| |
| |
| |
| |
| |
| |
Margarieta van Lymborch
A. 1. Titelbeschrijving.
[Titelblad ontbreekt. Fol. 2a 1:] ¶HIER BEGHINNET DIE || SCHOONE HYSTORIE VAN MARGARIETEN || DES HERTOGHEn DOCHTER VAn LYMBORCH. || ENde VAn HAER BROEDER HEYNDRICK. || [In fine:] GHEPRINT TANTWERPEN. BI MI WILLEM VORSTERMAN. || [but?] EN DIE CAMER POORTE. IN DEN GULDEn EENHOREN. INT IAER || [ons?] HEEREN .M.CCCCC. ENde XVI. DEN IERSTEN DACH VAN [...]ER. (NK 3168) (Brussel KB: bl. 1 ontbreekt, bl. 98 defect; Nordkirchen-Westfalen, Bibl. Arenberg) in-fol.
| |
2. Tekstuitgaven.
Ndl. prozaroman niet herdrukt.
Editie van het gedicht met inleiding:
Bergh L.Ph.C. van den, Roman van Heinric en Margriete van Limborch, gedicht door Heinric, 2 dln, Leiden, 1846-47.
| |
3. Fragmenten van het gedicht en literatuur.
Franck J., Aus dem Roman van Limborch (Mittelniederländisches aus Köln, III), in TNTL, XVIII (1899), pp. 274-278.
Hermesdorf B., De aesthetica in den roman der kinderen Limborch. Een simpele vraag, in Onze Taaltuin, X (1941), pp. 46-48.
Kalff G., Een paar fragmenten van den roman van Limborch, in TNTL, XVII (1898), pp. 297-301.
Id., Oude Liederen, in TNTL, V (1885), pp. 78-79.
Knuttel J.A.N., Een motief uit Ferguut bij Heinrik van Aken, in TNTL, LXIII (1944), pp. 61-62.
Kuiper E.T., Het Heidelbergsche Handschrift van den Limborch, in TNTL, VIII (1888), pp. 210-220.
Pauw Napoleon de, Kinderen van Limborch, in Middelnederlandsche gedichten en fragmenten. Deel II: Wereldlijke gedichten, Gent, 1903, pp. 43-65.
Scherling E. von, Een verloren fragment van den roman van Heinric ende Margriete van Limborch, in TNTL, XLVIII (1929), pp. 143-144.
Verdam J., Het Brusselsche handschrift van Hein van Aken's Limborch, in TNTL, VIII (1888), pp. 161-210.
Verwey Albert, De roman van Heinric en Margriete van Limborch, in hedendaags Nederlands naverteld en ingeleid, Santpoort-Antwerpen, 1937.
Vries M. de, Een fragment van den roman van Limborch, (Mnl. Fragm.), in TNTL, III (1883), pp. 50-59.
Willems Leonard, Een nieuw fragment van den roman van Limborch, in VMA, 1922, pp. 798-903.
Zie verder ibid., 1924, p. 239.
De enige die ietwat dieper het volksboek onderzocht was:
Kalff G., Gesch. Ndl. Lett., 16 E., I, pp. 369-374 en 388-389; ID., Gesch. Ndl. Lett., II, pp. 402-405.
| |
B. Inhoud.
I. 1. IN 1310 ‘des Keysers Kaerle des calvus tijde’ leefde in Limburg hertog Otto, die een zoon Heyndrick en een dochter Margarieta had. 2. Eens, als Otto op jacht wil, dringen zijn kinderen er op aan om mee te mogen gaan. - II. 3. Heyndrick geeft de jagers opdracht alles gereed te maken. - III. 4. Afscheid en vertrek. 5. De jacht. 6. De hertog verdwaalt bij het volgen van een ever; ook Margarieta vindt zich alleen bij een rivier. - IV. 7. Klacht van Margarieta. Zij klimt in een boom. - V. 8. Klacht van Heyndrick. 9. Hij komt op een plaats waar juist rovers kooplieden overvallen en verslaat hen; hij zendt er een met zijn buit naar Limburg. 10. Droefheid aldaar als Heyndrick zonder zijn zuster terugkeert. 11. Otto laat een beeld van haar maken met een witte roede en een gouden appel in haar handen. - VI. 12. Margarieta's klacht bij haar ontwaken. 13. Een van de kooplui wien alles ontstolen is, komt daar voorbij: hij belooft haar thuis te brengen. 14. Zij vinden eten in een kapel, door rovers als val gebouwd. Als een rover terugkeert, moeten zijn zich verstoppen. 15. Duivels ko- | |
| |
men
in de gedaante van haar kameniers tot Margarieta. - VII. 16. Zij zeggen dat zij haar met een wagen naar huis moeten voeren. 17. Zij gaat met de koopman op de wagen; zij vallen in slaap. 18. De duivels voeren hen niet ver van de haven van Athene, opdat Margarieta tot zonde zou komen. De ontvoerden ontwaken en weten niet waar zij zijn. - VIII. 18. De duivels, om haar tot onkuisheid te brengen, bouwen in de buurt een kasteel. 19. Margarieta komt daar aan met de koopman en wordt er door een duivel in schone jongelingsgedaante ontvangen die haar bij een duivel brengt die de gedaante van haar vader heeft aangenomen. 20. De kastelein laat zijn kasteel zien en vraagt haar ten huwelijk. - IX. 21. Zij voelt liefde voor hem. 22. Maaltijd. Eerst wil Margarieta echter bidden: als zij de tafel zegent verdwijnen de duivels met veel getier. - X. 23. In Limburg laat de bedroefde hertog het beeld van Margarieta voor zijn deur plaatsen; wie haar terugbrengt zal 100 mark zilver krijgen. - XI. 24. Verwondering van Margarieta en koopman bij het verdwijnen van het kasteel. Dankgebed. 25. De koopman gaat binnen in een hof. 26. Ondertussen doen de duivels een schip naar de kust drijven; de schippers nodigen Margarieta uit op het schip, doch als de koopman afkomt, doen de duivels het schip afdrijven. Margarieta is nu alleen onder vreemden. - XII. 27. Klacht van de koopman; hij zal naar Limburg zijn avontuur gaan vertellen; hij reist eerst tot Luxemburg. - XIII. 28. Zij landen te Athene waar de graaf als tol het schoonste van de lading mag opeisen: dit is Margarieta! Zij smeekt niet onteert te worden; zij zal kamenier worden van de gravin; zij zegt een koopmansdochter te zijn uit Limburg en wordt voortaan Margrieta van Lymborch genoemd. 