De Nederlandse volksboeken
(1977)–Luc Debaene– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 62]
| |
A. 1. Titelbeschrijving.DIE HYSTORIE VANDER GOE || DER VROUWEN GRISELDIS DIE EEN SPIEGHEL IS GHE || WEEST VAN PATIENTIEN || [In fine:] GHE-PRENT TE DEUENTER BI MI IACOB VAN BREDA ||
(CA 1387) (Haarlem SB; vroeger ook Gent Senator Vergauwen, nu?) 4o. | |
2. Tekstuitgaven.Edit. volksb.: [Meersch D.-J. van der], Die historie vander goeder vrouwen Griseldis, die een spieghel is gheweest van patienten, (Maetschappij der Vlaemsche Bibliophilen, Uitgave B, 2), Gent, (1849). Edit. Kaetspel: Roetert Frederikse Jacobus A., Dat Kaetspel ghemoralizeert, (Bibl. Mndl. Lett.), Leiden, 1915. Edit. Franse redacties A-B en Petrarca's Latijnse tekst: Golenistcheff-Koutouzoff Elie, L'histoire de Griseldis en France au XIVe et au XVe siècle, Paris, 1933, Rijke bibliographie. | |
3. Literatuur.Zie verder:
Bauerhorst, Bibliographie, p. 95. Borgeld A., Vrouwenlist. Verbreiding en oorsprong van een novelle, Groningen, 1926. Daniels J., Een nieuwe tekst van de Griseldis-legende, in TNTL, XIX (1901), pp. 111-127. Duyse Fl. van, Aenhoord zonder vermijden. (Griselle), in Het oude Nederlandsche Lied, I, 's-Gravenhage - Antwerpen, 1903, pp. 261-271. Gallee J.H., Een Nedersaksische novelle van Griseldis, in TNTL, IV (1884), pp. 1-45. Serrure C.P., Griselde. Berijmd door Antonius Ghyselers, in Vaderlandsch Museum, IV (1861), pp. 225-242 en Nalezing, pp. 442-443. Veerdegem F. van, Een ‘toemaatje’ tot de Griseldis-novelle in het Nederlandsch, in TNTL, XVIII (1899), pp. 46-47. Verdam J., De Griseldis-novelle in het Nederlandsch, in TNTL, XVII (1898), pp. 1-30. Westenholz Friedrich von, Die Griseldis-Sage in der Literaturgeschichte, Heidelberg, 1888. | |
[pagina 63]
| |
Ypes Catharina, Petrarca in de Nederlandsche Letterkunde, diss. Amsterdam, 1934. | |
B. Inhoud.Korte proloog: deze historie geeft een voorbeeld van verduldigheid. - I. 1. ‘Francyscus Petrarcha’ verhaalt hoe de eerste markgraaf van Saluzen (Saluzzo), Gautier, door zijn volk gevraagd wordt te willen huwen. 2. Hij stemt toe, doch doet hen beloven zijn vrouw eer te bewijzen, welke ook hare afkomst zij. 3. Gautier doet de bruiloft klaarmaken. 4. In een dorpje dichtbij woont een arme man, Jan (de) Nycole, die een zeer deugdzame dochter heeft, Griseldis; Gautier wil haar ten huwelijk vragen. 5. Hij heeft voor haar edelstenen en klederen laten klaar maken. 6. Met zijn gevolg begeeft hij zich naar haar huis. 7. Hij doet door Griseldis haar vader naar buiten komen en vraagt hem de hand van zijn dochter. 8. Daar haar vader toestemt gaan ze binnen in het huisje: Griseldis aanvaardt en belooft zich altijd bij Gautier's wil te zullen nederleggen. 9. Hij brengt haar naar buiten vóór zijn onderdanen. Zij wordt uitgedost; ze rijden naar het paleis. - II. 10. De bruiloft wordt kerkelijk en met een groot feest gevierd. 11. Zij blijkt een voortreffelijke gravin te zijn. 12. Zij krijgen een dochter. 13. Na drie jaar beweert Gautier dat zijn edelen mistevreden zijn dat zij hem een kind schonk van zo nederig geslacht. Zij legt zich gewillig neder bij zijn besluit de wil der edelen met het kind te volbrengen. - III. 14. Gautier geeft een dienaar opdracht het kind te halen. 15. Griseldis die meent dat het zal gedood worden, legt zich uiterlijk geheel bij het besluit van haar man neder. Alleen vraagt zij het kind niet aan wilde dieren of vogels te geven. 16. In het geheim laat Gautier zijn dochtertje naar zijn zuster, gravin van Buenen (Boulogne) brengen. 