De Nederlandse volksboeken
(1977)–Luc Debaene– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 82]
| |
A. 1. Titelbeschrijving.[Titelblad verloren. Edit. 1584 luidt: VAN HUYGHE VAN || BOURDEUS | EEN SCHOONE ENde NOYT WONDERLIJC- || KER HISTORIE | NOYT ONGEHOORDER DINGHEN ENDE AUON || TUEREN DAN DIE BY HUYGHEN VOORSCHRE- || UEN GHESCIET ENDE GHEUAL- || LEN SIJN. ||] - [In fine van de oudste druk:] GHEPRINT TANTWERPEN IN DIE CAMER STRA || TE INDEN GULDEN EENHO- || REN BI MY WILLEM || VORSTERMAN. || (NK 3163) (Wenen StB) 4o. | |
2. Tekstuitgaven.Editie prozaroman:
Wolf Ferdinand, Huyge van Bourdeus. Ein niederländisches Volksbuch, (Bibliothek des literarischen Vereins in Stuttgart, LV), Stuttgart, 1860. Edities fragmenten Mndl. gedicht:
Kalff G., Huge van Bordeeus, in Mndl. Ep. Fragm., pp. 221-249 (hierin nam hij over de vss uitg. door S. de Wind, Vier fragmenten eener Nederlandsche bewerking van den ridderroman Huon de Bordeaux, medegedeeld door -, in Nieuwe | |
[pagina 83]
| |
reeks van werken van de Mij der Ned. Lett., IV (1847), pp. 261-304. Verdam J., Een nieuw fragment van den Huge van Bordeeus, in TNTL, XVII (1898), pp. 89-104. | |
3. Literatuur.Doutrepont G., Mises en prose, pp. 139-144 (met verdere bibliographie). Guessard F. & Grandmaison C., Huon de Bordeaux. Chanson de Geste. Publiée pour la première fois d'après les manuscrits de Tours, de Paris et de Turin, (Les anciens poètes de la France, V), Paris, 1860. Meyer K., Huon de Bourdeaux, in Niederl. Volksb., 4, pp. 3-4. Verdam J., Het volksboek van Huge van Bordeaux, in Taalkundige Bijdragen van Dr. P.J. Cosijn, prof. H. Kern, Dr J. Verdam en Dr Eelco Verwijs, I, (Haarlem, 1877), pp. 113-115). Voretzsch Carl, Die Composition des Huon von Bordeaux. Nebst kritischen Bemerkungen über Begriff und Bedeutung der Sage, (Epische Studien. Beiträge zur Geschichte der französischen Heldensage und Heldendichtung, I), Halle a.S., 1900 (verdere bibliographie aldaar pp. 57-59). Wolf Ferdinand, Ueber die beiden wieder-aufgefundenen niederländischen Volksbücher von der Königinn Sibille und von Huon von Bordeaux, (Aus dem VIII. Bande der Denkschriften der philosophisch-historicshen [sic] Classe der kaiserlichen Akademie der Wissenschaften besonders abgedruckt), Wien, 1857. | |
B. Inhoud.Prologhe: 1. De historie werd bewerkt uit oude geschriften tot vruchtbaar tijdverdrijf van de lezer. Captatio benevolentiae. Na-Prologhe: 2. Over Keizer Karel, diens voorbeeldig leven en hofhouding en familie. - I. 2. Karel houdt open hof te Riemen (Reims). 4. Karel stelt wegens zijn ouderdom voor zijn zoon Charlot in zijn plaats tot koning te kiezen. De heren stemmen toe. - II. 5. 's Anderdaags wordt Charlot koning gekroond. - 6. De verrader Amoris is afgunstig, hij wil Charlot ten onder brengen en vertelt Karel dat Hughe van Bourdeus (Bordeaux) het tegen Charlot en Karel zal opnemen om zelf de kroon te bezitten. 7. Karel zendt Vyons van Poytiers als bode naar Hughe om hem met zijn broeder en gevolg naar het hof te doen komen. - III. 8. Vyons wordt door Hughe eervol ontvangen en ridder geslagen. 9. Vyons brengt verslag uit over zijn reis; Karel kan niet geloven dat Hughe een verrader zou zijn. - IV. 10. Hughe rijdt met zijn gezelschap naar Parijs; zijn oom, de abt van Cloengi (Cluny), sluit zich onderweg bij hen aan. 11. Amoris verwittigt Charlot dat Hughe op komst is om hem te doden; hij raadt hem aan zich in hinderlaag te leggen en Hughe met zijn broeder te vermoorden. 