De Nederlandse volksboeken
(1977)–Luc Debaene– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 89]
| |
A. 1. Titelbeschrijving.EEN SCHONE || ENDE GHENOECHELIJCKE HISTORIE || VAN IONCKER IAN WT DEN VERGIERE DES GRAVEN SOONE || VAN ARTOYS DIE VEEL WONDERLIJCKE AVONTUEREN || GEHADT HEEFT ENDE DOOR ZIJN GROOTE VROMIC || HEYT NAMAELS KEYSER VAN ROOMEN || ENDE CONINCK VAN VRANCK- || RIJCK WERT. || [Houtsnede] || T' AMSTELREDAM. || BY MY HARMAN IANSZOON MULLER FYGUERLNYDER [sic] || WOONENDE INDE WARMOESTRAET | INDEN || VERGULDEN PASSER. || (Göttingen UB, onvolledig: fol. G3-4 ontbreken) 4o. | |
2. Tekstuitgaven.Facsimile Ndl. Vb. en Laatmiddelhoogduits gedicht: Priebsch Robert, Johan ûz dem Virgiere. Eine spätmhd. Ritterdichtung nach flämischer Quelle nebst dem Faksimileabdruck des flämischen Volksbuches Joncker Jan wt den Vergiere, (Germanische Bibliothek, begründet von Wilhelm Streitberg, II Abt., 32. Band), Heidelberg, 1931. | |
[pagina 90]
| |
3. Literatuur.Meyer Karl, Jan wt den vergiere, in Niederl. Volksb., 10, pp. 17-22. Priebsch R., Ein Beitrag zu den Quellen des Esmoreit, in Neophilologus, VII (1922), pp. 57-62. Wanneer we hieronder eenvoudig ‘Priebsch’ zeggen, bedoelen we de tekstuitgave met oriënterende inleiding. | |
B. Inhoud.I. 1. Keizer Sigmundes houdt omtrent Sinksen open hof. 2. Na de maaltijd gaat hij in zijn tuin wandelen en vindt er in een vergier (prieel) een kindje met allerlei rijkdommen en een brief dat het nog moet gedoopt worden. 3. Hij doet overal rondzeggen dat de keizerin een zoon gebaard heeft, die nu ‘Joncker Jan wt den vergiere’ gedoopt wordt. - 4. Jonker Jan wordt in de klassieke talen onderwezen. 5. Als hij vijftien is, worden hem ook de ridderlijke vaardigheden geleerd en spoedig wordt hij om zijn kwaliteiten bijzonder door prinses Gloriande bemind, die hij niet anders dan zijn zuster meent te zijn. 6. Hij verzoekt de keizer hem ridder te slaan, dan kan hij deel nemen aan tornooien. Hij moet echter nog wachten. 7. Hovelingen, met de verrader Gouweron aan het hoofd, benijden Jan en maken plannen voor zijn ondergang. - III. 8. De verraders spannen een hinderlaag; hiertoe hebben ze een overeenkomst met de heidense vijand Sorborijn, als de keizer nabij de grens gaat jagen. 9. Wanneer de keizer en Jan een everzwijn achtervolgen en neervellen, worden zij door een groepje vijanden overvallen. 10. Jan doodt Sorborijn's broeder en wanneer de door een page verwittigde mannen hulp komen bieden, worden de vijanden uitgeroeid en Sorborijn gevangen genomen. - IV. 11. De verraders raden de keizer Sorborijn te doden, anderen stellen voor hem in leven te laten, zo hij Christen wil worden. 12. Deze aanvaardt dit, stelt zijn landbezit in 's keizers macht en wordt Lanceloot gedoopt. 13. Eens, wanneer Jan een van de honden van de keizer afstoot in het vuur, spatten er vonken tegen Gouweron; deze scheldt Jan een vondeling. 14. Verrast vraagt deze aan de keizer uitleg. Deze verhaalt hoe Jan gevonden werd. 15. Jan vraagt de zaken te krijgen die bij hem gevonden werden en na de ridderslag zijn ouders te gaan zoeken. 16. Op aandringen van de keizer zal hij nog een jaar aan het hof blijven. - V. 17. Gloriande troost Jan en verhaalt hem Gouweron's boos opzet. 18. Een hoffeest. 