De Nederlandse volksboeken
(1977)–Luc Debaene– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 111]
| |
[pagina 112]
| |
A. 1. Titelbeschrijving.[Titelblad verloren. Fol. A ij:]
HIER BEGHINT EEN SCHOEN HISTORIE || SPREKENDE VAN EENRE VROUWEN GHE || HEETEN MELUZINE | VAN HAREN KINDE || REN ENde HAREN GESLACHTE | ENde VAN HA- || REN WONDERLIKEN WERCKEN || [In fine:] ¶ HIER ES VOLEYNDT DIE WONDerLIKE VREEmDE ENde SCHONE HISTORIE VAn MELUSYNEn || ENde VAn HAREn GESLACHTE. GEPREnT TAnTWERPEn BI MY GERAERT LEEU. M. CCCC. ENde XCI. || DEN IX DACH FEBRUARIJ || (CA 975-POL. 2239) Brussel KB) In-fol. | |
2. Tekstuitgaven.Ndl. prozaroman niet herdrukt. Fr. prozaroman: Brunet Ch., Melusine par Jehan d'Arras. Nouvelle édition, conforme à celle de 1478 revue et corrigée. Avec une préface, (Bibliothèque Elzévirienne), Paris, 1854. Meyer W.-J., L'histoire de la belle Mélusine de Jean d'Arras. Reproduction en facsimile de l'édition de Genève, imprimée par A. Steinschaber en 1478, 2me et 3me publication annuelle pour 1923 et 1924 de la Société Suisse des Bibliophiles éditée avec une préface, Berne, 1923-24. Met verdere bibliographie pp. 6-7 en 10-12. Stouff Louis, Mélusine. Roman du XIVe siècle par Jean d'Arras. Publié pour la première fois d'après le manuscrit de la Bibliothèque de l'Arsenal avec les variantes des manuscrits de la Bibliothèque Nationale, (Publications de l'Université de Dijon, V), Dijon-Paris, 1932. | |
3. Literatuur.Boekenoogen G.J., Een boekverkoopers-prospectus van Geeraert Leeu te Antwerpen (1491), in TBB, III (1905), pp. 191-192 met facs. p. 190. Brunet, Manuel, III, kol. 519-522 en Suppl. I, kol. 695-697. Kohl Richard, Das Melusinenmotiv, Bremen, 1934. Meyer Karl, Melusine, in Niederl. Volksb., 5, p. 4. Stouff Louis, Essai sur Mélusine. Roman du XIVe siècle par Jean d'Arras, (Publications de l'Université de Dijon, III), Dijon-Paris, 1930. Verdere literatuur pp. 1-2. Schorbach Karl, Eine Buchanzeige des Antwerpener Druckers Geraert Leeu in niederländischer Sprache (1491), in Zeitschrift für Bücherfreunde, IX (1905-1906), pp. 139-148, met facs. | |
B. Inhoud.I. 1. Proloog. 2. Wonderlijke zaken zijn mogelijk. 3. Voorbeeld: een ridder, Rocher van Roussel, huwde een ‘alvinne’; zolang hij haar niet naakt zag, leefde hij in voorspoed, eens dat hij haar echter in het water zag, veranderde ze in een serpent en verdween; zijn voorspoed was ten einde. 4. Uit haar geslacht stamde Meluzine. - II. 5. De afstammelingen van Raymondyn en Meluzine. - III. 6. De koning van Albanyen (Albanië), Elinas, weduwnaar en vader van Nathas (op zijn beurt vader van Florimont) ontmoet tijdens een jacht bij de dorstbron een wonderlijk zingende vrouw op wie hij terstond verliefd wordt. 7. Zij spreken met elkaar. 8. Als haar dienaars komen rijdt zij met hen weg. 9. Hij volgt haar en verklaart zijn liefde. 10. Zij huwt hem op voorwaarde dat zij door hem nooit in een kraambed zal gezien worden. 11. Elinas regeert voorspoedig; zijn zoon Nathas haat zijn stiefmoeder. 12. Koningin Prissyne baart een drieling, de meisjes Meluzine, Melior en Palatijne. 13. Door Nathas' schuld gaat Elinas onmiddellijk zijn vrouw bezoeken: vergramd dat hij zijn belofte brak, verdwijnt zij met haar drie dochters. 14. Elinas treurt; Nathas neemt de regering over en huwt. 15. Prissyne voedt | |
[pagina 113]
| |
haar dochters op in een dal; van op de berg Elienos toont zij hen dagelijks het land van hun vader. 16. Als zij vernemen wat er met hun moeder gebeurd is, besluiten de meisjes op raad van Meluzine hun vader door ‘valscher conste’ te besluiten in het gebergte van ‘Northobelan geheeten Brunbeliois’. 17. Hun moeder straft hen: Meluzine zal alle Zaterdagen van de navel af een serpent zijn, als zij huwt en haar man haar nooit aldus ziet zal zij als een natuurlijke vrouw sterven, anders echter zal zij in haar vroeger lot hervallen tot de oordeelsdag, en op haar slot telkens drie dagen bij voorbaat aankondigen als de heer sterven zal. 18. Ook Melior en Palatijne worden gestraft, de eerste opgesloten in een kasteel, de tweede in een berg. 19. Elinas sterft en wordt door Prissijne rijkelijk begraven. 20. Een ridder, uit Britanien (Bretagne) getrokken om een geschil, sticht vele steden en sloten in een wild land; hij huwt, de derde zoon is Raymondijn, thans veertien jaar. - IV. 21. De graaf van Poitiers, die twee kinderen heeft, Bertrand en Zwane, richt een feest in voor de ridderslag van zijn zoon. De graaf van Foret is er te gast met drie van zijn kinderen. Raymondijn zal aan het hof van Poitiers blijven. 22. Een jacht wordt voorbereid in het bos van Colombiers op een wild varken. - V. 23. De jacht. 24. De graaf en Raymondijn zijn samen tot 's nachts. De graaf, die de ‘const van astronomien’ kent, voorspelt dat zo thans een onderdaan zijn heer doodslaat, hij zeer machtig zal worden. 