12. Hughe, zijn broeder Gheraert en de abt begrijpen niet wat voor wapenvolk hen op de weg opwacht. 13. Charlot rijdt op hen in en kwetst Gheraert; Hughe slaat echter onmiddellijk Charlot het hoofd af. Amoris vlucht met het wapenvolk. 14. Hughe komt bij de koning en beklaagt zich over de overval. Karel belooft zijn gerechte hulp. 15. Daar komt Amoris binnen met Charlot's lijk en beschuldigt Hughe. 16. Deze verdedigt zich. Een kamp tussen hem en Amoris zal beslechten. - V. 17. De kamp wordt bereid, beiden doen hun eed. 18. Het gevecht; Amoris wordt gedood. 19. Karel weigert zich te verzoenen; Hughe stelt zich volledig te zijner beschikking. - VI. 20. Hughe wordt verbannen, hij moet een bedevaart volbrengen (22 vss). - VII. 21. Hughe mag slechts terugkomen als hij uit Babilonië emir Gaudijs' haar uit de baard en de vier (verkeerdelijk staat er ‘drie’) achterste tanden medebrengt, daar het hoofd afslaat van de langste man die bij de emir staat en de dochter van de emir, Claramonde, op de mond kust. 22. Hughe gaat met zijn tien ridders op reis. 23. Bericht over Oydon, diens neef Aliames en nicht, en heer Geerwijn, allen Fransen die in Turkije leven. - VIII. 24. Te Rome biecht Hughe bij de paus. 25. In Brandijs (Brindisi) vindt hij een schipper, Geerwijn, zijn oom. Deze zal hem medenemen. - IX. 26. Voorspoedige reis over zee en land. 27. Zij vinden een Christen slaaf, Aliames, Hughe's kozijn. Deze zal hen verder vergezellen naar Babilonië. Zij zullen de langste maar veiligste weg nemen; hij waarschuwt Hughe voor de kleine koning Abroen. - X. 28. Te midden der Saracenen woont de waarheidlievende Christen koning Abroen, die door een heremiet beloofd was al zijn wensen vervuld te zien en die toen ook een hoorn gekregen had met wondere | |
[pagina 84]
| |
kracht, en een beker die zich bestendig met wijn vult als men er een kruisteken over maakt, op voorwaarde dat de bezitter de waarheid op zijn zijde heeft. 29. Aliames zegt dat Abroen dikwijls in het bos is, als Hughe hem ontmoet mag hij niet tot hem spreken. - XI. 30. Hughe tracht herhaaldelijk aan Abroen te ontkomen; ten slotte echter zal deze hem helpen, hij weet immers alles. 31. In een te voorschijn getoverd kasteel krijgen zij te eten, en Abroen schenkt Hughe hoorn en beker. Wie in doodzonde is, kan daarvan echter geen gebruik maken. - XII. 32. Hughe vertrekt. Onderweg beproeft hij de geschenken. 33. Op het geluid van de hoorn komt Abroen met een leger af; Hughe belooft hem deugdzaam te zullen leven. 34. In Dormonde wordt hij bij de baljuw, een goedgezind renegaat, ontvangen. 35. Hughe doet al het eten opkopen en nodigt het volk uit om de liefde Gods te komen eten. 36. De proviant-meesters van de koning vinden geen eten en berichten hun heer wat er gebeurd is. - XIII. 37. Koning Oydon, ook een renegaat, komt bij de baljuw waar hij Hughe vindt. Oydon is woedend. 38. Als Hughe hem uit de beker laat drinken zinkt de wijn weg. 39. Hughe verwijt hem zijn zonden: Oydon is in feite Hughe's oom. 40. Aliames en Geerwijn worden gevangen genomen. 41. Met hulp van de bewaker kunnen de Christenen het kasteel bezetten tegen Oydon. 42. De baljuw, als afgezant, weet Hughe hoorn en beker terug te bezorgen. - XIV. 43. Hughe blaast de hoorn; Oydon en zijn wapenvolk moeten dansen op het geluid. 44. Abroen hoort het en wenst zich met 100.000 man te Dormonde; Oydon wordt opgeknoopt. Baljuw en gevangenisbewaker krijgen het land. 45. Abroen zegt dat Hughe voorbij het kasteel Dunalster moet waar een reus woont die een wonder harnas bezit dat eenieder past die edel geboren is en zuiver leeft. 