De Nederlandse volksboeken
(1977)–Luc Debaene– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 54]
| |
A. 1. Titelbeschrijving.VAn. HEER. FREDERICK. || VAn IENUEN IN LOMBAER || DIEn EEN WARACHTIGE HISTORIE CORTELINGE GESCIET || DIE EEN VROUWE WAS ENde EEnS COOPMAnS WIJF ENde MOESTE DOLEn ACHTER LAnT | ENde || WERT EEN GROOT HEERE BIDEN || CONINC VAN ALKAREn DIEN || SI DIEnDE .XIIJ. IAREN LAnC || ALS EEN MAN. || [Houtsnede en versieringen] || [In fine:] ¶ GHEPRINT TANTWERPEN BUYTEN DIE CAMERPOORTE | INDEN || GULDEN EENHOREN | BI MI WILLEM VORSTERMAN. INT IAER ONS || HEEREn .M.CCCC. ENde XXXI. DEn .VIIJ. DACH VAn FREBRUARIUS || (NK 1086) (Gent UB) 4o. | |
2. Tekstuitgaven.Editie Hoogduits, Nederduits, Nederlands en Engels: RAITH Josef, Die Historie von den vier Kaufleuten (Frederyke of Jennen). Die Geschichte von der vertauschten Wiege (The Mylner of Abyngton), (Aus Schrifttum und Sprache der Angelsachsen, IV), Leipzig, 1936. Hij geeft de oudste drukken, behalve voor de Engelse: edit. circa 1560 ‘Imprynted at London, in Paulus churcheyarde || at the sygne of the Lambe, by || Abraham Uele’. Het bewaarde fragment van de edit. W. de Worde, London, circa 1520 werd uitgegeven door: | |
[pagina 55]
| |
Furnivall F.J., in Captain Cox and his Books. Robert Laneham's Letter, (The Ballad Society), London, 1871, en (The New Shakspere Society), London, 1890 en (The Shakespeare Library, London, 1907, pp. XXV-XXVIII. Wij verwijzen voor de aangehaalde Ndl. teksten naar het door ons gebruikte origineel. | |
3. Verdere Literatuur.Basse M., Frederick van Jenuen en Cymbeline, in TL, XIV (1904), pp. 314-318. Debaene L., Nieuwe Varianten, in TNTL, LXV (1947), pp. 184-185. ID., Rederijkers en Prozaromans. [Haeghen F. van der], Bibliotheca Belgica, Serie I, F 4. Heitz-Ritter, Versuch, pp. 91-92. Kalff G., Een schoone historie van den Heer Frederik van Genua En zyn Huysvrouwe, (Oude Liederen, 2o), in TNTL, V (1885), pp. 72-74 en 80-89. Koenig V. Frederic, A New Perspective on the Wager Cycle, in Modern Philology, XLIV (1946), pp. 76-83 (aanvulling van G. Paris' artikel, cfr hieronder). Mechel Kurt, Die ‘Historie von vier Kaufmännern’ (Le Cycle de la Gageure) und deren dramatischen Bearbeitungen in der deutschen Literatur des XVI. und XVII. Jahrhunderts, diss. Halle, 1914. Nieuwenhuyzen J.J., Frederik van Genua. Een nederlandsche volksroman, in Algem. Konst- en Letterbode, II (1849), pp. 324-329. Paris Gaston, Le Cycle de la Gageure, in Romania, XXXII (1903), pp. 481-551 (vooraf door hem reeds bondig behandeld in Miscellanea di studi critica edita in onore di Arturo Graf, Bergamo, 1903; het artikel in Romania werd na zijn dood klaargemaakt door J. Bedier naar Paris' nota's). Pollard-Redgrave, Short-Title Catalogue, nrs 11361-11362. Proctor R., J. v. Doesborch, nr 17, pp. 29-30. Verdere bibliographie: Mechel, o.c., pp. VII-IX en Raith, o.c., passim. | |
B. Inhoud.Prologhe. Met de maat waarmede men meet wordt men toegemeten. Dit wordt geillustreerd door deze historie: korte inhoud. - I. 1. Vier kooplieden, Conraet van Spanje, Borchaert van Frankrijk, Jan van Florence en Ambrosius van Genua treffen elkaar in 1424 op weg naar Parijs. 2. Op vastenavond in een herberg bieden zij de waard en diens genodigden een feest aan. - II. 3. Zij overnachten op eenzelfde kamer en beginnen te praten. 4. Conraet vraagt zich af hoe hun vrouwen het zouden stellen. 