19. Plots wordt Jan ziek en gaat te bed. 20. Een bericht: de Saracenen zijn het land binnengevallen, een reus komt hen uitdagen. De keizer vraagt een kampvechter: wie zich aanbiedt krijgt zijn dochter tot vrouw met het halve rijk en recht op troonopvolging. De paus moedigt nog aan. Wanneer niemand zich aanbiedt begeeft Gloriande zich naar Jan. - VI. 21. Zij verhaalt hem wat voorviel; hij aanvaardt de kamp uit liefde tot haar. 22. Hij biedt zich aan vóór de keizer; de twee kampvechters staan op hun stuk. 23. Over drie dagen zal de strijd geleverd worden te Lydewaert in de vallei. - VII. 24. Jan wordt uitgerust en ridder geslagen met goede raadgevingen van keizer en paus. 25. Mis en feestmaal volgen. 26. Gouweron kleineert de vondeling doch de keizer en de paus reageren daartegen. - VIII. 27. Jan maakt zich klaar, neemt afscheid en rijdt naar de kampplaats. 28. Na wederzijdse schimp rijden ze op elkaar in; de strijd gaat op en neer, doch achtereenvolgens weet Jan beide handen van de reus af te slaan en eindelijk zijn hoofd. 29. Hij hecht het hoofd aan zijn zadel en moet de vijanden doorbreken die hem omringen. 30. Na een weinig te hebben uitgerust, rijdt hij naar Rome waar de poorten wegens het vroege uur nog gesloten zijn. 31. Gloriande ziet hem naderen en verwittigt de keizer. 32. Gouweron raadt echter de keizer Jan buiten te laten: hij zou te machtig kunnen worden! De keizer laat zich ompraten en Gouweron wordt overste van de stad. - IX. 33. Nu Jan niet binnen kan, moet hij strijden tegen de Saracenen die hem achtervolgden, terwijl Gloriande in onmacht valt als zij dit ziet. 34. Wanneer Jan's paard onder hem is gedood, rijdt Lanceloot hem met 200 ruiters, tegen Gouweron's wil in, ter hulp. 35. De valse Gouweron houdt daarna de poort gesloten, geen aandringen helpt. - X. 36. Gautier, hertog van Salaberen, trekt met 3.000 ridders uit tegen Gouweron's verbod in; ook hij echter moet na heldendaden terugwijken. - XI. 37. Eindelijk besluit de keizer met zijn leger in slagorde uit te ruk- | |
[pagina 91]
| |
ken; ook de Saracenen krijgen versterkingen. 38. Alphonsus, koning van Spanje, komt de Christenen ter hulp en wanneer Gouweron door vals opzet het leger laat vluchten, zijn het Alphonsus, Gautier, Lanceloot en Jan die het leger veilig in de stad terugbrengen. 39. De gekwetsten worden verzorgd, terwijl de Saracenen het beleg slaan rond de stad. - XII. 40. Tevergeefs bestormen de Saracenen de stad, doch zullen het beleg niet opgeven: in de stad moet er tekort zijn aan eten. 41. De keizer pleegt overleg; Gouweron stelt hen voor zich over te geven en de wet van Mahomed aan te nemen. Jan is verontwaardigd, de keizer benoemt hem gouverneur van de stad: zij zullen hun betrouwen op God stellen. - XIII. 42. De vierde dag, als de voorraad op is, besluit Jan in het vijandelijk leger te rijden: over zijn harnas trekt hij een lang kleed met wijde mouwen. 43. Hij komt in een tent bij elf koningen die menen dat hij als bode komt. 44. Ongezien stopt hij tijdens het eten veertig broden en vlees in zijn mantel. 45. Om zijn boodschap gevraagd, slaat hij de sultan van Perzië het hoofd af, doodt nog vijf anderen en kwetst de overigen. 46. Hij rijdt terug en ontkomt door de hulp van Gautier en Lanceloot aan de achtervolgende vijanden. 47. Jan geeft aan de keizer verslag en stelt voor de volgende dag een uitval te doen. - XIV. 48. In groepen verdeeld, vallen ze aan; Jan strijdt bijzonder dapper. 