29. De schippers varen weg. 30. Etsijtes, de zoon van de graaf, wordt op haar verliefd. - XIV. 31. Coenraad en Everaert, na Margrieta zes maanden gezocht te hebben, keren naar Limburg terug. De hertog veronderstelt dat ze door de wilde dieren werd verscheurd. - XV. 32. Etsijtes' liefdeklacht. - XVI. 33. Margrieta treurt om haar toestand. 34. Als zij in de rozentuin gaat, komt Etsijtes bij haar, en zegt dat één bloem hem hier de liefste is. 35. Zij is echter op haar hoede, want ze is, zegt ze, van te lage afkomst voor hem, en ze wil haar eer niet verliezen. - XVII. 36. Etsijtes, alleen, klagend. Hij wil zelfmoord plegen. 37. Zijn vriend Evac ontrukt hem het zwaard en spreekt hem hoop en moed in. 38. Samen gaan ze bij de graaf en de gravin. Deze is boos op het meisje omdat haar zoon haar lief heeft. - XVIII. 39. De koopman komt in Limburg zijn avonturen met Margarieta verhalen. 40. Hij wordt beloond en de hertog legt uit hoe en waarom hij Margarieta's beeld heeft laten maken. - XIX. 41. Gramschap van Etsijtes' moeder. Zij maakt hem slechts boos als ze zegt de koopmansdochter te laten. 42. Tegenover zijn vader verdedigt hij de rijkdom van gemoed tegenover die van het geld. 43. Zijn ouders besluiten door een bode Etsijtes naar zijn oom in Armenië te doen ontbieden.- XX. 44. Aldus geschiedt. 45. Slechts na de belofte dat Margrieta goed zal behandeld worden, wil Etsijtes vertrekken. - XXI. 46. Hij draagt zijn neef Evac op goed op haar te letten, terwijl hij voorlopig op een kasteel zal verblijven. - XXII. 47. De gravin dwingt een rechter de belofte af, onder valse beschuldiging van Margrieta, deze ter dood te zullen brengen. 48. Evac heeft alles afgeluisterd. - XXIII. 49. De rechter beschuldigt haar de gravin te hebben willen vermoorden. Zij wordt in de kerker geworpen: 's anderdaags zal zij sterven. - XXIV. 50. Evac gaat Etsijtes verwittigen. 51. Samen rijden ze terug. - XXV. 52. Als de rechter de beul opdraagt Margrieta te verbranden springen Etsijtes en Evac er tussen en doen de rechter zelf verbranden. 53. Margrieta verdedigt de goede bedoelingen van de gravin. Met Etsijtes keert ze naar de stad weer. - XXVI. 54. De keizer van Griekenland laat een tornooi aankondigen. - XXVII. 55. Twist graaf-gravin om Margrieta. - XXVIII. 56. De heraut komt het tornooi melden. 57. Etsijtes zal gaan medekampen. - XXIX. 58. Evac vertelt aan Margrieta dat Etsijtes aan zijn vader is gaan vragen of ze mee mag naar Constantinopel. - XXX. 59. Etsijtes mag haar medenemen; zijn vader verzoekt hem zijn moeder vergiffenis te schenken. - XXXI. 60. De keizer en zijn dochter Eresebia ontvangen de strijders. 61. De graaf doet zijn intocht in de stad, met zijn gevolg. 62. Feest. Algemeen wordt
| |
| |
Margrieta geprezen. - XXXII. 63. ‘Die vesperye’: de kampvechters komen hun wapens presenteren aan de ‘maechden’. 64. Feest. 65. Etsijtes en Evac met 24 gezellen vertonen een ‘mommerye’. Danspartij. - XXXIII. 66. 's Anderdaags: mis, eetmaal. 67. De keizer, Eresebia, Margrieta op de tribune. 68. Het tornooi. Etsijtes wint de prijs. Einde. - XXXIV. 69. 's Avonds: banket. 70. Etsijtes en Evac krijgen de prijzen. - XXXV. 71. De gravin vraagt de keizer Margrieta bij hem aan het hof te houden. - XXXVI. 72. Deze gaat hier op in, niettegenstaande Etsijtes' verzet. - XXXVII. 73. In Limburg: Heyndrick wil naar Athene reizen, als koopman verkleed. - XXXVIII. 74. Afscheid Etsijtes-Margrieta. - XXXIX. 75. In het bos van Ardennes redt Heyndrick een ridder uit de handen van rovers. 76. Hij vergezelt deze, Arnout van Ardennes, naar Trier, om daar de zaak van de bisschop te gaan verdedigen, die belegerd wordt door de hertog van Lorreinen en diens bondgenoten. 77. Heyndrick wordt er opperbevelhebber van het leger. - XL. 78. Overwinning in de slag. - XLI. 79. Etsijtes is mistroostig. Evac raadt hem aan een brief naar Margrieta te zenden. - XLII. 80. Nieuwe aanval op Trier: de koning van Boheme en de hertog van Oostenrijk worden gevangen genomen. - XLIII. 81. Margrieta beantwoordt Etsijtes' brief. 82. Haar vriendschap met Eresebia. - XLIV. 83. De koning van Boheme stelt de bisschop voor Heyndrick uit te leveren, dan mag hij zijn bisdom behouden. 84. Arnout luistert dit af en zoekt Heyndrick, tevergeefs. - XLV. 85. Etsijtes krijgt Margrieta's brief waarin ze hem tot een bezoek uitnodigt. - XLVI. 86. Door verraad valt Heyndrick in de handen van de vijand; hij zal gedood worden, hij wordt een dag en een nacht aan een boom gebonden. - XLVII. 87. Arnout gaat hem verlossen. 88. Arnout reist naar Limburg terug om daar alles te melden. 89. Heyndrick doodt in hun tent de koning van Boheme en de hertog van Lorreinen. Hij rijdt heen. 90. Vrees in Trier voor weerwraak van Heyndrick's vader. - XLVIII. 91. Als Arnout het gebeurde komt vertellen, besluit de hertog van Limburg het onrecht te wreken en stelt Arnout aan als opperbevelhebber. - XLIX. 92. Heyndrick komt te Milaan waar hij Europa, de dochter van de overleden hertog, treurend vindt omdat haar oom Fromont haar erfbezit wil afnemen. 93. Heyndrick zal voor haar als kampvechter optreden. - L. 94. De kamp. Fromont, verslagen, bekent zijn onrecht en wordt het hoofd afgehouwen. 