17. Daarna is Griseldis even vriendelijk als voorheen. - IV. 18. Vier jaar later wordt hen een zoon geboren, waarmede Gautier juist op dezelfde wijze handelt als met zijn dochter. 19. Gautier's volk is ontevreden, zijn vrouw is hem steeds even getrouw. 20. Twaalf jaar na de geboorte van zijn dochter zegt hij dat de paus hem toelating gaf te scheiden van zijn vrouw; hij zal dan in het huwelijk treden met een meisje - zijn eigen dochter, die hij uit Buenen doet komen met zijn zoon. 21. Zijn vrouw zal om haar nederige afkomst alles achterlaten en het paleis verlaten. 22. Ook nu mort zij niet: zij zal al haar rijkdommen achterlaten, zij vraagt alleen de gunst haar hemd te mogen aanhouden om zich te bedekken. 23. Gevolgd door het jammerende volk keert zij naar haar vader terug die haar oude klederen bewaard heeft. 24. De dag voordat de graaf en gravin van Buenen met zijn kinderen aankomen roept Gautier Griseldis en beveelt haar voor de ontvangst in te staan. 25. Bij de aankomst van de gasten prijst eenieder het meisje, Gautier's dochter, die aangezien wordt als de dochter van de graaf van Buenen. 26. Griseldis zelf heet allen welkom. - V. 27. Tijdens de maaltijd roept Gautier Griseldis en vraagt haar oordeel over de bruid. Zij prijst haar, maar vraagt de graaf niet zo hard voor deze te zijn als voor zijn eerste vrouw. 28. Daarop legt Gautier alles uit: dit alles is gebeurd om haar op de proef te stellen, en hier zijn nu haar twee kinderen terug. 29. Griseldis wordt opnieuw waardig gekleed en er wordt gefeest. 30. Jan de Nycole mag thans in het paleis komen wonen. 31. Korte nota over hun verder leven en dat van hun kinderen. 32. Conclusie: geduld is een schone deugd, die uiteindelijk steeds beloond wordt. | |
C. Herkomst.De oudste bekende uitgave is die van Jacob van Breda, door CA op circa 1500 gesteld. Serrure vond echter nog: ‘In den cataloog der bibliotheek nagelaten door den priester Ch. Michiels en te Antwerpen in 1781 verkocht, leest men D. II, bl. 340, nr 2805: Die Historie van der goed' vrouwe Griseldis, geprent te Delft, 1495, in-4to’ (Serrure, p. 442); indien deze opgave juist is, staan we hier voor een ons verder onbekende, gedateerde oudere druk dan de hierboven vermelde. Toen de prozaroman-editie verscheen moet het verhaal reeds enige bekendheid hebben gehad in de Nederlanden: Gallée, Verdam, Daniels gaven elk een versie uit, alle waarschijnlijk uit de XVe eeuw en in kloosterhandschriften ontdekt. Dirk Potter verwerkte de legende reeds in Der Minnen Loop en op Sink-sendag 1498 werd er een spel van Gryselle opgevoerd door de rederijkers van Peteghem | |
[pagina 64]
| |
bij Deinze (cfr overzicht v.d. Ndl. versies bij Verdam, pp. 6-15, aan te vullen met de versie Daniels). Ook verscheen circa 1498 in-4o de Epistola de historia Griselidis (Deventer, Rijkert Paffroet van Keulen) (cfr CA 1386). Het volksboek gaat echter op geen enkele van deze bewerkingen rechtstreeks terug. Boccaccio's laatste novelle van de Decamerone, Griselda, werd in 1374 door Petrarca in het Latijn vertaald, met enkele wijzigingen in bijkomstigheden, ter gelegenheid van een brief aan zijn vriend Boccaccio. Deze Griseldis is het die, vooreerst onder de titel ‘Ad Johannem Boccaccium de Florencia Franciscus Petrarca laureatus poeta: historia Griseldis’ later algemeen bekend werd als Francisci Petrarchae V.G. de obedientia ac fide uxoria Mythologia’. Die Latijnse redactie gaf aanleiding tot allerhande bewerkingen in de talen der meeste Europese landen (cfr Golenistcheff, p. 20 en Verdam, pp. 5-6). Zeggen we slechts dat in het Duits een vertaling, bezorgd door