46. Zij rijden er heen. - XV. 47. De toegang wordt belemmerd door drie metalen mannen die met vlegels slaan; Hughe slaat op een van de gouden bekkens aan een lindeboom; een jonkvrouw doet de deur open en laat hem binnen: zij is zijn nicht dit door Oydon hier gebracht werd. 48. Op haar aanwijzing gaat Hughe naar de slapende reus; hij werpt eerst in twee kamers de afgodenbeelden om, in de derde maakt hij de reus Dagayant wakker, die hem het harnas toont. 49. Hughe trekt het aan. 50. De reus belooft hem een ring waardoor hij de emir zal bedwingen, als hij het harnas uittrekt. Hughe weigert, zij zullen vechten. - XVI. 51. De strijd. Met de hulp van de jonkvrouw die de reus een stok tussen de benen steekt, overwint Hughe en doodt Dagayant. - XVII. 52. Hughe laat ten slotte zijn vrienden op het kasteel komen. 53. Hij neemt de ring van de reus en trekt dan alleen verder. 54. Over de Rode Zee wordt hij gedragen door een wonderlijk schepsel, Malproen, door Abroen gestuurd. -XVIII. 55. Hughe komt op St-Jansdag te midzomer in Babilonië; het is er volop feest. 56. Hij begeeft zich naar het hof en zegt er tot de eerste poortwachter dat hij gestuurd is door de koning van Mombrant; zodra Hughe binnen is, slaat hij hem het hoofd af. Dan denkt hij er plots aan dat hij gelogen heeft: Abroen zal boos zijn. 57. Nog twee wachten doodt hij, na de ring van Dagayant te hebben getoond. 58. Ten slotte komt hij in de zaal bij de emir, waar hij de lange koning van Anapele het hoofd afslaat en de dochter van de emir, Claramonde, op de mond kust. 59. Hij zegt Dagayant te hebben verslagen. 60. Hughe moet zich verdedigen en vlucht op een toren; hij blaast op zijn hoorn zodat allen moeten dansen. 61. Abroen hoort dit, doch wil geen hulp gaan bieden omdat Hughe gelogen heeft. - XIX. 62. Hughe wordt gevangen genomen en alles ontnomen. Hij moet sterven. 63. Claramonde is op hem verliefd. Zij vraagt en bekomt hem als haar gevangene. 64. Op haar kamer biedt zij hem haar liefde aan, doch als hij haar als Saraceense misprijst, laat zij hem in de kerker werpen om te verhongeren. 65. Hughe jammert om Abroen's ongenade. - XX. 66. Bevreesd bidt Hughe en overweegt Jezus' leven en lijden. - XXI. 67. Claramonde, verliefd, komt toch weer bij hem: zij belooft zich te bekeren als hij haar ter wille is. Hughe stemt toe. 68. Zij zegt haar vader dat Hughe gestorven is; een jaar lang blijven zij bijeen. - XXII. 69. Op Dunalster zijn Hughe's vrienden ongerust. 70. Afgezanten van koning Affriant die met een boot belastingen aan Dagayant komen afdragen, worden door hen in een hinderlaag gelokt en gedood. 71. Zij nemen vele goederen in de boot en varen naar Babi | |
[pagina 85]
| |
lonië. 72. Aliames, die goed de Saraceense taal kent, maakt zijn haar en leden met een kruid donker en begeeft zich naar emis Gaudijs, waar hij zich uitgeeft voor diens neef Triakel. - XXIII. 73. Aliames laat zijn gezellen in de gevangenis brengen; Gherijn (dit voortaan voor Geerwijn) is ontevreden. 74. Aliames slaat de bewaker het hoofd af en vertelt de emir dat deze met de Christenen comploteerde. - XXIV. 75. De emir stelt Triakel-Aliames aan als opperste heer. 76. Claramonde komt haar vermeende neef om raad vragen over haar verhouding. 77. Hughe komt daarbij en verklaart zijn liefde: 49 vss: refrein. 