95. Heyndrick weigert Europa te huwen. 96. Deze, in liefde ontstoken, komt 's nachts bij hem. Uit die vereniging zal een zoon geboren worden. - LI. 97. Hertog Otto belegert Trier. 98. De stad vraagt een bestand, en de bisschop besluit tot herstel Heyndrick's gewicht in goud en edelstenen op te wegen. - LII. 99. De domproost maakt dit voorstel over. 100. De hertog eist dat ook de gemeente herstel zou doen. - LIII. 101. Elke natie zal 10.000 kronen geven. Vrede wordt gesloten. Arnout krijgt 5.000 kronen. - LIV. 102. Heyndrick neemt afscheid van Europa die van hem zwanger is en hij belooft te zullen terugkeren. 103. Hij komt in Calabrië bij de stad Tabor, waar hij van een ridder verneemt dat de hertog er zijn vrouw 's anderdaags levend zal doen verbranden; het is echter valselijk dat graaf Prysant haar van overspel beschuldigt met haar kamerling. 104. Heyndrick belooft haar onschuld te zullen doen blijken. - LV. 105. Heyndrick biedt 's anderdaags aan haar eer in een gevecht te verdedigen; Prysant heeft schrik. 106. Op diens vraag stelt de hertog de kamp twee jaar uit: de graaf kan ondertussen leren schermen en de hertogin zal, zonder gebrek te lijden, gevangen blijven. - LVI. 107. Uit Calabrië vertrokken, ontmoet Heyndrick Cupido die hem bij Venus brengt waar hij zal moeten blijven tot de tijd gekomen is om Etsijtes te ontmoeten. 108. Een ander zal voor hem de aangenomen kamp vechten en hij zal in Griekenland een bloem plukken en keizer worden. - LVII. 109. Gesprek over Margrieta door de ouders van Etsijtes. 110. Zij zullen haar doen vragen Etsijtes naar haar uit te nodigen, in de hoop dat zijn liefde dan zal overgaan. - LVIII 111. Etsijtes wandelt met Evac in de tuin; deze troost hem. - LIX. 112. Margrieta ontvangt de brief van de gravin van Athene. - LX. 113. Terwijl Etsijtes en Evac schaken brengt een bode een brief van Margrieta. 114. Etsijtes leest voor hoe zij hem uitnodigt. 115. Evac mag hem naar Griekenland vergezellen. - LXI. 116. Zij reizen naar Con- | |
| |
stantinopel.
117. De keizer laat een nieuw tornooi beroepen. - LXII. 118. De twee gelieven bijeen. Margrieta verwijt Etsijtes zijn houding tegenover zijn moeder. 119. Hij belooft ridderlijk te zijn. 120. Zij schenkt hem een schild dat hij te harer eer moet dragen, doch zij wil niet zeggen wat wapen het voorstelt. - LXIII. 121. Tornooidag. Plechtigheden. Etsijtes en Evac overwinnaars. Feest. 122. Margrieta laat aan Etsijtes' ouders zijn wapenfeiten weten; zij vraagt hem naar huis te gaan en zijn ouders vergiffenis te vragen. - LXIV. 123. Terugkeer van Etsijtes en Evac naar Athene; hij verzoent zich met zijn ouders. 124. Hij zal eeuwig Margrieta's wapen dragen. - LXV. 125. Etsijtes trekt in het geheim weg. 126. Evac belooft aan de graaf Etsijtes op te zoeken. - LXVI. 127. Etsijtes ontmoet een jongeling die hem waarschuwt voor een kasteel van twee wrede reuzen, Morant en Broadas. 128. Etsijtes wil tegen hen zijn kracht gaan meten. - LXVII. 129. Etsijtes wordt door Morant opgemerkt, die hem beschimpt. Strijd. Morant's hoofd wordt afgeslagen. 130. Broadas komt toegelopen en brengt Etsijtes in het kasteel. - LXVIII. 131. Ondertussen is Europa van Milanen gehuwd met de graaf van Virtuit die het kind van haar en Heyndrick een bastaard heet en het wil doden. 132. Op raad van een oude overste zal er veertig dagen gewacht worden op een mogelijke verdediging van het kind. - LXIX. 133. Etsijtes zendt Broadas met Morant's hoofd naar de keizer van Griekenland; daar zal de reus zich laten dopen. 134. Zelf trekt Etsijtes verder naar Milanen, waar hij Europa in een prieel hoort jammeren en spreken over Heyndrick van Limburg. 135. Etsijtes gaat de kamp tegen de graaf aan en doodt hem. 136. Hij vermoedt dat Heyndrick van Limburg Margrieta's broeder is. - LXX. 137. Evac komt in Milaan en hoort er van zijn waard over het gebeurde spreken. - LXXI. 138. Hij vindt Etsijtes aan het hof. 139. Er wordt gefeest. - LXXII. 140. De reus komt zich aan de keizer presenteren en wordt Christoffel gedoopt. - LXXIII. 141. Etsijtes en Evac komen in Limburg en worden er door de hertog ontvangen. 142. Etsijtes vertelt alles wat hij over Margrieta en Heyndrick weet, doch zegt niet dat hijzelf de zoon is van de graaf van Athene. 143. Evac verklapt dit aan de hertogin. - LXXIV. 144. Ondertussen eist de koning van Arabië, Alant, de koningin van Ar(r)agon, Sibilla, voor zich op. 145. Zijn bode wordt met schimpwoorden teruggestuurd. 146. De Mahomedanen vallen het land van Ar(r)agon binnen; de koning van Ar(r)agon, Terus, vraagt hulp aan de koning van Frankrijk. 147. Etsijtes en Evac zijn juist in Parijs bij koning Lodewijk aangekomen. - LXXV. 148. Als de bode van Ar(r)agon daar komt gaan zij op koning Lodewijk's verzoek met een leger naar Voncekeur. 149. Daar verslaan ze reeds een deel van de Saracenen en geraken in de bezette stad. 150. Woede van de belegeraars die voor 's anderdaags een nieuwe aanval voorbereiden. - LXXVI. 151. Evac voelt liefde voor koningin Sibilla. 152. De strijd herbegint. 153. Etsijtes wordt gevangen genomen door Corborant van Tartarije. 