49. Wanneer Brandemant, sultan van Egypte, Lanceloot gekwetst heeft, achtervolgt en doodt Jan hem en brengt zijn hoofd bij Lanceloot. 50. De Saracenen vluchten. 51. Terugkeer in de stad, verdeling van buit, God wordt bedankt, de doden worden begraven. 52. Jan en Gloriande komen bijeen, zij geeft een ring. 53. Nijd van de verraders om Jan's gunst. - XV. 54. Jan vraagt de keizer thans Gloriande te mogen huwen. 55. De keizer wil eerst met zijn heren raad houden: Alphonsus, koning van Spanje, herinnert aan de belofte en Jan's heldendaden. Gautier en vele prinsen stemmen hiermede in. 56. De tegenpartij werpt op dat Jan reeds voldoende beloond is: hij deed slechts zijn plicht. 57. Als Jan's voorstanders weggaan, stelt Gouweron het voor alsof Jan's macht een gevaar zou betekenen voor de keizer: de keizer geve hem de dochter van een edelman tot vrouw en wat rijkdom, en zo hij daarmee niet tevreden is late men hem in een kerker werpen. 58. Jan verneemt het besluit van de keizer en gaat ontsteld van hem weg, terwijl Gouweron nogmaals waarschuwt tegen Jan's wil om te regeren en de mogelijkheid dat deze de dochter van de keizer iets zou aandoen: men zou best doen hem in het geheim gevangen te zetten. 59. Koning Alphonsus, met Gautier hiervan op de hoogte, verwittigt Jan dat het best is uit het land te trekken: in Spanje zal hij goed ontvangen worden. Jan begeeft zich naar Gloriande. - XVI. 60. Gloriande aanhoort bedroefd zijn besluit te vertrekken: over vier jaar hoopt hij bericht van zichzelf te laten. Wanneer zij hem verklaart zwanger te zijn, raadt hij haar aan dit zo lang mogelijk te verbergen. Zij schenkt hem veel goud voor de reis. Beiden gaan bedroefd vaneen. 61. Jan neemt van allen afscheid en beveelt Gloriande aan in bescherming van Alphonsus en Gautier. 62. Jan begeeft zich naar Londen waar hij door bemiddeling van een jonge Franse ridder, Guydo, opperjager, bij de hofmeester geintroduceerd wordt aan 's konings hof. - XVII. 63. Het nieuws komt binnen dat op de grens van Ierland een reus van uit een kasteel het omliggende land onveilig maakt. De koning belooft aan hem die de reus overwint zijn zuster Clarisse met het hertogdom Cloucestre. Geen ridder durft. 64. Guydo vertelt dit aan Jan die besluit de strijd aan te nemen. 65. Onderhoud Jan-keizer. Jan wordt uitgeleide gedaan. - XVIII. 66. Nadat hij zijn gezellen achtergelaten heeft, trekt Jan alleen naar het kasteel, waar hij de reus uitdaagt. 67. Deze is woedend doch wordt door Jan gedood. 68. Jan moet daarna echter nog vechten tegen handlangers van de reus die op hem losstormen en bijna wordt hij verslagen. De poortwachter helpt hem echter door de gevangenen van de reus vrij te laten en te bewapenen, zodat Jan met hun hulp overwint. 69. Jan zendt 's anderdaags de poortwachter met het lijk van de reus op een wagen naar Londen, waar de koning hem blij ontvangt en het lijk doet verbranden. 70. Jan regelt alles op het kasteel en vertrekt dan naar Londen. 71. De koning rijdt hem tegemoet en ontvangt hem; 's anderdaags vraagt Jan het kasteel aan de poortwachter te geven: de koning stemt toe. - XIX. 72. | |
[pagina 92]
| |