78. Claramonde verhaalt hem wat er met Hughe gebeurd is. 79. Triakel verwijt haar dat zij omgang met de Christen had; hij zal het aan haar vader vertellen! - XXV. 80. Aliames komt bij Hughe. Claramonde is bevreesd. 81. Vreugdevol weerzien der twee. Nu dreigt Claramonde uit te brengen wie Aliames in werkelijkheid is. 82. Claramonde laat de gevangen Christenen vrij. - XXVI. 83. De broeder van Dagayant, Agapaert, koning van Tartarië, komt bij Gaudijs de schatting opeisen die deze vroeger aan zijn broeder verschuldigd was. 84. Een kamp zal moeten beslissen wie van de twee, Gaudijs of Agapaert schatplichtig zal zijn. - XXVII. 85. Triakel raadt de emir aan Hughe tot kampvechter te nemen. 86. Claramonde moet vertellen hoe Hughe nog in leven is. 87. Hughe aanvaardt en krijgt zijn harnas, beker en hoorn terug. Als hij wint zal de emir schatting aan koning Karel betalen; daarmee is Hughe weinig tevreden. - XXVIII. 88. Voorbereiding tot het gevecht. Agapaert tracht tevergeefs Hughe om te kopen. 89. De kamp: Hughe doodt zijn tegenstrever. 90. De emir dankt, doch nu eist Hughe zijn baard en de achterste vier hoektanden. 91. Woede van de emir; Hughe vlucht met zijn gezellen op een toren. 92. Hughe blaast op de hoorn; terwijl de Saracenen dansen komt Abroen met 100.000 ruiters ter hulp en verslaat de Saracenen. - XXIX. 93. Hughe krijgt vergiffenis van Abroen. 94. Hughe neemt de baard en de vier tanden van de emir, die Abroen, om ze goed te bewaren, in Aliames' lenden wenst. 95. Hughe zal nu naar Frankrijk terugkeren, doch Abroen verbiedt hem alle omgang met Claramonde vooraleer zij Christen is en met hem gehuwd. - XXX. 96. Op zee wil Hughe met Claramonde omgang hebben. 97. Allen waarschuwen voor de zonde; de gezellen gaan in de reddingsboot. 98. In een plots opgekomen onweder, vergaat het schip met alles wat er in is; de twee gelieven worden aan land gespoeld. - XXXI. 99. Door twaalf Saracenen wordt Claramonde naar de koning van Palernen (Palermo) gebracht; Hughe wordt gebonden achtergelaten. 100. De koning wil haar huwen, zij vraagt veertig dagen respijt. - XXXII. 101. Zij gaan naar Palernen. 102. Hughe is bevreesd om haar lot. - XXXIII. 103. Maleproen gaat Abroen vragen Hughe te mogen helpen. 104. Deze stemt slechts toe nadat Maleproen uit de zee hoorn, beker en harnas heeft opgehaald, Maleproen zal bovendien een jaar lang penitentie doen. 105. Maleproen maakt Hughe's banden los en draagt hem over zee. 106. Hughe vindt Gaudijs' speelman Astermant die hem kleedt en voedt; als diens knecht zal Hughe meegaan naar Mombrant bij koning Yvorijn, emir Gaudijs' broeder. Hughe noemt zich Gherijn. - XXXIV. 107. Astermant vertelt aan Yvorijn Gaudijs' einde. 108. Hughe somt zijn vaardigheden op; vooral in het schaken. - XXXV. 109. De koning doet hem tegen zijn dochter schaken; verliest hij, dan moet hij sterven, wint hij, dan zal hij haar tot vrouw krijgen. 110. Het meisje is op hem verliefd en laat hem winnen. 111. Hughe wil echter niet met haar zondigen. De koning is tevreden. - XXXVI. 112. Yvorijn vraagt aan Hughe raad hoe hij Claramonde, zijn nicht, uit de macht van de koning van Palernen kan halen. 113. Een leger wordt er heen gestuurd. Hughe wordt slecht uitgerust doch bemerkt dat hij een goed zwaard heeft. 114. Koning Galefier wil Claramonde niet uitleveren. 115. Diens neef, koning Sorberijn, rijdt op zijn paard Blansadijn naar Yvorijn om tot zeven ridders toe uit te dagen om over Claramonde te beslechten. Yvorijn hoont hem. - XXXVII. 116. Hughe achtervolgt Sorberijn en doodt hem; hij neemt diens uitrusting en paard. 117. Hij verslaat nog een andere ridder. 118. Diens paard schenkt hij aan de Saraceen die hem het verroest zwaard gaf. 119. De koning dankt Hughe. 120. Het beleg van Palernen wordt opgegeven. - XXXVIII. 121. Aliames en zijn gezellen komen in Palernen waar zij | |