25. Het everzwijn valt aan. - VI. 26. Het valt de graaf aan, Raymondijn steekt, doch mist en doodt de graaf, daarop steekt hij het varken dood. 27. Treurnis van Raymondijn. - VII. 28. Raymondijn komt aan de wondere dortsbron waar drie vrouwen (één van hen is veruit de schoonste) staan. - VIII. 29. [Stom rijdt Raymondijn hen voorbij. De voornaamste dame spreekt hem toe - Bl. ontbreekt.] 30. Zij weet alles wat er gebeurd is. Hij zal doen wat ze verlangt. Nooit zal hij haar 's Zaterdags mogen zien. 31. Hij moet naar Poitiers terugkeren en doen of hij van niets weet, men zal menen dat de graaf door het zwijn gedood werd. De dag voordat Bertram de grafelijke macht zal krijgen moet Raymondijn bij haar terugkeren. Zij geeft hem nog twee wonderlijke ringen, de ene beschermt tegen dodelijke gevolgen van wapenkwetsuren, de andere geeft voorspoed op tegenstanders. 32. Afscheid. - IX. 33. In Poitiers weet niemand iets van de graaf, Raymondijn houdt zich ook aldus. - X. 34. Het lijk van de graaf wordt aangebracht. 35. Begrafenis. Grote rouw. - XI. 36. Raymondijn keert terug naar de bron. Hij vindt er een stenen huis en een gehele hofhouding. Feestelijk wordt hij door de vrouw ontvangen. 37. Zij beveelt hem de volgende dag van de nieuwe graaf Bertram op deze plaats zoveel grond te vragen als een hertenhuid omspannen kan; na toestemming zal hij van een man een vel kopen en dit zo smal mogelijk laten snijden en daarmede het land omspannen. - XII. 38. Bij de inhuldiging van de jonge graaf doet Raymondijn zijn verzoek; het land wordt hem geheel vrij geschonken. Groot feest. - XIII. 39. Raymondijn koopt een vel en laat het versnijden. Hij rijdt naar de dorstbron waar de bomen reeds alle omgehakt zijn. XIV. 40. Het behulp van twee mannen wordt het land omspannen; een waterloop ontspringt. 41. Met vreugde laat Raymondijn de graaf danken, doch vertelt nog niet al wat er hem gebeurd is. - XV. 42. R. gaat naar de vrouw bij de bron; zij zullen huwen; zij zegt een koningsdochter te zijn, en eerst moeten de graaf en R.'s bekenden daar een bezoek afleggen. 43. R. nodigt de graaf uit op zijn huwelijk. 44. Deze is verwonderd als R. niet juist kan zeggen wie zijn bruid is. 45. 's Anderdaags rijdt R. met de graaf en het gevolg - ook R.'s broeder de graaf van Foret - naar de fontein, waar Meluzine alles heeft toebereid voor het feest: vele tenten waren er opgericht en zelfs een kerk van O.L. Vrouw was er gebouwd. - XVI. 46. Zij worden door een oude ridder opgewacht die bijzonder de graaf van Poitiers welkom heet in naam van de jonkvrouw Meluzine van Albanien. 47. De gasten worden in de tenten gelogeerd. - XVII. 48. De gravin van Poitiers en haar dochter Swane komen bij de bruid. 49. Deze wordt door de graaf van Poitiers en de graaf van Foret naar de kapel geleid. Een bisschop zegt het huwelijk in. - XVIII. 50. Groot feestmaal. - XIX. 51. Tornooi; Raymondijn vecht schitterend. 52. Verder feest. De huwelijksnacht gaat beginnen: de vrouwen brengen Meluzine te bed; | |
[pagina 114]
| |
R. praat intussen met de graven van Poitiers en Foret. - XX. 53. Raymondijn gaat ook slapen. De bisschop zegent het huwelijksbed. 54. Meluzine maant R. aan verder juist te doen zoals zij het hem verzocht, dan zal alles voorspoedig gaan. 55. Die nacht wordt hun zoon Urian verwekt. - XXI. 56. Volgende dag; mis; feest. 57. Na veertien dagen feest vertrekken de graven. R. doet hen uitgeleide; zij ondervragen hem verder over M.'s afkomst. Hij verzekert hen nogmaals dat ze hooggeboren is. 58. Zij keren huiswaarts. 59. Thuis vindt R. nog al de edelen in feest; M. herhaalt hem al de woorden die hij met de graven van Poitiers en Foret sprak: zo moet hij voortgaan. 60. Zij doet het grootste aantal van hun hovelingen van daar vertrekken. - XXII. 61. Na het feest doet M. werklieden op wondere wijze een versterkt kasteel bouwen. 62. Een groot feest wordt er gehouden waarop o.m. de graaf van Poitiers met zijn moeder aanwezig is. - XXIII. 63. M. spreekt de gasten toe; de burcht wordt Lusignen genoemd. - XXIV. 64. Haar zoon Urian wordt geboren, hij heeft een kort, breed aangezicht met een rood en een paars oog, en grote ogen. 65. M. beveelt R. naar Bretagne te gaan: hij is er erfgenaam en moet zijn land opeisen. 66. Zij verhaalt hoe zijn vader, welke de erfgenaam was, hierom werd overvallen. Nadat hij zijn belager, 's konings neef, doodde, vluchtte hij naar het land van Foret, waar hij zich vestigde. 67. R. moet bij zijn oom Alain gaan en de aanstichter van de twist, Joesken vander brugghen, vóór de koning dagen; hij zal diens zoon Olivier bevechten. R. zal recht geschieden. 68. R. trekt met zijn gevolg naar Bretagne, twee ridders van de koning zetten hem op weg naar Quemenigant. 69. Deze twee verwittigen aldaar Alain van Leon van R.'s komst. 70. M.'s oudste ridder had er reeds voor logies gezorgd. - XXV. 71. Alain's twee zonen brengen R. bij hun vader, zijn oom. 72. Zij spreken over het onrecht aan R.'s vader aangedaan. 