154. Evac vraagt volk om hem 's nachts te gaan verlossen. - LXXVII. 155. Zij overvallen twee wachters; met de hulp van een van deze overvallen ze het slapende leger, verlossen Etsijtes, nemen Corborant en de koning van Barbarië gevangen en doden Alant. 156. 's Morgens nieuwe strijd. Ontzetting bij de Saracenen. Vlucht. Ook koning Yvorijn van Mombrant gevangen. 157. Slechts tegen betaling van vijftien millioen en de belofte niet meer te herbeginnen worden de drie koningen vrijgelaten. 158. Etsijtes heeft in een droom Cupido gezien die hem wondere zaken voorspelde; hij vertrekt. 159. Evac, op Sibilla verliefd, zal haar na de dood van haar man huwen en koning van Aragon worden. - LXXVIII. 160. In Calabrië valt graaf Prysant voortdurend de opgesloten gravin lastig. 161. Daar zelfs een jaar over tijd Heyndrick niet verschijnt, verkrijgt de valse graaf dat recht aan haar zal geschieden. - LXXIX 162. Etsijtes komt in Calabrië waar hij van een schaapherder verneemt wat er met de hertogin gaat gebeuren. 163. Als men haar opleidt om levend verbrand te worden, biedt hij zich als haar kampvechter aan. 164. Niettegenstaande hij tegenstribbelt, moet Prysant aanvaarden en wordt verslagen. 165. Op belofte dat Etsijtes hem niet zal doden, bekent hij dat hijzelf met haar wenste overspel te plegen. 166. Hij sterft op de brandstapel: niet Etsijtes maar het vuur doodt
| |
| |
hem. - LXXX. 167. Sultan Carodos bereidt een leger voort: hij wenst Eresebia tot vrouw voor zijn neef Amenius. 168. Hij zendt een brief naar de keizer van Griekenland. 169. Deze leest hem voor aan zijn dochter en Margrieta. Eresebia is verontwaardigd. 170. De bode gaat terug met het weigerend antwoordt. 171. De sultan valt Griekenland plunderend binnen. - LXXXI. 172. De keizer bereidt de afweer voor. 173. 's Nachts overvalt hij met succes een deel van het vijandelijke kamp. Vier heren worden daarbij gevangen genomen. - LXXXII. 174. De sultan zendt een bode om deze vier vrij te laten tegen een losprijs. 175. Eresebia en Margrieta echter betogen dat het beter is ze bij te houden, dan kunnen ze later uitgewisseld worden en ondertussen kunnen ze niet vechten. 176. De bode brengt verslag uit bij de sultan. 177. Etsijtes krijgt bij zijn afscheid van de hertogin van Calabrië een juweel: een kruisje met een steen die vergift verjaagt. 178. In een bos in Roemenië ontmoet hij Heyndrick op jacht; hij kent hem nog niet. 179. Om hun eendere wapenrusting worden ze handgemeen, komen beurtelings in moeilijkheden en uiten klachten: zo herkennen ze elkaar. 180. Cupido brengt hen in de Venusberg en geneest hun wonden. - LXXXIII. 181. De koningen van Frankrijk en Aragon komen de keizer van Griekenland ter hulp met een leger van 50.000 man. 182. Zij vernielen de vloot der Saracenen. 183. De twee koningen met hun legers worden in de stad ontvangen. 184. Koning Evac vertelt zijn lotgevallen aan Margrieta. - LXXXIV. 185. Venus zegt Heyndrick en Etsijtes naar het belegerde Constantinopel te gaan. 186. Zij varen naar Athene; Heyndrick wordt aan de graaf en gravin voorgesteld die verheugd zijn te vernemen dat Margrieta de dochter is van een hertog. 187. Zij krijgen een leger om Constantinopel te ontzetten. Feest. - LXXXV. 188. Slag vóór Constantinopel. De Saracenen moeten zich met zware verliezen terugtrekken. De keizer wordt gewond in de stad gebracht. De doden worden begraven. - LXXXVI. 189. Heyndrick en Etsijtes komen met hun leger vóór Constantinopel. 190. Zij leveren strijd om ondertussen proviand te laten binnenvoeren. 191. Zij verslaan de koningen Caspus en Flauskus. 192. Margrieta hoort over de aankomst van haar broeder en haar geliefde; zij meldt dit aan Eresebia. 193. Zij gaan de aangekomenen tegemoet. 194. Zij brengen hen bij de gewonde keizer. Eetmaal. - LXXXVII. 195. De koning van Armenië, alvorens te sterven, laat zijn land over aan zijn neef Etsijtes en sticht een klooster voor zijn vrouw. 196. De reus Poliphemus, aan hem verwant, wenst het land voor zich en zendt een brief naar Armenië. 197. In Constantinopel: een nieuwe strijd. Opnieuw zege van de Christenen. 198. Vooraleer te sterven stelt de keizer Heyndrick aan als beschermer van Griekenland en Eresebia (die hij liefheeft). Begrafenis. - LXXXVIII. 199. Demofoen stelt aan zijn broeder de sultan voor een maand wapenstilstand te vragen om de doden te begraven. 200. Demofoen zelf wordt naar de stad gezonden en bij de oversten gebracht die hem het gevraagde toestaan. 201. Ondertussen wordt Demofoen verliefd op een aanwezige koningsdochter, Ysonia, en wanneer de dode uit Armenië komt, biedt Demofoen een jaar wapenstilstand aan: hijzelf zal mede tegen Poliphemus gaan strijden. 202. Hij spreekt met Ysonia die hem wel zou beminnen moest hij Christen zijn. Hij zegt dat hij misschien om haar Christen zou worden. - LXXXIX. 203. Demofoen verkrijgt bij de sultan het bestand. 204. Hij keert weer naar Constantinopel. 205. Afreis naar Armenië, zij overvallen de vijand en trekken de stad binnen. 206. Poliphemus laat hen uitdagen voor een geregelde slag. - XC. 207. Eerste strijd; de reus moet zich met verlies terugtrekken. 208. Poliphemus daagt Etsijtes alleen uit, ofwel met twee, om hem te bevechten ter beslechting van het geschil. Etsijtes aanvaardt. - XCI. 209. Demofoen smeekt Etsijtes en Heyndrick de kamp te mogen aangaan. 210. Hij doodt Poliphemus die hem eerst bespotte. 211. De plechtigheden en feestelijkheden van Etsijtes' kroning. - XCII. 212. De graaf en gravin van Athene reizen naar hun zoon en vragen ook Heyndrick vergiffenis om wat ze zijn zuster aandeden. 213. Allen gaan terug naar Constantinopel waar ze hartelijk ontvangen worden. - XCIII. 214. Bij het einde van het bestand zendt de sultan een spion in de stad. 215. Na diens verslag is hij ongerust, doch zijn neef spreekt hem moed in. - XCIV. 216. Vss:
| |
| |
dialoog: een koningsspel tussen de gelieven. Margrieta wordt koningin verkozen; koning Lodewijk, Etsijtes, Demofoen en Heyndrick krijgen elk een raadsel op te lossen. Etsijtes en Heyndrick raden juist. De anderen krijgen een straf: koning Lodewijk mag eten noch drinken voor zijn geliefde Leliadone hem toelacht en Demofoen mag niet spreken vóóraleer Ysonia het van hem begeert. - XCV. 217. Het koningsspel wordt daarna dikwijls gespeeld. 218. Demofoen ontmoet Ysonia en spreekt slechts als zij het hem gebiedt. 219. Koning Lodewijk, aan tafel, eet niet vóór Seliadone het hem vraagt. 220. De geliefden bijeen. 221. Vss: dialoog Heyndrick-Eresebia: hij verklaart haar zijn liefde en zij geeft hem tot onderpand een ring. 222. Demofoen keert weer bij de sultan en waarschuwt hem voor de macht der Christenen. - XCVI. 223. Succesvolle aanval van Etsijtes en Heyndrick: twee koningen worden gevangen genomen. 224. De sultan houdt raad om 's anderdaags de stad aan drie zijden te overvallen. 225. Een Christen spion wordt door Demofoen herkend, doch om Ysonia's wille gespaard en hij moet haar een gouden deksel brengen. 226. Deze spion brengt over alles verslag uit in de stad. - XCVII. 227. De Christenen weerstaan aan de stormloop. 228. Ondertussen overrompelen Heyndrick en Evac de legerplaats der Saracenen en sparen alleen de tent van Demofoen. 220. Deze tracht de sultan te overtuigen dat verder strijden onzinnig is. 230. Besloten wordt drie Christenen in een kampstrijd uit te dagen tegen drie Saraceense vorsten. 231. Een bode wordt gezonden; Heyndrick, Koning Lodewijk en Etsijtes aanvaarden de kamp. 232. 's Anderdaags zal hij doorgaan in de aanwezigheid van beide partijen. - XCVIII. 233. In drie opeenvolgende kampen met bijl en zwaard, worden drie Saraceense koningen overwonnen en als gevangene respectievelijk aan Eresebia, Margrieta en Leliadone gezonden. 234. De derde koning wil zich zelfs laten dopen. - XCIX. 235. Het doopsel. 236. Die koning laat zijn kamerling al zijn rijkdommen in de stad brengen. Zijn volk laat hij vrij naar huis keren of zo ze het wensen mogen ze naar Constantinopel komen en Christen worden. - C. 237. Teleurstelling van de sultan, een astronoom voorspelt hem de nederlaag. 238. Demofoen met Amenius gaan naar de stad om er te vragen of de gevangen koningen niet voor losprijs worden vrijgelaten.. 239. De bekeerde koning van Libra bewerkt dat een andere gevangen koning, die van Capadocië, zich laat dopen. 240. De gevangen koningen geven hun instemming voor de gevraagde losprijs. - CI. 241. Demofoen keert met hem naar de sultan terug; de losprijs wordt betaald en de losgelatenen keren naar hun land terug. 242. Heyndrick huwt Eresebia. Hij wordt keizer gekroond. Ceremonie. Feestelijkheden. Demofoen en Amenius feesten mede. - CII 243. Demofoen keert naar de sultan terug, die een nieuw leger voorbereidt. 244. Zo doen ook de Christenen. Heyndrick zendt een bode met een brief aan zijn ouders om hen te vragen naar Constantinopel te komen. 245. Deze verlaten Limburg met twaalf edelen. - CIII. 246. De sultan krijgt belangrijke versterkingen; de Christenen echter beschieten geweldig het kamp van de Saracenen. 247. Strijd. Volledige overwinning der Christenen. Sultan Carodos gedood, Demofoen en Amenius gevangen, die respectievelijk aan Ysonia en Margrieta worden geschonken. Demofoen is verdoofd door de slag hem door Evac toegebracht. - CIV. 248. Vss: dialoog Ysonia-Demofoen: weerzien, Demofoen besluit Christen te worden en zij zullen huwen. 249. Maaltijd. Demofoen maakt zijn beslissingen bekend. Hij tracht Amenius te overtuigen zich ook te bekeren. - CV. 250. Terwijl de Turkse legerplaatsen en achtergelaten schepen worden bezichtigd, komen de hertog en hertogin van Limburg aangevaren met twee galjoten. 251. Feestelijkheden. Een tornooi wordt aangekondigd. - CVI. 252. Toebereidselen. 253. Tornooi. 254. 's Avonds banket. Margrieta en Etsijtes zijn het eens om te huwen. - CVII. 255. 's Anderdaags worden de prijzen uitgereikt aan Etsijtes, Demofoen, koning Lodewijk en Evac. Etsijtes geeft zijn prijs aan Margrieta, Demofoen aan Ysonia en de laatste twee geven de hunne aan Leliadone. 256. Feestmaal. - CVIII. 257. Vss: dialoog: de kalief van Baldak (Bagdad?) klaagt om de verliezen van de Saracenen en met zijn vrienden trekt hij naar Griekenland. 258. Zij vallen het land binnen. 259. Een heraut van de Griekse keizer kan niets uit- | |
| |
richten.