[pagina 86]
| |
in dienst treden van de koning. 122. Zij ontmoeten Claramonde, doch durven haar niet toespreken; zij treurt om Hughe. 123. Aliames raadt aan naar Mombrant te gaan vechten; de oorlog wordt voorbereid. - XXXIX. 124. Samenspraak Claramonde - Aliames; zij vermoedt dat Hughe de man was die Sorberijn doodde. 125. De oorlog begint. Hughe vecht tegen Aliames, zij herkennen elkaar, Aliames verzamelt zijn gezellen en samen rijden ze naar Palernen. 126. Galefier wordt verslagen en vlucht naar Palernen, waar hij de poorten gesloten vindt. Hij moet zich aan Yvorijn overgeven en beklaagt zich over Astermant die Hughe in het land bracht. - XL. 127. Zij willen Astermant ophangen, doch Hughe doet met zijn volk een uitval, verlost de speelman, doch Gherijn wordt gedood. - XLI. 128. Ondertussen was Hughe's broeder Gheraert gehuwd met de dochter van de verrader Gubewaert, hij wilde heer worden van Bourdeus. 129. De edelen willen echter eerst zekerheid hebben betreffende Hughe en zenden twaalf man uit om hem te zoeken. Zij vinden hem in Palernen. - XLII. 130. Met Galefier's schat schepen zij in. 131. In Napels zendt Hughe de Bordelezen naar Parijs om hem bij Karel aan te melden. 132. Te Rome bij de paus worden Claramonde en Astermant gedoopt. 133. Gheraert en Gubewaert maken plannen tegen Hughe. 134. Hughe reist naar de abt van Cloengi en vertelt hem zijn avonturen. - XLIII. 135. Gheraert wordt daarheen genodigd; door Gubewaert wordt met 500 man buiten Cloengi een hinderlaag gespannen. 136. Samenspraak Hughe-Gheraert. 137. 's Anderdaags wordt Hughe onderweg aangevallen, zijn gezellen gedood, Aliames de baard en de tanden van de emir uit de lenden gesneden. Hughe, Aliames en Claramonde worden te Bourdeus gevangen gezet. 138. De verraders klagen Hughe bij Karel aan. 139. Deze rijdt naar Bourdeus. Hughe verdedigt zich: hij heeft zijn opdracht vervuld. 140. Karel laat de beslissing aan zijn pairs over. Deze zijn het niet eens, vooral Dumaels (Dumay) van Beieren verdedigt Hughe. 141. Na de maaltijd, waarbij de gevangenen vastgebonden toekijken, zullen zij verder beslissen. - XLIV. 142. De gevangenen bidden. 143. Abroen komt dadelijk met 100.000 man ter hulp en verlost hen. 144. Tegenover Karel verklaart Abroen dat Hughe de opdracht volledig volbracht. - XLV. 145. De verraders worden veroordeeld en aan Abroen uitgeleverd. 146. Deze wenst hen onmiddellijk aan de galg buiten Bourdeus. 147. Men gaat eten. Abroen laat de wondere beker rondgaan. Karel en zijn genoten kunnen niet van de wijn drinken, enkel Dumaels van Beieren omdat hij rechtvaardig is. 148. Abroen schenkt aan Hughe al zijn rijkdom; waar hij wenst te zijn zal hij steeds zijn; Aliames moet zijn leenman zijn te Bourdeus. 149. Hughe zal twee zonen hebben, uit de eerste zal het geslacht van de zwaan (Zwaanridder!) komen. 150. Abroen keert terug naar Bulgherie, waarheen hem Claramonde en Hughe volgen om er hun bezit te ontvangen. Zij leven er nog lang. 151. Godvruchtige slotformule. | |