73. Allen samen trekken ze naar 's konings hof. 74. De koning ontvangt hen te Nantes. Joesselijn de Pont van Leon (vgl nr 67) is tegenwoordig. - XXVI. 75. R. beschuldigt Josselijn vóór de koning van het onrecht aan zijn vader, Heinric van Leon, aangedaan. 76. Hij daagt diens zoon Olivier met een ander ridder uit ter beslechting van het geschil. 77. De koning staat hem toe Olivier te bevechten. 78. Borgen worden gesteld en beiden bereiden zich voor op de kamp van 's anderdaags. 79. R. en Joesselijn doen een eed op hun goed recht. 80. De kamp. R. overwint doch spaart zijn tegenstander. 81. De koning doet Joeselijn en zijn zoon hangen, niettegenstaande R.'s genadeverzoek. 82. Hoffeest. 83. R. geeft de hem toegekomen baronie aan zijn neef Heynric van Leon, en Joesselijn's land aan zijn neef Alain. 84. R. geeft aan de koning en de baronnen veel juwelen ten geschenke. 85. Joesselijn's geslacht is in rouw. 86. Meluzine versterkt Lusignen. 87. Terwijl R. in een tornooi eer behaalt, vergadert de kastelein van Arval Joesselijn's familieleden en vrienden om R. een hinderlaag te spannen. 88. R. met zijn gevolg neemt afscheid van de koning; ze worden goed ontvangen door het volk van Leon. 89. R.'s neven vernemen dat er een hinderlaag gespannen is en zenden een gewapende groep vooruit. 90. Dan verneemt ook R. wat er gaande is. - XXVII. 91. De kastelein overvalt hem, doch wordt verslagen en gevangen. 92. R. stuurt al de gevangenen naar de koning die hen laat ophangen. 93. R. vraagt zijn familieleden een klooster van acht monniken te stichten om voor zijn vader en 's konings neef te laten bidden, alsook voor de andere onschuldige slachtoffers. 94. Heynric en Alain gaan naar de koning die juist op jacht is: de koning schenkt hen land, hout en voordelen voor het klooster dat gesticht wordt. 95. R. rijdt door Poytau (Poitou) en langs het klooster van Mailliers naar Lusignen terug. 96. Verwondering om de nieuwe bouwwerken aldaar. 97. Welkom. 98. M. baart een zoon: Edon, die een oor veel langer heeft dan het andere. 99. M. laat andere burchten bouwen. 100. 't Volgend jaar wordt Guyon geboren, die een oog hoger heeft dan het andere. 101. Nieuwe steden en burchten worden gebouwd. 102. Het vierde kind is Anthonijs, die een leeuwenklauw heeft. 103. Het vijfde, Reynault, heeft slechts één oog. 104. In het achtste jaar baart M. Godefroy, die een grote tand heeft en wonderlijk sterk is. 105. 't Volgende jaar baart zij Froimond, op zijn neus heeft hij een ruwe vlek, hij is devoot en zal later monnik worden. 106. In het elfde jaar wordt een achtste zoon geboren, met | |
[pagina 115]
| |
drie ogen, hij is wreedaardig. 107. De kinderen groeien sterk op. 108. Urian en Guyon vernemen van twee ridders hoe de koning van Cypers (Cyprus), die een dochter heeft, wordt lastig gevallen door de sultan van Damascus. - XXVIII. 109. Urian en Guyon bekomen van hun ouders de toelating weg te reizen, zij krijgen een sterke legermacht mede. 110. Meluzine geeft hun elk een ring ter beveiliging tegen alle kwaad. 111. Raadgevingen van Meluzine. - XXIX. 112. Afvaart. 113. Op zee helpen ze twee schepen van Rhodes die door de Saracenen worden achtervolgd en verslaan deze. 114. Onthaal te Rhodes. 115. De meester van de orde van Rhodes trekt met hen mede. 116. Op het eiland van Coles zien ze een grote Saraceense legermacht. 117. De kapitein van Limasson ontmoet hen en zendt een bode naar Famagosse om de komende hulp te melden. - XXX. 118. De kapitein verhaalt hoe de oorlog begon; de sultan wilde de dochter van de koning tot vrouw en wilde zich niet laten dopen. 119. Zij overnachten. - XXXI. 120. De bode kan ter gelegenheid van een uitval in de stad geraken. Hij brengt er het goede nieuws. 121. De Saracenen zijn verwonderd om de vreugde in de stad. XXXII. 122. De koningsdochter Hermine vraagt nieuws aan de bode. 123. Zij geeft hem een juweel mede voor Urian en een diamanten ring voor Guyon. 124. Terwijl een schermutseling bezig is, kan de bode de stad verlaten. - XXXIII. 125. Urian en de kapitein bereiden de opmars voor. 126. De bode brengt de geschenken bij Urian en Guyon. 127. Onderweg bij een brug ontmoeten ze Christenen, achtervolgd door Saracenen. 128. Zij nu doen de Saracenen wijken. 129. Het Saraceense leger in beroering. 130. Een ridder brengt eerst aan de koning van Cyprus de goede tijding, dan aan Hermine. 131. Urian en zijn volk legeren rond de voornoemde brug. 132. Hermine is verlangend Urian te zien. - XXXIV. 133. 's Anderdaags gaat de koning een gevecht aan. Hij wordt door een vergiftigde spies getroffen en is in doodsgevaar. XXXV. 134. Urian stelt zijn leger in slagorde en spreekt zijn volk toe. 135. Zij trekken op. - XXXVI. 136. De sultan valt de stad aan. 137. Urian rukt hierop met zijn volk op. 138. Urian doodt de sultan; de Saracenen slaan op de vlucht. Buit gedeeld. - XXXVII. 