De koning houdt raad over de beloning van Jan; de hertog van Suffock raadt aan Jan zelf naar zijn mening te vragen. 73. Deze verzoekt de beloofde zaken aan zijn vriend Guydo af te staan. 74. Na beraadslaging, instemming; Jan en de koning worden door Guydo bedankt. 75. Huwelijksvoorbereidselen en feestelijkheden. - XX. 76. Jan wil Engeland verlaten, hij neemt afscheid van allen en in het bijzonder geeft hij Guydo goede raadgevingen. 77. Jan reist naar Spanje en wordt er door koning Alphonsus ontvangen die hem verhaalt hoe Gouweron in Rome tevergeefs getracht had Gloriande en haar zoon in het verderf te storten. 78. Alphonsus schrijft naar vrienden aan het hof van Rome om informatie en Jan verhaalt in een brief aan Gloriande zijn avouturen. Beiden krijgen brieven terug die het beste doen verhopen: de keizer is zijn kleinzoon goed gezind en is gewonnen voor het huwelijk van zijn dochter met Jan. - XXI. 79. Wanneer Jan nadien besluit verder te reizen wordt hem in een vizioen medegedeeld dat hij naar Frankrijk moet waar hij zijn vader en moeder zal ontdekken. 80. Nog vijf dagen blijft hij in Spanje maar dan neemt hij afscheid van de koning na beloften van onderlinge hulp. 81. De geschiedenis van Jan's ouders: Robrecht, graaf van Artoys en Bollonoys (Artois en Boulogne), kamerling van Isabella, zuster van de koning van Frankrijk, had met deze minneomgang zodat zij zwanger werd, de graaf zou haar naar zijn land voeren. Onderweg bracht zij een zoon ter wereld. 82. De graaf liet haar echter in de zorg van een waardin en reisde met het kind verder. 83. Aan twee vrienden gaf hij opdracht het kind te vinden te leggen aan het hof van de keizer. 84. Als de koning van Frankrijk het verdwijnen van zijn zuster en de graaf verneemt, trekt hij met een leger naar Artoys. 85. De graaf komt van zijn zieke geliefde afscheid nemen en is verplicht met zijn getrouwen uit het land te wijken. 86. Eerst verricht hij wapenfeiten in Antiochië, later krijgt hij een kasteel van een neef, de hertog van Aquitanië. 87. Nadat de koning Robrecht's land heeft overmeesterd, komt toevallig een ridder in de kamer van Isabella; deze brengt haar oom bij haar, die de verzoening met de koning bewerkt. 88. Jan nu komt in Aquitanië waar hij zijn onbekende vader ontmoet die met hem slaags geraakt daar hij hetzelfde wapen draagt. Jan overwint hem en verhaalt hoe hij met die uitrusting als vondeling werd opgenomen aan het hof van de keizer. - XXII. 89. De oude man begrijpt en erkent Jan's vader te zijn. Hij verhaalt hoe alles in verband met Jan's geboorte gebeurd is. 90. Na de verzoening vergezelt Jan zijn vader naar diens kasteel. 91. Jan zal naar Frankrijk rijden om het huwelijk van zijn ouders te bewerken en zijn vader gaat naar Rome om recht tegen Gouweron te eisen. - XXIII. 92. Jan begeeft zich naar Parijs waar hij aan het hof wordt opgenomen. 93. Graaf Robrecht komt ondertussen in Rome waar hij, bij de keizer, Gouweron van verraad beticht en hem uitdaagt. 94. Gouweron schimpt op de graaf en Jan's afkomst; de graaf zegt dat Jan de zoon is van de zuster van de koning van Frankrijk. 95. Dan moet de kamp doorgaan, waarin Gouweron verslagen wordt en zijn verraderlijke daden bekent, zodat hij tot straf door graaf Robrecht onthoofd wordt. - XXIV. 96. De graaf verhaalt zijn verhouding tot Jan; Alphonsus vertelt Jan's avonturen in Engeland en drijft aan op toestemming voor Jan's huwelijk. 97. De keizer stemt toe en zal de regering aan Jan overlaten. 