C. Herkomst.Deze ridderroman is een eigenaardig mengsel van heldenepos uit de kring van Karel de Grote en van wonderlijke avonturen rond de figuur van koning Abroen, in de Germaanse mythologie als Elberich, Alberich of Oberon bekend en die misschien van Keltische oorsprong is (cfr Guessard - Grandmaison, pp. XXI-XXV). Voretzsch toonde in zijn studie aan dat er allerlei aanknopingspunten zijn aan andere Franse ridderromans. Het Fr. gedicht is voorzeker een van de jongere chansons de geste, het oudste handschrift dateert uit het begin der XIIIde eeuw; de volgende twee eeuwen kenden nieuwe redacties met sterke uitbreidingen, zogenaamde ‘suites’. Tenslotte werd er een prozabewerking gemaakt, waarin men aan het einde leest dat deze werd ondernomen op verzoek van Monseigneur Charles Seigneur de Rochefort et de Messire Hues de Longeual seigneur de Vaulx et de Pierre Ruotte, en voleindigd op 29 Januari 1454 (Doutrepont, p. 139 heeft foutief 1455; cfr Guessard - Grandmaison, p. XXVI en Voretzsch, p. 375). (Zie de editie 24-12-1516, Paris, Michel Lenoir; bestaat er een oudere editie van 1513? Cfr Doutrepont, p. 143.) Het Ndl. Vb. nu wordt door NK 3163 ‘ca 1540’ geplaatst; NK weerlegt Wolf (Ueber die beiden..., p. 4) die meende dat het tot Vorsterman's vroegste drukken behoorde, evenals Te Winkel (Ontwikkelingsgang, I, p. 157), die dacht: ca 1516. Terloops zij hier | |
[pagina 87]
| |
gewezen op een missing van CA 1011, die een fragment van de Vier Heemskinderen (ca 1490) verkeerdelijk aanzag als behorend tot een Hughe van Bourdeus. Van een Mndl. Huon de Bordeaux-gedicht zijn er enkele fragmenten bewaard, te plaatsen bij de nabloei der helden-epiek (XVIVde eeuw). Wolf toonde aan dat dit gedicht evenwel moet teruggaan op een andere redactie dan de bewaarde Franse, hij dacht zelfs op een oudere (l.c., pp. 21-22). Met deze laatste hypothese zijn Guessard - Grandmaison het niet eens (pp. VIII-XII). Het Mndl. gedicht is in ieder geval anders uitgewerkt dan het Franse en heeft ook andere personages. Kalff betoogt bij zijn uitgave van de fragmenten dat deze ‘deel hebben uitgemaakt van eene min of meer zelfstandige bewerking der sage, waarbij de dichter gebruik maakte van zijne kennis van andere middeleeuwsche gedichten als het Roelantslied, den roman der Lorreinen, de koningin Sibille, de “Valentijn ende Nameloos” en misschien nog andere, die ons onbekend zijn’ (p. 228 met redenering pp. 224-228); ook het fragment bij Verdam zal tot deze afwijkende bewerking hebben behoord (cfr Verdam, Een nieuw fragment, p. 91). Het Ndl. Vb. nu kan moeilijk op deze Mndl. versie berusten; het komt algemeen gesproken veel meer met het Fr. gedicht overeen. Wolf die het gehele volksboek uitvoerig met het Fr. gedicht en de Fr. prozabewerking vergeleek (Ueber die beiden..., pp. 22-86) had volgend oordeel: ‘Es ist im Ganzen wohl nur ein ziemlich dürftiger und oft ungelenker Auszug aus der Chanson de geste in der Redaction der Handschrift von Tours, wohl schon durch einen ähnlichen französischen, aber verloren gegangenen vermittelt, in einer derben, rohen und skizzen-haften, aber naiv einfacher Darstellung; so dass sich unser Volksbuch zu jener Chanson de Geste etwa so verhält, wie seine ungefügen, rohen Holzschnitte zu den reichen, feinen Miniaturen der Handschriften. Von dem bekannten französischen Prosa-Romane aber, der in seinem echten Theile zwar ebenfalls nur eine Paraphrase jener chanson de geste ist, aber eine viel wortreichere, schon vielfach in Motiven und Sitten modernisirte, mit müssigen Zusätzen interpolirte