139. De kapitein van Limasson trekt met dertig ridders in de stad, welke bedroefd is om de erge kwetsuur van de koning. 140. Hij komt bij de koning die hem vraagt de twee gebroeders bij hem te brengen. 141. Hij brengt hem de boodschap; Urian zou graag door de koning worden ridder geslagen. 142. Dit wordt aan de koning medegedeeld; Hermine is in spanning. 143. De twee gebroeders en hun gevolg rijden 's anderdaags de stad binnen. XXXVIII. 144. De koning dankt hen. 145. Als enige beloning vraagt Urian voor hen beiden de ridderslag. Alzo geschiedt. 146. De koning roept zijn dochter, doet haar hen bedanken en vraagt Urian met haar te willen huwen. 147. Hij aanvaardt. 148. Zij doen ondertrouw, de koning wil feestelijkheden en Urian moet onmiddellijk het bewind overnemen. XXXIX. 149. Huwelijksplechtigheden. 150. 's Anderdaags; de koning spreekt tot zijn dochter, dan tot Urian. Hij sterft en wordt begraven. 151. Guyon en de meester van Rhodes met de kapitein van Limasson varen af om te zien hoe het met de Saracenen gesteld is. 152. Ondertussen bezoeken Urian en Hermine hun land. 153. Zij keren tenslotte naar Famagosse terug. Hermine is zwanger. XL. 154. Guyon verslaat de Saracenen op zee. 155. Hij komt aan in Armenië, waar de koning een broeder is van de overleden koning van Cyprus. - XLI. 156. Deze koning heeft een enige dochter, Florie. 157. Guyon wordt door haar minnelijk ontvangen. 158. Men brengt aan de meester van Rhodes het nieuws dat waarschijnlijk Saraceense schepen met de kalief van Baldach (Bagdad) op weg zijn naar Cyprus. 159. Aldus moet Guyon ongaarne afscheid nemen. - XLII. 160. De kalief is met koning Brandimont van Tharsen op weg naar Cyprus om de sultan van Damast te wreken. 161. In Cyprus is alles op hun komst bereid. Hun schepen worden door een onweder uiteengeslagen. 162. Guyon overvalt acht schepen met munitie geladen en verovert ze. 163. Guyon zendt twee schepen en honderd gevangenen naar Armenië. De koning en zijn dochter zijn verheugd. 164. Guyon en de meester van Rhodes brengen de artillerie bijeen in minder schepen en zenden de ledige naar Rhodes. 165. De kalief en koning Brandimont treffen elkaar weder voor de haven | |
[pagina 116]
| |
van Limasson; zij landen te St ‘Andries hoode’. 166. Terwijl ze aan land zijn komen de Christenen hun schepen vernielen, op zes na. 167. De meester van Rhodes brengt verslag uit bij Urian. 168. De legers worden dichter bij de Saracenen gebracht. 169. Op verkenning, komt Urian in het zicht van het leger van zijn broeder. 170. Urian, Guyon, de meester van Rhodes plegen samen overleg. - XLIII. 171. Overval op de Saracenen. 174. De kalief en de emir ontkomen samen met een schip. 175. Urian wordt met zijn broeder en de anderen door Hermine ontvangen. 176. Groot feest; zij baart een zoon, Henrick. - XLIV. 177. Baronnen uit Armenië boodschappen dat de koning aldaar overleden is; alvorens te sterven heeft hij een brief voor Urian geschreven, waarin hij zijn dochter in Urian's hoede stelde en vroeg haar aan Guyon uit te huwen. 178. Guyon stemt hiermede in. 179. Hij reist naar de stad Cruli in Armenië en wordt er ontvangen. - XLV. 180. Hij huwt Florie. 181. Na de bruiloft keren de gasten terug en gaan aan Urian verslag uitbrengen. 182. Vele edelen keren naar Poitau terug. - XLVI. 183. Raymondijn en Meluzine zijn verheugd om het goede nieuws dat teruggekeerde baronnen hen brengen. 184. Odon huwt de dochter van de graaf ‘vandermarcke’. 185. Andere terugkerenden brengen er nieuws over Guyon. 186. Anthonis en Reynaut krijgen de toelating ook de wereld in te trekken. 187. De graaf van Lutzenborch (Luxemburg) laat na zijn dood zijn dochter Christine achter. 188. De koning van Anssay, een weduwnaar met een dochter, Melidee, vraagt haar tevergeefs ten huwelijk. Hij verwoest haar land. 189. Een edelman die samen met Urian en Guyon gevochten heeft, stelt die van Lutzenborch voor bij die van Lusignen hulp te vragen. Hij gaat met twee voorname edelen daarheen. - XLVII. 190. Hij vraagt er Anthonis en Reynaut mede te komen naar Lutzenborch. 191. Zij krijgen volk mee. - XLVIII. 192. Een groot leger is klaar. 193. Vreugde in Lutzenborch als zij vernemen dat ze komen. De koning van Anssay wordt gewaarschuwd. - XLIX. 194. Meluzine doet haar kinderen ridder slaan en geeft hen goede raad. 195. Zij trekken op met een legermacht, eisen strenge tucht en stellen hun troepen met een vals alarm op de proef. 196. Wanneer ze Anssay naderen wordt deze gewaarschuwd en ook de burgers van Lutzenborch. - L. 197. Legerkamp. 198. Met een groep vallen de twee gebroeders succesvol aan. - LI. 199. De strijd. 200. In de stad wijst de gezant die er het nieuws bracht, aan de jonkvrouw wie Anthonis en Reynaut zijn. 201. Anthonis neemt de koning van Anssay gevangen. 202. Overwinning. 