98. Graaf Robrecht maakt kennis met Gloriande en zijn kleinzoon. Open hof wordt gehouden. - XXV. 99. De graaf vertrekt. 100. Jan was voorsnijder geworden bij zijn hem-niet-kennende moeder die op zekere dag de ring bemerkt die zij ooit aan Robrecht gegeven had: dit is voor Jan de aanleiding om, na eerst geveinsd te hebben de bezitter van de ring te hebben gedood in een kamp, alles uit te leggen en te beloven dat zij nu spoedig zullen herenigd worden. - XXVI. 101. De Saracenen rukken Frankrijk binnen tot vóór Parijs. 102. Een reus komt de Christenen uitdagen een kampioen of zelfs drie of vier kampvechters te zenden. 103. Wanneer niemand durft neemt Jan aan op voorwaarde dat zo hij overwint de koning hem een verzoek zal toestaan. 104. De reus keert terug en 's anderdaags zal de kamp doorgaan. 105. Jan komt bij de reus na zich te hebben voorbereid. [Ontbrekende bladen, denkelijk twee, waarin einde Kap. XXVI, verder Kap. XXVII tot XXIX; hierin waarschijnlijk: 106. Jan | |
[pagina 93]
| |
overwint de reus. 107. Hij krijgt van de koning de toestemming voor het huwelijk van zijn ouders en graaf Robrecht wordt in zijn vroeger aanzien hersteld. 108. Jan haalt zijn vader naar Parijs waar de bruiloft gevierd wordt. 109. Jan met zijn vader en een groot gevolg gaan naar Rome.] Einde Kap. XXIX. 110. Jan zendt vier heren voorop naar de keizer die verklaart zijn dochter thans aan Jan te willen geven. 111. De keizer doet zijn heren Jan in de rijkversierde stad voeren in een grootse optocht van edelen. 112. Jan komt aan het hof van de keizer. 113. Nog een intieme ontvangst bij Gloriande volgt. 114. De bruiloft wordt geregeld. - XXX. 115. De bruiloft. Feestelijkheden. Daarna keren de meeste genodigden weder naar hun land. 116. Jan verbetert de regering van het land. 117. Na een jaar komt er een zoon: Sigismundus. 118. De keizer sterft, en na zijn begrafenis volgt, volgens zijn wens, Jan hem op. 119. Kort daarop sterft de koning van Frankrijk: Jan is de nauwste verwant en krijgt de kroon. Hij stelt zijn vader aan om het land te regeren. 120. Na een lang voorspoedig leven laat hij het keizerrijk over aan zijn oudste zoon Jan en Frankrijk aan Sigismundus. 121. Gloriande sterft een half jaar nadien. | |
C. Herkomst.De enige bekende druk van dit volksboek verscheen te Amsterdam, bij H.J. Muller, die bedrijvig was van 1570 tot 1617; Priebsch meent de druk te moeten plaatsen circa 1590 (p. 61). Ofschoon er rechtstreeks geen spoor van een vroegere druk is bewaard gebleven, zullen we verder duidelijk maken waarom we aanvaarden dat er een bestaan heeft. Priebsch zelf neemt aan dat er een Antwerpse uitgave aan de Amsterdamse is voorafgegaan; de taal van deze is Zuid-Nederlands met Noord-Nederlandse invloeden (denkelijk aan de drukker te wijten), Priebsch weer er t.a.p. op dat Muller als graveur met Antwerpse drukkers in verbinding had gestaan, waardoor hij het boek kan hebben leren kennen. De bron van deze prozaroman is ongetwijfeld een Mndl. gedicht waarvan echter niets is bewaard gebleven buiten een Hgd. vertaling in 3.129 vss met de titel Disz buch saget von dem starcken helte Johan | vszer dem friegere vnd dut vns grosz mâheit bekant, dat in de inleiding verklaart: Und diz buch werde vollenbraht,
Daz ich zu schriben habe gedaht
Uz flemschen in unser dutsche sleht.