5. Borchaert vreest dat zij omgang hebben met andere mannen. 6. Jan van Florence is dezelfde mening toegedaan en stelt voor elk de nacht met een vrouw door te brengen. 7. Ambrosius verzet zich en verdedigt de eer van zijn vrouw. 8. Jan van Florence wedt met hem dat hij Ambrosius' vrouw zal verleiden: de inzet is 5.000 gulden. 9. 's Anderdaags vertrekt Jan van Florence naar Genua. - III. 10. Jan ontmoet in Genua de echtgenote van Ambrosius, die juist naar de kerk gaat en hem zeer eerbaar teruggroet. 11. Vss: hij betreurt dat ze te eerbaar is om door hem te kunnen verleid worden. 12. Al wandelend denkt hij dat het enige middel om het geld te winnen is op de kamer der vrouw te komen in een kist. 13. Hij zal hiertoe raad vragen aan een oude vrouw, in casu een die oude klederen verkoopt op de markt. - IV. 14. Om met haar in betrekking te komen verkoopt hij haar een pas onder de waarde. 15. Daarna eten en drinken zij samen; hij belooft haar 300 gulden als zij de kist met hem erin in Ambrosius' huis weet te krijgen. - V. 16. De oude vrouw gaat naar Ambrosius' vrouw en beweert er op bedevaart te gaan naar St-Jacob in Compostella; zij krijgt een gulden om die daar te offeren. 17. De oude vrouw vraagt en krijgt de toelating een kist, zogezegd gevuld met haar juwelen en bezit bij haar in huis in bewaring te brengen, en nog wel op de slaapkamer. 18. Vss: de oude vrouw uit haar vreugde over het gelukken van de list. 19. Vss: ‘Die actoer’ (d.i. de schrijver) uit zijn leed over de valsheid der oude vrouw. - VI. 20. De kist waarin Jan met eten en drinken verborgen zit, wordt op een kruiwagen naar Ambrosius' huis gebracht en op de slaapkamer gezet. - VII. 21. 's Nachts opent Jan de kist en neemt juwelen weg uit een koffertje dat opengelaten was. 22. Ook bemerkt hij dat Ambrosius's vrouw op haar linker arm een zwart wratje heeft. 23. Dan verbergt hij zich | |
[pagina 56]
| |
opnieuw in de kist. 24. Na drie dagen komt de oude vrouw weer en beweert wegens ziekte belet te zijn op bedevaart te gaan. 25. De kist wordt weggehaald en Jan van Florence betaalt haar de 300 gulden. 26. Jan gaat naar Parijs terug en toont in de herberg aan Ambrosius de juwelen als bewijs dat zij hem ter wille is geweest. 27. Als Ambrosius dit niet voldoende acht spreekt hij van het wratje, zodat deze wel geloven moet. 28. Vss: Ambrosius klaagt over de ontrouw van zijn vrouw, die hem altijd zo genegen was; nu zal zij sterven. 29. Jan krijgt het geld, doch hij zal aan niemand het gebeurde vertellen. 30. Ambrosius reist naar Genua; dicht bij de stad heeft hij een buitenverblijf; daar doet hij zijn knecht zweren dat hij zijn wil zal uitvoeren. 31. Daarop beveelt hij hem zijn vrouw naar buiten te lokken en haar in het bos te vermoorden en te begraven; als bewijs zal hij haar tong en een haarvlecht medebrengen, zoniet zal hijzelf sterven. 32. Vss: dialoog: de knecht heeft spijt dat hij zulks doen moet; de heer maant hem aan zijn eed getrouw te zijn; de knecht klaagt dat hij ooit bij hem in dienst kwam, doch niettegenstaande het hoogst laakbaar is, zal hij het bevel uitvoeren; de heer twijfelt nog een ogenblik als hij haar vroegere liefde gedenkt, voor hij zijn knecht het bevel herhaalt. 33. De knecht gaat aan de vrouw zeggen dat zij naar buiten moet gaan bij haar man. - VIII. 34. Een lammeke loopt haar na tot in het bos waar de knecht aan de verschrikte vrouw verklaart haar te moeten vermoorden. 