Heinrich Steinhöwel, in 1471 te Augsburg gedrukt werd en dat in het Frans er twee prozaromans bestaan, waarop al de latere terug te voeren zijn, met name een redactie A, waarschijnlijk door Philippe de Mézières tussen 1384-1389 gemaakt, en een redactie B, anoniem en bondiger, uit het begin der XVe eeuw; in Januari 1484 (ancien style) werd de B-versie eerst gedrukt te Brehan Loudeac in Bretagne door Robin Foucquet en Jehan Cres, in 1491 gevolgd door een deels op B, deels op A berustende editie, te Troyes gedrukt door Guillaume le rouge (voor dit alles, cfr Golenistcheff, pp. 33-53, 82-86 en 115-150). Men vroeg zich af of Boccaccio zelfstandig het verhaal verzon, zoniet waaraan hij het ontleende. Zekere gemeenschappelijke trekken met de Lai del Fresne wees men aan, doch andere verklaringen ontbraken er niet, sommigen trachtten zelfs historische prototypen te vinden in Saluzzo (theorieën besproken ibid., pp. 19-27). Men was tot nog toe van oordeel dat onze Ndl. incunabel terugging op een Franse vertaling van Petrarca's tekst; zonder tot een nauwkeurige vergelijking over te gaan baseerden Gallée (pp. 16-17) en na hem Verdam (p. 11), Van Veerdegem (pp. 46-47) en Ypes (p. 19) zich op de schijnbaar op Franse oorsprong wijzende namen Gautier, Jan (de) Nycole, en de plaatsnaam Buenen (Latijn Bononia) zou dan een vertaling zijn van Boulogne t.o.v. de meer bij het Latijn aansluitende namen van de andere Ndl. versies (cfr de tabel bij Daniels, p. 115), Buenen is overigens de gebruikelijke vertaling voor de naam van die Franse stad. Reeds Van Veerdegem had bemerkt dat de Griseldis-legende eveneens voorkwam in Jan van den Berghe's Dat Kaetspel ghemoralizeert (in 1431 te Brugge geschreven) en had er de aanvang van gepubliceerd zonder evenwel te vermoeden dat deze tekst vrijwel identiek was aan die van het volksboek. Ook Roetert Frederikse, die dat uitvoerig prozawerk uitgaf, schijnt Jacob van Breda's volksboek niet gekend te hebben, vermits hij het ons aanbelangend fragment vergeleek met een onder invloed van de tijd naar vorm natuurlijk afwijkende editie van B. Koene (circa 1800 met approbatie van 1612); hij veronderstelde wel dat er tussen beide versies enige verwantschap bestond, ‘de Nederlandsche volksboeken dragen den Franschen stempel’, zegde hij, en hij nam ten slotte een ‘gemeenschappelijke bron’ aan (pp. L-LI). In het allegorisch werk dat Dat Kaetspel is, trachtte de auteur ter illustratie van zijn thesis, die is: de zuiverheid van het recht te verdedigen tegen allerhande wantoestanden, ‘door het invlechten van “exempelen”, d.w.z. van meer of minder bekende, meestal korte verhalen (‘voorbeelden’ van hetgeen in de zedenles gepredikt wordt), die aan de geschiedenis, den Bijbel, de klassieken of het werkelijke leven ontleend zijn, de voor zijn lezers eenigszins droge moralisatie smakelijk te maken’ (ibid., p. XXXV). Het kapittel uit het tweede deel, waarin de geschiedenis van Griseldis werd opgenomen, draagt als titel: ‘Hoe deghuene die binnen ghespeelt hebben buten gaen | ende die buten waren comen binnen spelen.’ De auteur zegt: ‘Het es dickent ghesien | dat de ghone die ghepriveert hebben ghesyn | dat menze gheerne weder an nam | ende steldese in regemente van iusticie | omme de wyshede | gherechtichede | ende ghestadichede van hem lieden | Ende hier toe zalic alegieren een zeer schoone exemple | dat te al desen zonderlynghe wel dient | dat een | |
[pagina 65]
| |
ghedeel lanc es | maer het es goet ende warachtich | ende hiertoe wel dienende |’: dan volgt de historie. | |