(Vss. 25-27.)
Aan de Vlaamse oorsprong van dit gedicht kan er niet getwijfeld worden. In de Ndl. prozatekst zijn er overigens heel wat rijmwoorden blijven staan die voor de bron getuigenis afleggen (cfr Meyer, p. 21 en Priebsch, p. 6 nota 2). Vatten we in het kort Priebsch' beschouwingen over de verdere oorsprong van het gedicht samen. Het thema - een onecht kind gaat ouders zoeken en verenigt hen in het huwelijk - heeft gemeenschappelijke trekken met enkele andere middeleeuwse werken, met name de Oudfr. Lai de Milun van Marie de France, Lai de Doon, Yder en de Mndl. Moriaen. Priebsch toont duidelijk aan dat Oudfr. Richars li Biaus het rechtstreekse voorbeeld van de dichter van Joncker Jan is geweest, hoewel deze er in geslaagd is er een geheel zelfstandige roman van te maken (hetzelfde Franse gedicht diende eveneens tot voorbeeld van het Mndl. Riddere metter Mouwen), met de Lai d'Esgare (het verloren Fr. voorbeeld van het Mengl. Sire Degarre) als nevenbron, daarnaast handig reminiscenties aan ridderromans benuttigend (cfr Priebsch, pp. 1-6 en 17-22). Het ca 1300 ontstane gedicht zou op zijn beurt mede tot bron gediend hebben van het abel spel Esmoreit (cfr Priebsch, ibid. p. 30 en zijn artikel in Neophilologus). Door een ‘fahrender’ beroepsdichter, wiens dialect Priebsch tot Zuid-Rheinhessen meent te mogen bepalen, werd dan, waarschijnlijk in de tweede helft der XIVe eeuw, een niet onaardige Duitse bewerking geschreven, waarvan ons slechts één handschrift is bewaard (ibid., pp. 25-50). | |
D. Eigenaardigheden.Het is natuurlijk niet zeer gemakkelijk te weten in hoeverre het Ndl. Volksboek zelfstandig staat tegenover zijn voorbeeld, men moet zich voor een vergelijking met het Duits gedicht tevreden stellen. Hoewel deze twee in de hoofdzaken overeenstemmen, toch dient er gezegd dat zij in bijzonderheden | |
[pagina 94]
| |
meestal zeer veel van elkaar afwijken - maar wie kan er met zekerheid zeggen hoe beide zich afzonderlijk tegenover het voorbeeld verhouden, welke versie, in geval van afwijking, de originele is? Priebsch heeft het aangedurfd, na grondige vergelijking Volksboek-Duits gedicht, te bepalen wat hij beschouwt als oorspronkelijk, en wat als behorend tot de navolgingen. Zijn gissingen komen ons zeer waarschijnlijk voor. We vatten hier samen wat hij op rekening van de volksboek-bewerker zet. Het volksboek is, zegt hij, ‘redselig. Es liebt fremden, sei's erfundenen, sei's aus anderen Quellen entlehnten Stoff einzuschalten. Stoffhunger und Wunsch nach Befriedigung desselben charakterisiert ja diese Periode’ (p. 7): zo wordt de gehele reeks van Jan's avonturen in Engeland en Spanje, gevolgd door het uitvoerig verhaal over de ouders van Jan, zijn geboorte en hoe hij werd te vinden gelegd (zie samenvatting hierboven, nrs 62-87) uitgelegd als uitbreiding van de bewerker; eveneens het uitvoerig ceremonieel van de ridderslag (in nr 24), Gloriande die Jan een sluier schenkt vóór de kamp (in nr 27); wat er gebeurt na de overwinning op de Saracenen: H. Mis, enz., samenkomsten Gloriande-Jan en nijd van sommigen (nrs 51-53). ‘Ganz im Stil der mnl. Volksbücher sind auch die heimlichen Zusammenkünfte und die dabei ausgetauschten höfischen Minnereden der Liebenden gehalten: 5 r a und 14 v a (nrs 17, 52), die in Johan keine Parallele haben. Vgl. auch die Darstellung ihrer letzten Zusammenkunft Bl. 15 v b - 16 r a (einde nrs 59-60) mit Johan 2.341-2.354 und 2.404-2.418’ (p. 8). Details van het volksboek die niet in Johan voorkomen, meent Priebsch meermaals toch aan het origineel te moeten toeschrijven, behalve de rol van Alphonsus vóór Jan's vertrek