260. De Saracenen versterken hun legerplaats. - CIX. 261. De heraut keert bij Heyndrick terug die overlegt. 262. Demofoen ontwerpt een plan om met list en gebruikmakend van de taal der Saracenen de vloot in hun macht te krijgen. 263. Samen met Amenius en bekeerde Saracenen geraken ze op de schepen. - CX. 264. Zo is het 's anderdaags voor Heyndrick en Etsijtes gemakkelijk de schepen te overmeesteren. 265. De koning van Libra wordt ondertussen aan land gevangen genomen. 266. De admiraal (emir) van deze koning wordt als gezant naar de kalief gezonden om zijn onderwerping en terugkeer naar zijn land te eisen. - CXI. 267. Deze brengt zijn boodschap over. 268. Woede van de Saracenen. Zij zenden de bode terug om des te meer de Christenen uit te dagen. 269. Zij brengen hun legers in gevechtsorde. - CXII. [Van hier af nummert de edit. 1516 verkeerd CXIII enz.] 270. De Christen heren vernemen met vreugde de boodschap. 271. Zij vermaken zich in de boomgaard. Etsijtes vraagt Margrieta met hem te huwen. 272. Heyndrick raadpleegt zijn vader. Deze zal met koning Lodewijk de nachtwake doen.- CXIII. 273. Deze twee vernemen door een spion waar zich de Saraceense wacht bevindt, overvallen en verslaan deze. 274. Zij voeren de koning van Capadocië gevangen mee naar Heyndrick. - CXIV. 275. Een gevluchte reus, Cleopatra, meldt alles aan de kalief. 276. Beide legers bereiden zich voor tot de strijd. - CXV. 277. Gevecht. Triomf van de Christenen; vreugde in de stad. - CXVI. 278. Als al de heren bijeen zijn vraagt de graaf van Athene aan de hertog van Limburg en Heyndrick Margrieta voor zijn zoon ten huwelijk. 279. Instemming; ook van Margrieta. 280. Algemene vreugde. 281. De gesneuvelden worden begraven. - CXVII. 282. Huwelijksplechtigheden. Feest. 283. Allen keren naar hun landen terug. Demofoen, met Ysonia gehuwd, blijft bij Etsijtes. 284. Vrome slotformule.
| |
C. Herkomst.
Een der fijnste producten uit de nabloei der ridderepiek is ongetwijfeld de roman der kinderen van Limborch, meestal toegeschreven aan de bewerker van de Roman de la Rose, Hein van Aken, die het tussen 1291 en 1318 zou gedicht hebben (Jonckbloet - Gesch. Ndl. Lett., II, p. 221 - was de eerste die het gedicht aan hem toeschreef; L. Willems - cfr artikels VMA - wilde dit niet aanvaarden. Voor de datering, zie eveneens Jonckbloet, pp. 219-220 voetnota, ter weerlegging van Van den Bergh's uitleg - I, pp. XXV-XXVI - die het duister colophon verkeerd verklaarde). Het is een stevig geconstrueerde geschiedenis rond enkele hoofdpersonen, die, niettegenstaande de lengte (12 boeken, meer dan 22.000 vss) tamelijk doorzichtig en vrij genietbaar is gebleven. Hoewel meermaals uitdrukkingen als ‘als ict in den Walsce las’ e.d. worden gebruikt, is het wel zeker dat we hier met een oorspronkelijk werk te doen hebben, het is overigens een zuiver Nederlands werk met Nederlanders als hoofdpersonen, al valt moeilijk een verband met welbepaalde historische feiten aan te wijzen. Van den Bergh kwam tot het besluit dat er slechts een uiterst geringe historische kern aanwezig is: de bedoelde Heinric zou Hendrik IV zijn, die een zuster Margriete had; hij was de zoon en opvolger van hertog Waleram III, die in 1227 keizer Frederik II naar het H. Land vergezelde, waar een oorlog aan gang was tegen sultan Coradijn (in de roman Karados geheten); deze hertog werd evenwel geen keizer van Constantinopel. De dichter kan hem verward hebben met een ander Nederlander, Hendrik I, die aldaar in 1206 werd keizer gekroond (cfr voor dit alles Van den Bergh, I, pp. III-XI). Voor het overige is het verhaal vrijwel zuivere fictie, waarbij herinneringen aan allerlei ridderliteratuur vruchtbaar hebben nagewerkt. Misschien mag er wel een zekere verheerlijking van het huis der hertogen van Limburg in gezocht worden, al kan het verwondering wekken dat dan zoveel meer belang aan Margriete wordt gehecht dan aan de jonge hertog.
Verwonderlijk is het niet dat dit avontuurlijk epos tot een prozaroman werd omgewerkt. De colophon van het Brussels exemplaar der oudste editie is verminkt en werd met de hand aangevuld tot ‘... Den iersten dach van || t'Iaer.’ NK 3168 merkt terecht op: ‘Mogelijk, al zou men dan eer verwachten: ‘van den iare’. Er kan ook gestaan hebben: ...Den iersten dach van || September
| |
| |
(October, November of December)’. Geen oudere druk schijnt er bestaan te hebben.
| |
D. Eigenaardigheden.
Had het riddergedicht in zijn genre uitzonderlijke hoedanigheden, het volksboek heeft er niet minder in het zijne: taal en stijl zijn beter verzorgd dan in de meeste van zijn soort, doch vooral de wijze van bewerken is oorspronkelijk; meer dan andere bewerkers is de schrijver van deze prozaroman persoonlijk te werk gegaan. Hij heeft voorzeker in grote lijnen het gedicht gevolgd, maar in zoveel details is hij afgeweken, op zoveel plaatsen heeft hij tonelen weggelaten of gewijzigd, en daarnaast heeft hij zo dikwijls er ganse hoofdstukken van eigen vinding of visie aan toegevoegd, dat we werkelijk voor een nieuw letterkundig werk zijn komen te staan, met zijn verdiensten en eigenaardigheden. De auteur bezat een niet gewone bekommering om ‘schoon’ te schrijven en beschikte over een tamelijk uitgebreide woordenschat, die o.m. tot uiting komt in de breedsprakigheid der dialogen; veel meer toch dan in het gedicht treden de helden hier sprekend op, nu eens in monologen, dan weer in dialogen, waardoor we wel eens meer de indruk krijgen van een toneelspel dan van een roman.