203. De koning bidt om genade, hij zal bij de jonkvrouw worden gebracht. - LII. 204. Aldus geschiedt en op uitnodiging van de jonkvrouw komen de twee broeders met hun gevolg in de stad. 205. Zij worden door haar ontvangen en bedankt. 206. De koning wordt vrijgelaten doch moet de schade herstellen en een klooster van twaalf monniken stichten. 207. Feest. De koning van Anssay stelt het huwelijk voor van Christine met Anthonis. Beiden stemmen in. - LIII. 208. Huwelijk. Uit die echt spruit de zoon Bertrant. 209. Een bode komt vanwege Frederic, koning van Boheme, hij is broeder van die van Anssay, welke in Praag bedreigd wordt door de Saracenen. Deze heeft een dochter Ayglentine. Anthonis zal hen helpen, en dan zal deze princes Reynaut's vrouw worden. 210. De legers worden klaar gemaakt. - LIV. 211. Zij trekken weg. 213. Na enige moeite mogen ze door Keulen en krijgen er zelfs vierhonderd krijgslieden en honderd boogschutters mee. 213. Hertog Otto van Beieren ontvangt hen in Nürenberg. - LV. 214. Tijdens een schermutseling wordt de koning van Boheme door de koning van Krakau gedood. - LVI. 215. Vóór de stadspoort doet deze het lijk verbranden. Droefheid in de stad; vooral Ayglentine is treurig. 216. Enkele oude ridders doen de stad verder weerstand bieden. 217. Anthonis en de anderen komen hen ontzetten. 218. Strijd. - LVII. 219. Idem. De Saracenen worden verslagen. De overwinnaars worden in de stad ontvangen. - LVIII. 220. Ayglentine treurt bij haar oom. Deze doet al de gevallen Saracenen verbranden. 221. De twee gebroeders komen in de stad voor de uitvaart van koning Frederic. 222. Ayglentine dankt hen. 223. Op raad van de koning van Anssay zal zij met Reynaut huwen. 224. Het huwelijk wordt voorbereid. - LIX. 225. De plechtigheid. Steekspel. Feest. 226. De nacht. Zij zullen een zoon krijgen, de machtige Oliphart. - LX. 227. 's Anderdaags | |
[pagina 117]
| |
krijgt Anthonis de boodschap dat hem een zoon geboren is. 228. Anthonis reist met een leger over Beieren en Keulen terug naar Lutzenborch. 229. Verdere lotgevallen van Anthonis, zijn zonen en de koning van Anssay. - LXI. 230. Meluzine krijgt nog twee kinderen: Fromont, later monnik te Mailliers, en Diederic. 231. Nu over ‘Godefroy metten groten tande’. 232. Hij gaat in Ierland opstandelingen bestraffen. 233. Hij komt aan het kasteel Syon waar drie opstandige broeders heersen. 234. Tijdens een speurtocht verslaat en verjaagt hij tegenstanders. 235. Terwijl Godefroy vecht, komt zijn gezel Philibert met list in bezit van het kasteel. De drie broeders worden gevangen gezet. 236. Vóór een ander kasteel, Valbruyant, hangt hij hen op. 237. De eigenaar, Gherijn, trekt op raad van zijn vrouw in stilte daar vandaan naar zijn neef Gheraerdt te Monfrijn. 238. Zij zullen hun vrienden ter beraadslaging laten komen. 239. De vrouwe van Valbruyant rijdt met haar twee kinderen naar Godefroy, zegt dat ze niets tegen hem ondernomen hebben en nodigt hem op het kasteel. Zij krijgt voor haar man acht dagen vrijgeleide. 240. Gherijn en zijn familie maken vrede met Godefroy. 241. Tenslotte keert deze naar Lusingnen terug. 242. Godefroy gaat nu naar Armenië om zijn broeder Urian te helpen tegen de kalief van Baldach en de grote Khan. 243. Met zijn volk vertrekt hij uit La Rochelle. 244. Hoe de oorlog, door de Saracenen voorbereid, wordt bespied. 245. Drie dagen nadat Urian uit Limasson is weggezeild, komt Godefroy daar en wordt door koningin Hermine ontvangen. 246. Hij reist Urian achterna. 247. Een zeeslag van de Saracenen tegen de Christenen onder leiding van Guyon en de meester van Rhodes. - 248. Godefroy komt hen ter hulp. 249. De Saracenen lijden een zware nederlaag. 250. Godefroy achtervolgt de vluchtenden tot in Jaffa, aan land. 251. Ook Urian en Guyon komen daar strijden. 252. Vier dagen wapenbestand. 253. De sultan beraamt een list om hen in te sluiten. 254. Een bode daagt de Christenen uit naar Damascus te komen om de macht van de Saracenen te zien en een bestand te maken. 255. Godefroy trekt met de zijnen op naar Jaffa. 256. De bode brengt te Damascus verslag uit. - LXII. 257. Jaffa wordt verwoest, daarna ook Baruth. 258. Dit alles wordt aan de sultan te Damascus medegedeeld. 259. Godefroy's broeders zijn verheugd om zijn succes. 260. Godefroy rijdt met tweehonderd man 's nachts in het kamp van de Saracenen en sticht er veel onheil. 261. Er ontstaat een hevige strijd; tenslotte staat Godefroy tegenover de sultan. - LXIII. 262. Strijd. Als de sultan bijstand krijgt, houdt Godefroy vreselijk onder hen huis. 263. De strijd luwt. 264. 's Anderdaags vallen de Christenen weer geweldig aan. 265. Acht dagen oponthoud. - LXIV. 266. Vrede wordt gesloten. 267. Godefroy gaat met de sultan naar Jeruzalem. 268. De Christenen keren naar hun landen terug. 269. Godefroy komt bij zijn ouders thuis. 