die Gloriande en het kind belooft te beschermen (nr 61) (cfr pp. 9-17). De strijd tegen de reus nabij Rome en de oorlog tegen de Saracenen lijken met voorliefde door het volksboek te zijn uitgewerkt (p. 10), zoals ook de pronkerige bruiloft van Gloriande en Jan ‘nachdem erst der Einzug des Bräutigams in breiter, wohl dem Leben des 16. Jahrhunderts nachgezeichneter Weise geschildert wird’ (pp. 14-15). Verklaren wij thans, waarom wij dit volksboek - niettegenstaande er slechts een jongere druk bewaard bleef - bij de prozaromans vóór 1540 geplaatst hebben. Onze stelling is: deze prozaromans heeft op enkele plaatsen tot bron gediend voor de historie van Margarieta van Lymborch en het is goed mogelijk dat beide volksboeken door dezelfde auteur werden samengesteld. Bij vergelijking Joncker Jan - Duits gedicht en Margarieta - Mndl. gedicht Kinderen van Limborch (zie bijzonderheden hieronder bij de bespreking van dat volksboek) ziet men dat beide volksboeken zeer zelfstandig staan, het zijn in ruime mate nieuwe scheppingen geworden. Nu heeft Margarieta in Kap. LXXXII klaarblijkelijk een thema uit Joncker Jan overgenomen. In Kind. v. Lim. (Boek V, vss 2.139-2.180) ontmoeten Echites en ‘Heinrike den Limborchghere’ elkaar vreedzaam aan tafel bij koningin Venus en daarna rijden zij samen weg en maken elkaar hun namen bekend. In Margarieta echter wordt verhaald hoe Etsijtes Heyndric ontmoet en met hem slaags geraakt omdat deze hetzelfde wapen draagt als hijzelf; wanneer beiden om de beurt in moeilijkheden verkeren en Etsijtes jammert om Margarieta en haar broeder, volgt de herkenning. Zoals men ziet is dit het thema uit Joncker Jan waar deze met zijn onbekende vader in gevecht komt, waarop de herkenning volgt (cfr samenvatting nrs 88-89) zoals dit ten andere ook in het voorbeeld moet gestaan hebben, vermits het Duits gedicht vss 2.453-2.535 hetzelfde verhaalt. Nu zou men kunnen opwerpen dat slechts toevallig dit thema - twee in enig verband tot elkaar staande ridders die evenwel elkaar niet kennen, komen in een tweegevecht omdat zij hetzelfde wapen voeren, waarop de herkenning volgt - in beide volksboeken voorkomt, vermits het in de middeleeuwse letterkunde goed bekend was (vgl. Richars li Biaus en navolgingen; eveneens het Hildebrandslied), of nog, dat de schrijver van Margarieta niet met de prozaroman Joncker Jan, doch alleen met het gedicht van die naam bekend was. - Er zijn echter nog andere elementen van verwantschap, die deze laatste mogelijkheid doen vervallen, met name: | |
[pagina 95]
| |
1. Woordelijke overeenkomst vinden we in de delen, waar Joncker Jan wordt ridder geslagen en Etzijtes wordt koning gekroond (te vergelijken met St Paulus' Brief aan de Ephesiërs, 6, vss 10-18). Men oordele:
Joncker Jan (p. 7b, Kap. VII): De Paus sprack tot hem ende zeyde, uwen Schilt sal heeten, stoudt wederstaen, u Swaerdt scherpelijcken snijdende, uwen Helm heet vast gheloove, dat bediet dat ghy den Helm voeren sult tegen die ongelovige honde ende daer op wreken Christus lachter, versterckende tgeloove van kerstenhede, vliende alle Heresie, Toverie ende Ketterie, dit is t'bewijs dijns Helms die sterck is wederstaende den Helschen Vyant, u Spooren die heeten achterdencken, welck een teecken is dat ghy alle dinc doen sult met wijsheden, ende met wysen Rade, want achterdencken doet ons wijsheyt leeren ende alle dinc met scherpen rade doen, zoo salt een duechdelijcken voortganck hebben wat ghy doet. Heer Jan zeyde, alle u leeringhe die hope ick wel te onthouden, ende die te achtervolgen ten profijte van Kerstenheede, ende ter salicheydt van mijnder Zielen.