Van het VIe Boek is er haast niets en van het Xe helemaal niets overgebleven. Daarentegen is het laatste gedeelte (Kap. XCVI tot het einde) zozeer bewerkt, dat het bijna onmogelijk is er het gedicht nog in terug te vinden. Wij geven hier een schema over de verhouding der twee versies.
Gedicht |
Volksboek |
Boek I = |
Kap. 1 tot 4, 6 tot 9, 11, 13, 15, 16, 19 tot 36, 38.
Kap. 12 en 18 die in het gedicht op het einde van het eerste boek voorkomen, zijn hier veel vroeger behandeld. - De nieuwe kap. 5, 10 en 14 sluiten hierbij aan. |
II = |
Kap. 37, 39 tot 42, 44, 46.
Kap. 47, 48, 51, 52, 53 geven een grote uitbreiding van Boek II, vss 1917-1946. |
III = |
Kap. 49, 50, 54 tot 56. |
IV = |
Kap. 43, 45, 47 tot 49, 57 tot 73. |
V = |
Kap. 74 tot 79, 82, 84. |
VI = |
in enkele woorden samengevat aan het einde van Kap. 77. |
VII = |
Kap. 80 tot 83, 85 tot 89. |
VIII = |
Kap. 89 tot 91. |
IX = |
Kap. 92, 93. |
X = |
is helemaal weggelaten. |
XI = |
Kap. 94, 95 (dat ook na Kap. 93 bij Boek IX aansluit). |
XII = |
Kap. 96 tot einde, hoewel ten zeerste gewijzigd. |
(We wijzen er op dat dit schema veel uitvoeriger en nauwkeuriger is dan dat van Van den Bergh, I, p. XLIII).
Uit dit overzicht blijkt dat meermaals de volgorde werd omgeworpen. Van de algemene bouw van het gedicht in twaalf boeken is er helemaal niets meer terug te vinden, dat was ook niet nodig, de bewerker borduurde op zijn eigen weefsel, alle heterogene elementen weglatend, het verhaal kreeg er een eigen uitzicht door. De indeling in kapittels is zeker willekeurig. Door zijn doel eenheid aan het verhaal te geven, liet de auteur gehele boeken (VI en X) weg: zij behandelen avonturen die niets met de hoofdfiguren te maken hebben, het zijn nevenhandelingen, welke, op zichzelf niet onaardig, het geheel geenszins zouden ten goede komen.
Waar hij de kern van het verhaal volgde, is hij niet minder zelfstandig geweest. Zo haalde hij zeer dikwijls de volgorde door elkaar, waar deze in het gedicht logischer aaneen hangt: telkens wordt daar één handeling volledig afgewerkt alvorens met een volgende wordt begonnen. Waarschijnlijk deed de bewerker zulks opzettelijk: door het telkens verplaatsen van het toneel en het afbreken der handeling op een hoogtepunt, ontstaat er een zekere spanning, weliswaar goedkoop verkregen, een nieuwsgierigheid naar wat volgt wordt opgewekt; toch schaadt dit aan de gave bouw va nhet geheel. Zulke wisselingen van toneel hebben we o.a. in het begin waar beurtelings Margarieta's lotgevallen en de stemming aan het hof van Limburg gevolgd worden; ook later nog: Kap. XXXVI - Margarieta te Constantinopel; Kap. XXXVII - hof van Limburg; Kap. XXXVIII - Margarieta; XXXIX en XL - Heyndrick's lotgevallen; Kap. XLI - Etsijtes en Margarieta. In het gedicht evenwel werden eerst Margarieta's avonturen verteld en slechts daarna hoe ondertussen de koopman
| |
| |
over haar bericht bracht bij haar familie: het zijn dus twee chronologisch gelijkverlopende handelingen die in het volksboek ook dooreen verhaald werden.
Wanneer de eerste vier boeken van het epos nog tamelijk nauwkeurig gevolgd werden, dan is dit van Boek V af (en Kap. LXXX) niet meer het geval geweest. Boek VI wordt vrijwel overgeslagen en onmiddellijk begint men met wat er in Boek VII gezegd wordt. Eerst in Kap. LXXXII wordt het einde van Boek V gegeven, nml. de ontmoeting van Etsijtes en Heyndrick op de Venusberg. Dit deel heeft in de bewerking veel gewonnen, waar het gedicht te veel overliet aan de verbeelding en aldus onvolledig en zelfs duister was. Van Kap. XCVI af is alles uitermate veranderd.
Door dit omwerpen der volgorde komen we soms voor eigenaardige feiten te staan: zo valt het koningsspel midden de belegering van Constantinopel; daarbij, waar dit in het Mndl. stuk een ijdel gebazel was over liefdeskwesties, waar weinig ‘spel’ mee gemoeid was, werd het in het volksboek een aangenaam tijdverdrijf: ook hier worden aan de deelnemers vragen gesteld, doch op slechte vragen staat een straf (soort pandenspel) waaruit geestige situaties volgen voor koning Lodewijck, Demofoen en Heyndrick. Het is bovendien veel bondiger, enkel de meest karakteristieke zaken uit het gedicht werden hier genomen, b.v. de vraag over de jonkvrouw met drie minnaars die elk een teken gaf van haar liefde: wie ze dan wel het meest beminde?
Even langdradig als het gedicht heeft het volksboek de talrijke gevechten tegen de Saracenen. Dààr echter gaat de schrijver er in op, hier is het een koud prozaïsch relaas van wapenfeiten geworden en van de spontaneïteit van de verzen is er niet veel overgebleven.
Zagen we reeds dat ganse boeken bij de bewerking werden weggelaten, ook andere delen, grotere en kleinere, werden overgeslagen, waarschijnlijk om het langdradige te vermijden. Zo b.v. het eerste gedeelte van Boek V (vss 1-566), dat in het gedicht zeer onduidelijk is en weinig continuïteit vertoont met Boek IV. Eveneens een lange mythologische uiteenzetting door Venus (Boek III, vss 1247-1346). Zaken die helemaal eigen waren aan het gedicht, zoals de inleiding tot elk boek afzonderlijk met de opdracht aan de geliefde, vinden we hier natuurlijk evenmin weder.
Andere langdradige delen, met name Boek VII, schijnen door de persoonlijke behandeling, minder langdradig.