35. Vss: Zij begrijpt niet hoe haar man zulk besluit tegen haar, onschuldige, kon nemen. Zij vraagt de knecht eerst tot onze Lieve Vrouw te mogen bidden. 36. Zij besluit te bidden. 37. Vss: zij smeekt Maria om bijstand. 38. Zij krijgt een inval en stelt de knecht voor het lammeke te doden, haar rok in zijn bloed te dopen, en dit met de tong van het dier en een haarvlecht van haar naar Ambrosius te brengen. 39. De knecht stemt verheugd toe doch doet haar beloven van daar te vertrekken. 40. Ambrosius is bedroefd om de dood van zijn vrouw. 41. Vss: de knecht looft God om de gratie die hij hem verleende. 42. De vrouw verkleedt zich in mannenklederen en verlaat het land. 43. Vss: zij jammert over haar toestand in die wereld vol tegenspoed. - IX. 44. Onder de naam van Frederick neemt zij dienst bij een schipper om de valken te verzorgen die voor de koning van Alkaren (Kaïro) bestemd zijn. 45. De valken worden na een voorspoedige reis afgeleverd. 46. Deze valken treuren na Frederick's vertrek. 47. De bijgeroepen schipper stelt de koning voor de valkenier te laten komen. - X. 48. In Frederick's bijzijn worden de valken opnieuw levendig; de koning neemt hem in dienst en slaat hem ridder. 49. In een periode van grote sterfte verlaat de koning de stad en stelt Frederick aan als ruwaard. - XI. 50. Ondertussen verwoesten vijanden het land, doch Frederick verslaat hen. 51. De koning is verheugd en stelt hem bij zijn terugkeer aan tot opperste regent met volledige volmacht. 52. Frederick oefent twaalf jaar zijn gezag uit. - XII. 53. Toevallig komt Jan van Florence daar aan het hof om juwelen te verkopen. 54. Frederick bemerkt de beurs, gordel en ring die haar ontstolen werden. 55. Op haar vraag legt hij uit op welke manier hij deze verworven heeft. 56. Frederick vraagt Jan enkele dagen aan het hof te blijven en de juwelen voor hem te bewaren: hij zal ze aan zijn ‘boele’ schenken. 57. Ondertussen wordt er een bode naar Genua gezonden om Ambrosius te ontbieden. - XIII. 58. De bode bezorgt de brief bij Ambrosius. 59. Vss: Ambrosius wordt gevraagd aanstonds bij de koning van Alkaren te komen onder vrijgeleide. 60. Hij reist er heen. 61. Frederick ontvangt hem en nodigt hem en de schipper met 's konings toestemming op een eetmaal. 62. Frederick vraagt de koning de juwelenkoopman te ontbieden. - XIV. 63. Frederick vraagt Jan de koning te vertellen hoe hij die juwelen verworven heeft. 64. Ambrosius is bevreesd doch Frederick stelt hem gerust. 65. Koning en Frederick besluiten de valse koopman met de dood te bestraffen; Frederick zal iets wonderlijks tonen. - XV. 66. Nadat de koning bij de gasten is weergekeerd, komt Frederick haast geheel ontkleed in de zaal. 67. In deze vrouw herkennen zij Frederick; zij vertelt haar avonturen. 68. Op haar vraag wordt Jan van Florence gevangen genomen en zijn goederen aan Ambrosius en zijn vrouw gegeven. 69. Vss: dialoog: Ambrosius verwijt aan Jan zijn valsheid die toch ontdekt werd; Jan beseft zijn schuld, hij verdient de straf; de beul maant Jan tot | |
[pagina 57]
| |
