot p. 34 regel 31. Kronenberg (l.c., pp. 19-20) wees op de verschillen van deze versies met de onze: ‘Daar gaat het gedeelte van Merlijn's geboorte en de verdediging voor de rechter vooraf aan Vortiger's avonturen, zijn kroning, huwelijk, torenbouw.’ Ook het derde | |
[pagina 124]
| |
staaltje van zijn voorspellingskracht betreffende de koningin en haar kamerling komt in die drie redacties niet voor. - Systematisch schijnt in onze fragmenten elke verwijzing naar de Graallegende, waarvan in de andere versies sprake is, weggelaten. Er wordt in het volksboek geen gewag gemaakt van Merlijn's afscheid van de heremiet Blasius. Het verhaal verschilt ook te zeer van het Frans Merlijn-volksboek, waarvan Kronenberg ‘in het British Museum vier verschillende uitgaven kon raadplegen (waaronder de oudste, met name ‘Parijs, Vérard, 1498; ib. Trepperel (1510?); ib. 1528 en Rouaan, c. 1520)’ (ibid., p. 19). Aan de hand van Mead wijst Kronenberg er dan op ‘dat ons volksboek beide afwijkingen, de andere rangschikking van 't verhaal en het derde voorbeeld van Merlijn's zienersgave, gemeen heeft met de oudste Engelse vorm, de berijmde Arthour and Merlin. Aangenomen wordt door Mead, dat dit Middelengelse gedicht (begin 14de eeuw of iets vroeger) weer teruggaat op een latere Franse versie van de bovengenoemde Roman de Merlin in proza, Maerlant's voorbeeld’ (Kronenberg, pp. 20-21. Zie aldus Mead in de edit. Wheatley, vol. II or Part IV, pp. LV-LVIII).
We raadpleegden zelf het gedicht in kwestie (edit. Kölbing) en bevonden deze gegevens juist; de twee fragmenten van onze prozaroman komen er overeen in dezelfde volgorde met vss 275-536 en 924-1358. Van alle bekende versies zijn deze twee zeker het nauwst met elkaar verwant. Kronenberg acht het evenwel, en wij menen terecht, ‘in hoge mate onwaarschijnlijk’ dat onze prozaroman een bewerking van het Middelengsels gedicht zou zijn. ‘Maar een gemeenschappelijke Fransche stamvader zullen ze stellig gehad hebben’ (ibid., p. 21). - Doch heeft de Ndl. prozaroman diè rechtstreeks benuttigd? Zo het een gedicht was, ware dit een enig feit in het ontstaan van de Ndl. prozaromans, zo het een prozatekst was, waarom nam de bewerker dan niet liever één der bekende Franse prozaroman-drukken? Of heeft er een onbekend Ndl. gedicht tot tussenschakel gediend? We zochten naar rijmresten en vonden er heel wat. Oordeel: hi wilde hem laten passeren met sinen volcke hi wilde hem besweren; sal ic u aen een galghe doen hangen Niet langhe daer na...; ende vergaderden al haer macht met haren vrienden so dat si in corter tijt een grote heyrcracht versaemden (alle p.24); aldus bereyden hem beyde partyen om strijden (p. 25); heeft mi al haer leven te kennen ghegeven; Als die rechter hoorde dat zijn woorden duechdelick waren; mocht niemant comen dan een vroet wijf die als den tijt volcomen waer des kints lijf salveren mochte; Blasius die heremijt wist wel den tijt (alle p. 29); ic sal mijn moeders lijf salveren in spijt hem allen die haer leet begheren (p. 30); die mi seyden te doden. Als die boden die woorden aanhoorden van merlijn (p. 33). - Hieruit moge blijken dat deze laatste hypothese de meest waarschijnlijke is.
Het was ons onmogelijk te raadplegen: A Lytel treatise of the byrth and prophecye of Marlyn (1510, London, Wynkyn de Worde - cfr Brunet, III, kol. 1657): het is niet onmogelijk dat dit boek enig licht zou werpen op het Nederlandse.
We wijzen ten slotte op twee dialogen in verzen tussen de prozafragmenten. ‘Deze poëzie is van gering allooi; slechts twee regels met een welluidende alliteratie verheffen zich eenigszins boven de rest: Nv oorlof dochter wi willen ten weghe
Want die wint wayet nv juyst te deghe’
(Kronenberg, p. 21).
| |
E. Jongere edities uit de XVIde eeuw.Er zijn geen jongere drukken bewaard gebleven. Naar een mededeling van Dr G.J. Boekenoogen vermeldt M.E. Kronenberg dat in 1599 aan de Utrechtse bibliotheek een Antwerpse druk van 1588 ‘van den wonderlicken Meerlijn’ werd gelegateerd door Hub. Edm. Buchelius. Ook deze editie schijnt thans volledig verloren te zijn. |
|