D. Eigenaardigheden.Na een vergelijking tussen beide redacties, Kaetspel (K) en volksboek (G), zien we dat ze, op verschillen in spelling en varianten na, vrijwel woordelijk overeenstemmen. De zoeven geciteerde zin die in K het verhaal inleidt, werd in G aangepast: terwijl de eerste zich verontschuldigt omdat het ‘exemple... een ghedeel lanc es’, vindt de tweede ‘die welke cort is’: zulks ligt hem natuurlijk aan het doel waarvoor de twee teksten dienden: gene als illustratief voorbeeld, deze als zelfstandig boek. Door verder een weinig te moraliseren, krijgt deze aanvangszin het karakter van een inleiding. G schijnt meermaals eenvoudiger en bondiger te zijn in uitdrukking; met name op verscheidene plaatsen waar K twee woorden of zinsdelen naast elkaar zet die gelijkbetekenend zijn, laat G er een van weg of vervangt ze door andere. Een paar voorbeelden: G: Ende die sake aldus overcomen sijnde t.o.v. K: Ende de zake aldus gheconsenteert sijnde | ende gheacoordeert an beeden zijden; G: dye de aermste was t.o.v. K: de alre aremste ende weecst van goede; G: ghedoechtsaem t.o.v. K: ghedoochsaem... ende patient. - Zelden is G iets uitvoeriger dan K, zoals G: seer out was ende seer traech t.o.v. K: harde out was. Zelfstandig heeft het volksboek de geschiedenis ingedeeld in vijf kapittels, telkens met een opschrift. Eén keer, waarschijnlijk om de lezer bij voorbaat te verwittigen van wat er achter de schermen gebeurt, voegt G er een zin bij: Gautier sende te Buenen om sijn dochter ende om sijnen soene, ende hi dedese halen met grooten stade. Die doechter was doen oudt twalef iaeren. Ende hy dede dat gherufte maken dat dese doechter soude wesen sijn wijf. Bovendien heeft G de bruiloft van Gautier te baat genomen om er wat langer dan K bij stil te staan en de plechtigheden af te schilderen. Daartoe was het nodig dat G op het einde van kap. I i.p.v. K: ‘ende troudese toot eenen wive’ zegde: ‘ende dede hoer alsoe ondertrouwe’. Het eerste deel van hoofdstuk II tot: ‘... ende een ieghelic toech weder om tot sinen lande’, is geheel nieuw, op de zin ‘Daer was grote blijscap onder den volke, ende oeck verwonderinge’ na. De conclusie welke K uit het exempel trok, werd door G bondig aangepast: het gewicht werd van de iusticie naar de paciencie verlegd. G bewaarde nochtans uit K de moraliserende zin: ‘Ende en wordet hem hier niet geloent in deser werelt, het sal hem geloent werden inden eeuwighen leven, dat noch meer te prisen is’. Er volgt een in volksboeken gebruikelijke slotformule: ‘Tot welcken leven ons wil brengen die Vader, die Sone ende die heylighe Gheest’. Zeer waarschijnlijk heeft een incunabel-uitgave van het Kaetspel tot Vorlage gediend; wegens tijd en drukplaats is de druk 9 Januari 1498, Delft, H.E. van Homberch (CA 1061) meer waarschijnlijk dan die van 1477, Leuven, Jan van Westfalen (CA 1060) (Roetert-Frederikse drukt een handschrift af; zie aldaar over de tekstoverlevering pp. XCVIII-CV). Indien er echter werkelijk een druk van het volksboek in 1495 het licht zag, gaat deze hypothese niet op. Niet meer rechtstreeks G betreffende, maar toch interessant is het te weten of K het Latijnse geschrift van Petrarca (L) rechtstreeks, ofwel een Franse bron tot vertaling heeft aangewend, volgens redactie A of B. Na vergelijking met de drie door Golenist-cheff-Koutouzoff afgedrukte teksten, blijkt dadelijk dat het Nederlands in geen geval verwant is met A, dat in zijn breed-uitgesponnen en moraliserende praatzucht zelf nogal veel van zijn voorbeeld afwijkt. Nemen we B. Herhaaldelijk zien we dat kleine trekjes die L heeft en B mist, in het Ndl. voorkomen, zodat ook B niet tot model kan gediend hebben. Enkele voorbeelden: G: ‘Ende si maecte sijn harde bedde: si bereyde syn spyse nae sijnen armen staet: ende plach te hoeden luttel scapen, horen vader toe behorende’ (idem K, edit. p. 54) t.o.v. B ‘Et ne scay quans brebis avoient, qu'elle menoit en pasture...’ (p. 198): er is geen sprake van ‘bedde’; L. zegt echter: ‘durumque cubiculum sternebat’ (p. 254). - Tegenover L: ‘ne corpusculum hoc fere lacerent ac volucres’ (p. 258) heeft G: ‘niet geten en si vanden beesten, noch vanden vogelen’ | |
[pagina 66]
| |
(idem K, edit. p. 57), doch B spreekt van geen vogels: ‘que les bestes sauvaige ne devourent ou menguent le corps’ (p. 204). - Eén zin in het bijzonder schijnt ons voor vertaling uit L te getuigen: ‘donum repetere, atque ubi pueritiam egi, senectutem agere et mori...’ (p. 262) waar G letterlijk egi, agere vertaalt door leyde, leyden: ‘te keeren int arme huys van minen vader, int welc ic leyde alle mijn ionghe dagen, ende daer sal ic leyden mijn oude dagen, ende daer sterven...’ (idem K, edit. p. 59). A heeft: ‘de retourner en la maison de mon pere, en laquelle je usay ma jonesse et la ma vielesse trespasser et morir’ (p. 173); B: ‘de retourner chiez mon pere, où j'ay esté nourrie en enfance, et d'y estre en ma villesce’ (p. 208). Niet onmogelijk is het dat de vertaler onder invloed van bekendheid met een Franse versie de eigennamen schreef: Jan de Nycole en Jan Nycole (t.o.v. A, B: Janicolle, L: Janicole, Janicola), Gautier (id., A, B - L: Walterus, Gualtherus, Valterius), Buenen (A, B: Boulongne, Bouloigne - L: Bononia); al zijn ook anders die namen als vertaling vrij voor de hand liggend. Zeggen we nog dat in het volksboek meestal de naam Griselde, Gryselde voorkomt, tegenover Griseldis van de titel. | |
E. Jongere edities uit de XVIe eeuw.Uit de XVIe eeuw kennen we de kl. 4o-druk:... Gheprint Tantwer- || pen inde Cammerstrate teghen ouer den gulden Eenhoren bi Ian Wijnrijcx. Anno. || M.CCCCC. ende Lij. || (vgl. Gallée, p. 12 en NK 0618) ('s-Gravenhage KB, samengebonden met Die historie... Jan van Beverley, 1543, Antwerpen, Jac. van Liesvelt). De Heer J. Borms te Voorburg bezit een druk, waarschijnlijk eveneens uit de XVIe eeuw (Antwerpen, Jan van Ghelen?), waarvan jammer genoeg het titelblad verloren is (geen approbatie). NK 0617 wees er op dat de druk Griseldis, 1519, Antwerpen, in feite de editie (NK 3216) is van de Latijnse dramatische bewerking door Eligius Houckaert (Houcarius of Eucharius - over deze auteur en zijn werk zie M. Grijpdonck, Eligius Houckaert. Een schoolman uit het begin der XVIe eeuw, in GP, XX (1942), pp. 23-57 en XXI (1943), pp. 29-78) die alsdan door M. Hillen werd uitgegeven (over deze en jongere bewerkingen van de legende in het Ndl. cfr Verdam, pp. 6-15). Gallée en Van Duyse publiceerden een lied dat op ons volksboek teruggaat; zie daarover ook G. Kalff, Oude Liederen, in TNTL, V (1885), pp. 69-72. Ook het gedicht (van Antonius Ghyselers?) Ditz vanden Greve ende van Grisillen (edit. Serrure, pp. 231-242) uit het begin der XVIe eeuw, kan op het volksboek teruggaan. In zijn inleiding spreekt Serrure (p. 227) op autoriteit van Du Puy de Montbrun over een druk van de prozaroman te Antwerpen, in 1554, in-4o (cfr du Puy de Montbrun, Recherches bibliographiques sur quelques impressions néerlandaises du quinzième et du seizième siècle, Leide, 1836, pp. 80-82. Later samen met Alexander van Mets (Florentina de Getrouwe) en Helena van Constantinopel uitgegeven onder de titel: De Vrouwenpeerle: zie hieronder Bijlage II. |
|