und rhetorisch verwässerte Umschreibung, unterscheidet sich unser Volksbuch nicht nur durch grössere Alterthümlichkeit, Einfachkeit und Naivetät, sondern noch mehr zu seinem Vortheile durch Enthaltsamkeit von ungehörigen Erweiterungen und insipiden Fortsetzungen. Auch enthält es manchmal ihm ganz eigenthümliche Züge, die fast auf eine ältere, von den bekannten verschiedene Quelle schliessen lassen’ (p. 22). Toch mag het wel als zeer waarschijnlijk worden geacht dat die Quelle een Mndl. redactie, zij het een andere dan die waarvan Kalff en Verdam fragmenten publiceerden, is geweest. Verdam wees reeds op enkele rijmen die in de prozatekst zijn aan te wijzen (Het Volksb. v. H.v.B., p. 113), wij hebben er nog veel meer in teruggevonden. Enkele voorbeelden: ‘ic wandele bat in dit water sonder pine dan yemant anders op dat land inder sonnen schine. Doe seyde die man. Nu sidt op metter haest want wat mi mijn here Abroen ghebiet dat sal ic immer doen (edit. p. 33) - hi soude mijn herte wel maken ghesont want ic ben sijnder liefden doorwont (p. 37) - O God door u ootmoet behoet doch mi van quader avontueren, ende bewaert ooc mijn goede paert...’ (p. 66): zij wijzen op een Mndl. gedicht dat tot bron moet gediend hebben. Deze niet-bewaarde redactie kan zelfs enig verband hebben gehad met die van Kalff-Verdam. Verdam merkte dit wel op bij zijn editie, waar hij onderaan pp. 96, 98 en 100 min of meer overeenkomende fragmentjes van het volksboek afdrukte; men vergelijke aldus: ‘ic heet malproen ende ic moet in deser zee mijn penitencie doen’ (edit. p. 33) met ... - ‘Ic ben Maleproen’,
Vrome ridder Hugelijn,
‘Ende moet die penitencie mijn
Aldus doen in die see,
... (Verdam, vss 156-159, p. 97).
Verder: ‘ic soude inder zee gront duycken om den cop, halsberch ende horen, ende brenghen hem die in corter stont’ (edit. p. 57) t.o.v. Ic die soude in corter stont
Halen opter see gront
Cop, halsberch ende horen
... (Verdam, vss 177-179, p. 98).
| |
[pagina 88]
| |
Voretzsch, na een uitvoerig onderzoek van andere punten van overeenkomst tussen het Ndl. Vb. en de bewaarde fragmenten van het gedicht, kwam tot een besluit dat in dezelfde richting wijst: beide kunnen zeer goed teruggaan op een ouder, verloren Ndl. gedicht (XIIIe-XIVe eeuw), dat over een ‘Aliaumeversion’ uit het Frans origineel zou stammen; voor het overige sluit Voretzsch zich aan bij Wolf (cfr Voretzsch, pp. 99-121). | |
D. Eigenaardigheden.In de prozaroman komen er twee intermezzo's voor in verzen. Het tweede is een typisch rederijkersrefrein, waarin Hughe zijn liefde uit voor Claramonde. Het eerste echter is een reeks van 22 paarsgewijde rijmende verzen, die misschien wel teruggaan op het epische voorbeeld, doch naar XVIe mode breedsprakig zijn uitgesponnen. | |
E. Jongere edities uit de XVIde eeuw.K. Meyer (pp. 3-4) beschrijft de 4o druk: [in fine:] Gheprint Thantwerpen | op die Lombaerde Veste in- || den witten Hasewint | by my Ian van Ghelen. || Anno M.CCCCC. LXXXIIII. || (Göttingen UB). Daarin mag men uit de ‘Censurnotiz auf Bl. O4 a ... vom letzten October 1550’ wel besluiten dat er dat jaar nog een, thans verloren editie, verschenen is. Achteraan de drukken 1632, Antwerpen, Guillam Leestens, kl. 4o (Gent UB) en s.d. (ca 1660), Amsterdam, Otto Barentsz. Smient ('s Gravenhage KB) lezen we de approbatie door ‘den eerweerdigen Heer || Aernout van Mechelen Licentiaet inder || Godtheyt ende Archid. van Brugge. ||’
Drukkersmerk van G. Leeu.
|
|