Ook in kleinere zaken is er heel wat weggelaten, o.a. de inleiding waarin de dichter de hulp van God en O.L. Vrouw afsmeekt; de verwijzingen naar het ‘walsch’ voorbeeld. Dat hierbij soms schilderachtige details en fijne trekjes teloor gingen is begrijpelijk. B.v. de schipper die Margrieta aan de zee vond
... hadde gewandelt in menich lant
dies was hem meneghe tale becant
Het volksboek schijnt het heel normaal te vinden dat die twee zich zonder meer aan de andere kant van de wereld aan elkaar verstaanbaar kunnen maken.
Fijn is in het gedicht het fragment (I, vss 861-870) hoe de inwoners van Athene telkens er een schip aanlandt, naar de aanlegplaats komen gelopen - voor dit mooie tafereeltje had het volksboek geen oog.
Soms was het onmogelijk langdradige delen zomaar weg te laten; de bewerker stelde zich tevreden met hier en daar in te korten. In plaats van de breedvoerige afschildering van de hertogelijke familie (B. I, vss 34-75) heet het in enkele woorden: ‘... een hertoghe van Lymborch gheheten Otto, ende sijn edel huysvrouwe van Lymborch die hadden te samen eenen sone hietende Heyndrick van Lymborch, ende een dochtere hietende Margrieta van Lymborch’ (Kap. I): de plechtige voorstelling van het gedicht is hier een koude, zakelijke mededeling geworden. - Van andere bekortingen, schijnbaar ietwat willekeurig gedaan, zijn er voorbeelden bij de vleet: de scenes Margarieta-koopman; het besluit van het gravenpaar van Athene Etsijtes naar Constantinopel te zenden; de strijd Heyndrick-Fromont; het huwelijksaanbod in Europa's naam en Heyndrick's afwijzing, in het gedicht B. III, vss 418-534 hier in enkele woorden samengevat (Kap. L); ook de verdere avonturen te Milaan zijn bondiger verteld. Een gelukkige bekorting is die van de langdradige episodes van het beleg van Trier
| |
| |
en wat daarrond gebeurde (B. II, vss 227-1946 t.o.v. Kap. XXXIX, XL, XLII en XLVI tot XLVIII).
De meeste eigennamen hebben een lichtjes gewijzigde vorm aangenomen, b.v. Echites werd Etsijtes, Eusebia: Eresebia, enz.
Uit dit alles zal het wel duidelijk zijn dat er van de weergave van de verzen zeer weinig terug te vinden is; zelfs in de gedeelten van het volksboek waar het verhaal nauwkeurig gevolgd wordt, vindt men b.v. haast geen rijmresten.
Deze prozaroman mag gerust als een model aangezien worden van het nieuwe genre tegenover de vroegere ridderepiek. De zelfstandig uitgewerkte hoofdstukken zijn meestal geen toevallige veranderingen of toevoegingen, doch zij geven aan de roman zijn typisch einde-middeleeuws karakter: de ridderlijke feiten zijn niet meer gezien met de ogen van iemand die leefde circa 1300, doch werden gedacht en overgeplaatst in de atmospheer van omstreeks 1500. Meer daarover in deel II, hoofdstuk IV. Als nieuwe elementen zijn hier vooral aan te stippen: de stijl is minder verheven, de toon en denkwijze zijn die van de burgerij (cfr o.m. Kap. XIX en XXXVII); de ridderwereld is die van de XVe eeuw met zijn pralerige uitstalling van rijkdommen en de beschrijving van eindeloze tornooien met grote kleurige optochten in schitterende kostumering en overdadige feesten (cfr o.m. Kap. XXXI, LXIII, CV tot CVII). Eveneens worden godsdienstige elementen geaccentueerd, voornamelijk in de houding der helden tegenover de Saracenen (cfr b.v. Kap. LXXXVII; CIV) en worden liefdetonelen en -verhoudingen idyllisch uitgewerkt (b.v. Kap. XVI).
In vier hoofdstukken werden verzen ingelast: Kap. XCIV, XCV, CIV, CVIII. Het zijn samenspraken en ze geven het verhaal een dramatisch karakter; het belangrijkste fragment in verzen is dat van Kap. XCIV: het koningsspel, dat zeker esthetische kwaliteiten bezit. Zit er in de aanspraak van Heyndrick tot Eresebia een refrein verborgen op de stok: ‘Roosboom daer alle Deugde uit groeye’ (Aanvang: ‘O Venus reen amoruese monstrance’, Kap. XCV)? - De schrijver zal deze meer dan 500 verzen wel hebben geschreven met het bewuste doel zijn roman te verfraaien, hij kondigt zelfs in zijn prozatekst eenmaal aan dat iets gaat volgen in verzen: ‘Als demofoen die woorden hoorde si doorsneden sijn herte, ende hi ontstack in lancx so meer in liefden so men noch wel horen sal in schonen dichte’ (Kap. C): in Kap. CIV volgt dan inderdaad het amoureus dialoog.
Voor verband met de prozaroman Joncker Jan wt den Vergiere cfr aldaar hierboven.
| |
E. Jongere edities uit de XVIe eeuw.
Een schoone historie van Margriete van Limborch. Gheprent bi mi Symon Cock. Antwerpen 1544 (Londen Brit. Mus.). Cfr daarover: Veerdeghem F. van, Een en ander over den roman van Jason, in TNTL, XV (1896), p. 107, nota 1.
In de editie S. en W. Koene, Amsterdam, s.d. (Gent UB) lezen we in-fine een approbatie ‘Gegeeven tot Brussel || Anno M.D.IIII. || Ondertekend || T. Christianus. ||’: dit is ofwel een gefingeerd jaartal, ofwel een drukfout, in ieder geval werden er in 1504 nog geen prozaromans geapprobeerd (Kalff wees reeds op die datum in Gesch. Ndl. Lett. 16 E., I, p. 370, nota 1: hij spreekt er over een druk S. en W. Koene, Amsterdam, 1798. Misschien is 1504 een missing voor 1604, zoals andere edities schijnen uit te wijzen, cfr Van den Bergh, I, pp. XLII-XLIII.
Over een gedicht uit het volksboek getrokken, cfr Mone, Übersicht, p. 230 en Kalff G., Oude Liederen, 5o, in TNTL, V (1885), pp. 78-79.
|
|