270. Godefroy verneemt dat de reus Gwedon het land van Guerende usurpeert, en gaat hem opzoeken. - LXV. 271. Tot nu toe had Raymondijn nooit 's Zaterdags Meluzine gezien. 272. Nu op een Zaterdag krijgt hij bezoek van zijn broeder de graaf van Foret die hem naar zijn vrouw vraagt, en het vermoeden oppert dat zij 's Zaterdags in overspel leeft ofwel als geest penitentie doet. 273. In woede neemt Raymondijn zijn zwaard en gaat een gat boren in de ijzeren deur van de plaats waar hij zijn vrouw weet. Hij ziet haar met een visstaart in het water. 274. Bedroefd gaat hij heen en jaagt zijn broeder weg. 275. Jammerklachten. 276. Bij de nieuwe dag komt Meluzine bij haar man en doet alsof ze van niets weet. 277. 's Anderdaags trekt ze naar Moret waar ze een vesting met twee torens doet bouwen. 278. Godefroy laat zich intussen naar het kasteel van de reus Gwedon brengen. 279. Hij valt de reus aan. - LXVI. 280. Gevecht. De reus wordt geveld. - LXVII. 281. Als Godefroy op de hoorn blaast komt zijn volk af. Vreugde. 282. Hij zendt het hoofd van de reus naar zijn vader. - LXVIII. 283. Froymont, Godefroy's broeder, mag van zijn ouders in het klooster van Mailliers treden. 284. Raymondijn meldt dit aan Godefroy. 285. Het hoofd van de reus wordt aan Meluzine gezonden die het doet tentoonstellen. 286. Het volk van Northumberland vraagt Godefroy's hulp tegen een andere reus, Grymaut. - LXIX. 287. Woede van Godefroy als hij verneemt dat Froymont monnik is geworden. 288. Hij wil het klooster met de monniken in brand steken. - LXX. 289. Dit gebeurt. | |
[pagina 118]
| |
Godefroy rijdt heen. 290. Een bode meldt het gebeurde aan Raymondijn, die klaagt om Meluzine en haar geslacht. 291. Meluzine komt nog drie dagen te Lusignen doorbrengen. - LXXI. 292. Raymondijn overlaadt Meluzine met verwijten. 293. Zij valt in onmacht. Daarna klaagt ze dat ze nu niet van de doem kan verlost worden. - LXXII. 293. Wederzijdse klachten. 295. Zij geeft hem raad, ook over hun kinderen. 296. Zij neemt afscheid. - LXXIII. 297. Zij geeft hem twee ringen die veiligheid geven in een rechtvaardige strijd. 298. Klacht om afscheid. 299. Zij geeft haar afkomst te kennen. 300. Kermend vliegt zij als een serpent weg. 301. Algemene ontsteltenis. - LXXIV. 302. Zoals Meluzine bevolen had, wordt haar zoon Horrible levend verbrand. Daarna begraven. - LXXV. 303. Met zijn twee jonge kinderen, Raymonnet en Diederic verblijft hij in Lusignen. 304. Daar komt Meluzine hen regelmatig voeden. Raymondijn echter ziet haar nooit. 305. In Northumberland wordt Godefroy nabij de burcht van de reus gebracht. - LXXVI. 306. Hij ontmoet de reus. - LXXVII. 307. Strijd. 308. De reus vlucht in een hol. 309. 's Anderdaags waagt Godefroy zich daar ook in en vindt er het graf van zijn hem onbekende grootvader Elinas en hoe de reus dit moet bewaken - het was voorspeld dat hij door één van Elinas' nakomelingen zou overwonnen worden. 310. Godefroy vindt er ook vele gevangenen. 311. Als hij de reus opnieuw ontmoet, vlucht deze in een kamer. - LXXVIII. 312. Godefroy geraakt er binnen; strijd; reus gedood; gevangenen verlost. - LXXIX. 313. De reus wordt op een kar medegevoerd. Vreugde bij het volk. 314. Te Monionnet ontmoet Godefroy zijn broer Raymonet die hem het vertrek van hun moeder mededeelt, en van welke afkomst zij was. 315. Hij zint op wraak op de graaf van Foret en trekt naar zijn verblijfplaats. - LXXX. 316. Daar achtervolgt hij zijn oom, die uit een venster springt en dood valt. 317. Raymondijn wordt nu graaf van Foret. - LXXXI. 318. Verzoening Raymondijn-Godefroy. 319. Godefroy verhaalt over het graf van Elinas. 320. Raymondijn neemt afscheid van zijn kinderen. Aan Diederic geeft hij Meluzine's ring. - LXXXII. 321. Raymondijn reist naar Rome en biecht bij de paus het niet houden van de eed tegenover zijn vrouw. 322. Raymondijn zal heremiet worden en reist daarvoor naar Montserrat in Arragon. 323. Daar wordt hij bij de kluizenaars aangenomen. 324. Godefroy volgt zijn vader op. 325. Hij besluit ook naar Rome te gaan en zijn vader te zoeken.- LXXXIII. 326. Daar biecht hij; penitentie: 't klooster van Mailliers herstellen voor 120 monniken. 327. Hij verneemt waar zijn vader is en reist er heen. 328. Wordt er ontvangen. 329. Hij bezoekt zijn vader. 330. Keert naar Lusignen terug. 331. Diederic en Godefroy willen de koning van Anssay gaan helpen in een oorlog tegen Oostenrijk. 332. Hun broeder Odon komt hen bezoeken. Ook Raymonnet. 333. Gevieren trekken ze op. 334. Ook Anthonis en Reinaut hebben zich voor de koning van Anssay klaargemaakt. Alle zes ontmoeten elkaar te Lutzenborch. 335. Zij trekken op. 336. Met list veroveren ze Fribourch. 337. Ook de hertog van Oostenrijk wordt verslagen. Vrede. 338. Huwelijk van Anthonis' zoon Bertrant met Melidee, dochter van de koning van Anssay. 339. De zes broeders bezoeken hun vader. 