Margarieta (p. 01, vo; Kap. XCI): Doen seyde hem die bisschop uwen schilt heet stout weder staen u sweert dat heet scherpelick snydende uwen helm heet vast ghelove, dat bediet dat ghi den helm voeren sult teghen die onghelovighe honden, ende daer op wreken Christus lachtere verstekende [sic] tghelove van kerstenhede, vliende alle heresije, toverije ende ketterije, dits tbewijs dijns helms die sterc is weder staende den helschen viant. Hier sijn u sporen wat si bedieden dat suldy vaten: u sporen die heeten achter dencken, dat een teeken is her coninc dat ghi alle dinck doen sult met wijsheden ende met wijsen rade. Dits tbewijs der sporen, want achter dencken doet ons wijsheit leeren ende alle dinc met scherpen rade te doen so salt duechdelic voort gaen wat ghi doet. Etsijtes seyde alle u leeringe die hoope ic wel tonthoudene, ende die tachter volghene ten profijte vanden lande, ende ter salicheyt mijnder sielen.
Op varianten na, zijn deze teksten identiek, bovendien is de omringende tekst in beide wel verschillend, doch lijkt sterk uit éénzelfde pen te zijn gevloeid. 2. In kleinere zaken voelt men meermaals in beide volksboeken éénzelfde geest. Zo is dezelfde burgerlijke toon in de raadgevingen van Jan aan Guydo (Joncker Jan, p. 20 a) en die van Heyndric's vader bij diens afscheid (Margarieta, Kap. XXXVII) te vinden. In beide verhalen verloopt de strijd der helden tegen reuzen en de gevechten tegen de Saracenen op gelijkaardige wijze. Men lette vooral op de pronkerige beschrijvingen van optochten der edelen in beide volksboeken en bijzonder op de behandeling der bruiloft van de helden in Joncker Jan, Kap. XXIX en Margarieta Kap. CXVIII, welke zowel in de eerste als in de tweede prozaversie zelfstandig werd uitgewerkt tegenover het gedicht. Geen van beide volksboeken heeft een proloog. Wij besluiten: verwantschap tussen beide prozaromans valt moeilijk te loochenen, en wegens het vermelde thema, geldt de prioriteit van Joncker Jan. Margarieta van Lymborch nu verscheen te Antwerpen bij Willem Vorsterman in 1516, zodat we daardoor een aanduiding hebben voor de ouderdom van het andere volksboek. - Moeten we aan plagiaat denken? De geest, schrijfwijze en zelfs de gaafheid en techniek der twee verhalen stemmen zozeer overeen, dat we alvast als zeer waarschijnlijk aanvaarden dat ze door dezelfde auteur werden geschreven, en dan liefst kort na elkaar, wanneer de voorstelling van het ene verhaal nog krachtig nawerkte bij het schrijven van het andere. | |
E. Jongere edities.Andere drukken of vermeldingen van dit volksboek hebben we nergens aangetroffen. |
|