340. Wanneer later eens Godefroy en Diederic naar hun vader willen reizen, zien en horen ze een serpent jammerend: hun moeder. Te Montserrat vinden zij hun vader overleden. 340. Begrafenis. 342. Het lot van Bernardt, Odon's zoon. 343. Terugreis. Uitvaart te Lusignen. 344. Allen regeren verder voorspoedig. 345. Godefroy verneemt hoe er een jaarlijkse rente moet betaald worden om de appel op de toren van Lusignen te behouden. Hij gaat zelf en ontmoet de ridder die de rente ophaalt. Zij vechten. 's Anderdaags zal de strijd hernomen worden. 346. Dit gebeurt; ten slotte zegt de ridder van Gods wege te komen: Godefroy moet een hospitaal en een kapel stichten voor de zielelafenis van zijn vader. 347. De ridder verdwijnt. Godefroy doet het gevraagde. - LXXXIV. 348. Melior, Meluzine's zuster, woont op een kasteel. Als een ridder drie nachten haar sperwer wenst te komen bewaken, vertoont zij zich aan hem de vierde dag en geeft hem wat hij verlangt, behalve zichzelf. De koning van Armenië trekt er naartoe met de hoop haar te verwerven. - LXXXV. 349. De koning kijkt in het kasteel rond. 350. Na volbrachte taak komt Melior bij hem. Hij vraagt haar ten huwelijk. - LXXXVI. 351. Zij is vergramd en lacht | |
[pagina 119]
| |
hem uit dat zij zijn moei is. 352. Hij wordt uit het kasteel verdreven. 353. Zijn verder leven en nakomelingen. - LXXXVII. 353. Palestine, de andere zuster van Meluzine, bewaart op een berg de schat van haar vader. Er zijn daar vele wilde dieren. 355. Een ridder uit Engeland komt om de schat te verwerven. [Fol. 135 en 136 - z III en z IV - ontbreken; verdere samenvatting volgens de Franse tekst: 356. Godefroy verneemt wat er met die ridder is gebeurd en wil zelf naar het kasteel trekken, doch wordt ziek en sterft. 357. Diederic en diens kinderen volgen hem op. 358. Verder lot en beheer van de vesting van Lusignen. 359. Drie maal vertoonde Meluzine zich als het kasteel in andere handen overging. 360. Ook aan leden van haar geslacht heeft ze zich vertoond. 361. Al is deze historie wonderlijk, toch is ze waar. 362. Bewijs: het slot van Lusignen bestaat. Het verhaal is getrokken uit oude boeken.] | |
C. Herkomst.Jehan d'Arras schreef deze prozaroman in het Frans. Men bezit slechts weinig gegevens over hem; hij zou tegelijk geweest zijn ‘Layetier, libraire, relieur... (et) auteur’ (Stouff, Essai, p. 22). Hij ondernom dit werk ‘au plaisier de mon tres hault, puissant et reroubté seigneur, Jehan, filz de roy de France, duc de Berry et d'Ouvergne, conte de Poictou et d'Ouvergne’, en begon er mede dit verhaal ‘a mettre en prose le mercredi devant la Saint Cley (ment) en yver l'an de grace mil ccc iiijxx et xij’ (1392) (edit. Stouff, pp. 1-2). De druk van 1478 echter heeft 1387! - In het begin der XVde eeuw werd er een bewerking in verzen gemaakt door een zekere Couldrette; hierop gaat de Duitse bewerking van Thüring von Ringoltingen (1456) terug. Omstreeks 1500 werd de roman ook in het Engels bewerkt. Al bezit men geen oudere versie van de Meluzine-historie dan die van Jean d'Arras, het is zeker dat hij deze zo maar niet geheel zelf heeft verzonnen. In verband met de herkomst van de fee, schreef Stouff: ‘on y reconnait les traces de croyances très anciennes. Les Gaulois tenaient pour sacrés les arbres, les forêts, les rochers, les sources. C'étaient des objets religieux ou des sanctuaires. Chacun d'eux appartenait à une divinité. Des femmes que les Romains appelaient matres, mairae, nymphae, fata, desservaient ces cultes champêtres’ (Essai, pp. 16-17). Bij het samenstellen van het verhaal werden er ongetwijfeld een groot aantal bronnen benut; vooreerst allerlei literatuur van die tijd, men heeft zich zelfs afgevraagd of de ‘historie’ waarop Jean d'Arras zich meermaals beroept, niet werkelijk zou bestaan hebben (in verzen? in het Latijn?). Er werd voor een aantal elementen ruim geput uit allerlei middeleeuwse wonderverhalen, kronieken en dergelijke, en er zijn aanknopingspunten aan vroegere legenden in te vinden (cfr ibid., pp. 43-88). Men heeft daarbij onderzocht of het verhaal een zekere historische ondergrond zou bezitten en werkelijk in enig oorspronkelijk verband staan met het huis van Lusignan; duidelijk is de historische kern zeker niet en enkele historische personen en feiten zijn slechts met moeite aan te wijzen (ibid., pp. 89-118). De naam der heldin verklaarde Stouff aldus: ‘Le nom de la fée de Lusignan n'est pas Mélusine. Jean d'Arras dit toujours Mélusigne, Couldrette Mellusigne et le peuple Merlusine ou Mère Lusine. Si Lusignan vient du gallo-romain Liciniacum, Mère Lusine pourrait ètre la divinité de la Fontaine de Soif, la Mater Licinia’ (ibid., p. 90). De historie was in Frankrijk in handschrift verspreid (oudste XVde eeuw, gepubl. door Stouff), vooraleer de incunabel in 1478 te Genève verscheen, gedrukt door Steinschaber van Schweinfurt: [Geen titel - In fine:] Cy finist le liure de melusine en francoys imprime par maistre adam || steinschaber natif de suinfurt en la notable cite de geneue ‡ Lan de grace || mil .cccc. lxxviii. ou mois daoust || (Bibl. Wolfenbüttel; fragm. te Parijs, Bibl. Nat. en Genève, Th. Dufour) in-folio. Over de voornaamste afwijkingen tussen deze druk en de handschriften, cfr Stouff, Essai, p. XIII. - Daar de Ndl. bewerker dikwijls meer paraphraseert dan vertaalt, is het vrij moeilijk vast te beslissen of een druk ofwel een manuscript tot Vorlage diende. Dit laatste is alleszins niet onmogelijk. | |
D. Eigenaardigheden.Er is meermaals een tendenz tot verkorten, door hier en daar liever de Franse tekst samen te vatten dan hem onveranderd weer te geven, waarnaast wel eens een zinsdeel | |
[pagina 120]
| |
wordt weggelaten. Een paar voorbeelden: Ndl.: ‘Dese grave hadde vele voghelen ende honden van alderley manieren groot ende cleyn die ter iachten dienen mochten’ (fol. 7 ro, kol. 2) t.o.v. Fr. ‘Or est bien vray que le conte avoit moult de chiens, oyseaulx, braches, levriers, chiens courans et limiers braconniers, oyseaulx de proye et chiens de grosse chasse de toute manières’ (edit. Brunet), p. 28. Ndl.: ‘... so reet hi henen al totter middernacht soe dat hi gheraecte...’ (fol 9 vo kol. 1) t.o.v. Fr.: ‘... il chevaucha tant parmy la haulte forest, menant tel dueil que c'estoit piteuse chose à ouyr et à racompter, que il se approucha, environ la minuyt...’ (edit. Brunet, p. 35). De vertaling mag soms om kleine wijzigingen geprezen worden, zo b.v. het weglaten van een op het verhaal vooruitlopende zin: ‘Las! depuys il luy faillit de convenant, dont Raimondin emperdist la dame, et le conte de Forestz emprist depuys, pour ce, mort par Geuffroy au grant dent, dont on vous parlera cy après plus à plain en l'istoire, mais quant pour cause de briefveté’ (edit. Brunet, pp. 69-70) t.o.v. Ndl. fol. 22 vo kol. 1. - Namen worden natuurlijk voortdurend verhaspeld. De lange inleiding van Jean d'Arras werd slechts bondig overgenomen. De kapittelindelingen komen slechts voor een klein gedeelte overeen: tot Ndl. Kap. XX nog herhaaldelijk, daarna heeft de Ndl. prozaroman zeer lange Franse hoofdstukken in vrij regelmatige korte kapittels verdeeld (zo zijn de Ndl. Kap. XXI tot XXVII, XXIX tot XXXV en XXXIX tot XLIV telkens gelijk aan één enkel Frans). Verzen komen er niet in voor. Schorbach oppert de veronderstelling dat Ger. Leeu zelf de vertaler zou zijn ‘dem auch die Abfassung einiger lateinischer Werke zugeschrieben wird. Möglicherweise hat ihn das Vorbild William Caxtons dazu angeregt, sich auch in der Übertragung französischer Literaturwerke zu versuchen. Manches deutet darauf hin, dasz diese beiden Männer, die sich vielleicht in Köln oder Brügge begegneten, Beziehungen zu einander hatten...’ (pp. 146-147). Dezelfde bracht een merkwaardig klein folioblad aan het licht, een boekaankondiging van G. Leeu's editie, zoals die meer bekend zijn uit die tijd dat de boekhandel nog voor een groot deel berustte op het ‘Wanderbetrieb’. Men leest erop, achter een houtsnede, Raymondijn voorstellend, kijkend naar Meluzine in het bad (vgl. de druk fol. 104 - ‘C iij’ - s 2 ro): ¶ Een schoene ghenuechlicke ende seer vreemde hys || torie van eenre vrouwen gheheeten Meluzyne | || ende van harer afcoemste ende gheslachte van haer || voert ghecomen synde. ende van harer alre won || derlike ende vrome wercken ende feyten die sy gedaen || ende bedreuen hebben Ende es nv nyewelyc wt || den walsche ghetranslateert in duytsche || ende || met schoonen personagen ende figueren na den || eysch der materien verciert Ende men salse met || vele meer andere niewe boecken vinden te coo || pe ter plaetzen hier onder gheschreuen || Boekenoogen, Een boekverk. Prosp., p. 192, denkt dat de houtsnede van het prospectus ook op fol. a 1 van de druk zal hebben gestaan; is uit die aankondiging de ontbrekende titel van de oudste editie af te leiden? Daarin komen 45 houtsneden naast het drukkersmerk voor, mogelijk is het dat er ook enkele stonden op de vijf ontbrekende bladen (fol. 1, 10, 105, 134 en 135: in feite fol. 1, 10, 106, 135 en 136, vermits van fol. 87 af de paginering verkeerd is). | |
E. Jongere edities uit de XVIde eeuw.a) 4 Januari 1510, Antwerpen, Henr. Eckert van Homberch, in-fol. (Mone, Übersicht, pp. 74-76 en NK 0622) (Bibl. Arenberg). b) 1510, Antwerpen, Gov. Bac, in-fol. (NK 0623) (geen ex. bekend). c) In de 4o druk 1602, Antwerpen, Hieronymus Verdussen komt een approbatie voor die op een uitgave van het midden der XVIde eeuw kan wijzen (cfr Meyer, Nied. Volksb., p. 4). NK 0624 wijst er op dat een editie Delft, 1510, vroeger door Schorbach opgegeven, niet bestaat. De Ndl. prozaroman heeft geen rechtstreekse betrekkingen met de Duitse tekst van Thüring von Ringoltingen (bibliographie Heitz-Ritter, Versuch, pp. 125-131), zomin als met de Engelse (edit. A.K. Donald, E.E.T.S., London, 1895). |
|