bidden aan: hij had vroeger aan God moeten denken. Jan smeekt om Jezus' ontfermen. 70. Jan wordt naar de galg gesleept en gehangen. - XVI. 71. Ambrosius is zeer verheugd zijn vrouw in leven te vinden. 72. Vss: dialoog: Ambrosius vraagt vergiffenis: hij handelde onwetend; de vrouw schenkt hem vergiffenis nu de schuldige gestraft is. 73. Vooraleer afscheid te nemen van de koning ontvangen zij vele geschenken. 74. Vss: de vrouw vraagt de koning toelating om te vertrekken. Deze wenst hen een goede reis. Ambrosius dankt hem. De vrouw neemt afscheid en wenst de koning gezondheid en geluk. De koning wenst evenveel. Ambrosius wil scheepgaan. De vrouw zegt hem de schipper te vragen hen mee te nemen. Ambrosius doet dit. De schipper zegt naar Italië te varen. Ambrosius vraagt hem hen daarheen te voeren voor goed loon. De schipper maant aan spoedig te vertrekken en is dan verheugd over het voorspoedige weder, zodat ze dra vóór Genua aankomen. Ambrosius zegt er te willen landen. De schipper dankt om het goede loon dat hij ontvangt. Ambrosius meent dat alle bekenden verwonderd zullen staan zijn vrouw in leven te zien. 75. Zij worden hartelijk ontvangen in Genua. 76. Hun verder leven en nakomelingen: vier kinderen, waarvan de oudste zoon Frederick heet en in Alkaren dezelfde waardigheid krijgt als zijn moeder er had; de vrouw sterft één jaar vóór Ambrosius. - Naschrift in verzen: Mens, denk aan uw dood en leef dus consequent. | |
C. Herkomst.De inhoud van dit volksboek is ruimer bekend onder de naam Le conte de la gageure, aldus genoemd omdat de kern van het verhaal in de verschillende versies bestaat uit de weddenschap betreffende de kuisheid van een vrouw die iemand zal trachten te verleiden. In zijn meest bekende vorm wordt het verhaal aangetroffen in Boccaccio's Decamerone (2e dag, 9e verhaal) en in Shakespeare's Cymbeline (G.B. Shaw gaf aan dit drama een nieuw slot: Cymbeline Refinished. A Variation on Shakespear's Ending, pp. 131-150 in Bernard Shaw, Geneva, Cymbeline Refinished & Good King Charles, London, [1946].). G. Paris onderzocht een groot aantal versies van deze cyclus, behorend tot de literatuur van de vroege middeleeuwen tot heden en over vele landen verspreid, waarbij er kan verondersteld worden dat de oorsprong zou liggen in het Oosten (Babilonië? Perzië?) (cfr p. 547). Het Duitse volksboek staat als versie in nauw verband met een anonieme Italiaanse novelle (hs. der XIVe eeuw) en het verhaal bij Boccaccio; zij behoren samen tot de groep ‘Aveu spontané du traître à la cour d'un roi étranger’. Paris' nauwgezette vergelijking bracht hem tot het besluit dat zij alle drie moeten terugaan op een originele versie, waarschijnlijk in het Italiaans (omstreeks einde XIIIe eeuw), waarbij toch Boccaccio en het Duitse volksboek een gezamenlijke tussenschakel zouden hebben gekend (cfr G. Paris, pp. 500-511; Raith strijdt echter de mogelijkheid af de juiste verhouding in een stamboom uit te drukken, o.m. wegens parallelen van het Duitse volksboek met geheel andere versies - cfr Raith, pp. 12-13). Wanneer Willem Vorsterman op 8 Februari 1531 zijn druk op de markt bracht, had Jan van Doesborch reeds in 1518 te Antwerpen uitgegeven: This mater treateth of a merchaun || tes wyfe that afterwarde went lyke || a man and becam a great Lorde and || was called Frederyke of Jennen af || terwarde. || [In fine:] Imprynted in Anwarpe by me Iohnn Dusborowghe, dwellynge besyde ye Camer porte || in the yere of oure lorde god a. M.CCCCC and XVIIJ. || 4o (Proctor en NK 3904) (fragm. Londen Brit. Mus.; New York Pierpont Morgan. Libr.). - Proctor (p. 29) zag reeds in dat dit een vertaling moet zijn uit het Nederlands, waaruit onmiddellijk volgt dat een oudere Ndl. druk van 1518 of van vóór dat jaar kan verloren zijn. Daarvóór bestonden er reeds de volgende Neder- en Hoogduitse drukken: zie Raith, p. 26 voor volgende vroege edities:
Nederduitse:
1. Eyne schone historie van || twen kopluden vnde eyner || thuchtigen framen frauwen. S.d., s.l., s.n. [Matth. Brandis, Lübeck, circa 1493], (Berlijn StB) afgedrukt bij Raith, pp. 65-79. (Cfr BC 164, waar de veronderstelling ‘um 1490’) (Lü) | |
[pagina 58]
| |
2. S.d., s.l., s.n. [S. Koch, Magdeburg, circa 1495], (Braunschweig privaatbibl.; fragm. Hildesheim-Bever, Dombibl. (Dit niet bij BC: of is deze druk bedoeld met het fragm. hierboven vermeld (BC 164)?) (M) 3. Eyne schone Hystorie van || veer koepluden. vnde eyner || thuchtigen vramen vrouwen ... Ghedrucket vnde volendet || In der werdigen Stad Hamborgh Dorch Hans || Borchard. Am mandage na sunte Lucien. In dem Iare na Cristus geborth M.D. vnde x. (Hamburg SB) (BC 470) (H)
Hoogduitse:
1. Ein liepliche histori vnd warheit von vir kaufmendern, [H. Hofmann, Nürnberg, circa 1494], (Berlijn StB, München) afgedrukt bij Raith, pp. 53-61. (N) 2. Eyn libliche histori von || vier Kaufleuten. [In fine:] Gedruckt vnd seligklichen vollendt | yn der Fürstlichen stadt Leybsigck || von Gregorio Botticher alsz man tzalt von Cristi vnsers lyben herren geburth || Tausenth vierhundert vnd yn dem funfundneunzigisten iar. Amen. - (Berlijn StB; Hannover SB) (Lei) Heitz-Ritter, Versuch, spreken nog over twee drukken (exempl. onbekend): Mayr, Nürnberg, 1498 en 1499, cfr aldaar p. 92, nrs 278-279; eveneens Proctor, p. 30 en Mechel, p. 9. Raith vergeleek deze beide groepen, waarbij hij tot het inzicht kwam dat geen enkele der bewaarde drukken de oorspronkelijke tekst weergeeft, en waarbij de Hgd. versie de indruk geeft een ingekorte bewerking te zijn: mogelijk gaat deze laatste op een ouder, verloren Hgd. uitvoeriger origineel terug. Men mag er dus enigszins aan twijfelen of de onbekende ‘Urfassung’ Hgd. of Ndd. was, toch besluit Raith: ‘Nachdem indes von den beiden vorliegenden Fassungen die nd. Fassung unstreitig der ursprünglichen Fassung näher steht als die hd. Fassung, wird man gegebenenfalls die nd. Fassung für die ursprüngliche Fassung einsetzen dürfen’ (p. 35). Raith wil doen geloven dat het Ndl. moeilijk vóór 1517 kan ontstaan zijn, omdat in Kap. XII Alkaren in Turckien genoemd wordt, en ‘Ägypten aber erst 1517 von Selim I. für die Türkei erobert wurde’ (p. 35); dit is wel geen sterk argument, voor een Nederlander kan Alkaren (Kaïro) vaag ergens in de Mahomedaanse wereld gelegen hebben, waardoor het voor de hand lag ‘in Turckien’ te zeggen. De verloren oudste Ndl. druk zal wel niet veel van de Vorsterman-druk hebben verschild, de Engelse bewerking staat hiervoor borg. Zo: ‘Es läszt sich nämlich zeigen, dasz für die engl. Übersetzung die poetischen Partien der ndl. Fassung vorausgesetzt werden müssen’ (ïbid., p. 35). Raith wijst daarbij op een mogelijke variant in die oudste Ndl. redactie, waar in de Engl. editie de havenstad Secant (Kap. X) genoemd wordt, wat aan een Ndl. ‘zee-cant’ doet denken, waar in de edit. Vorsterman slechts staat ‘opten havene van der zee’ (Kap. IX) (cfr ibid, p. 36). Basse schijnt enigszins te willen veronderstellen dat ons volksboek circa 1487 zou ontstaan zijn. Hij tracht dit als volgt uit te leggen: de geschiedenis ving aan in 1424, Ambrosius' vrouw diende de koning van Alkaren ‘.XIIJ. iaren lanc’, zodat zij in 1437 te Genua moest terugzijn. Fol. 20 a (E4 ro) is dan ook verkeerd, waar gezegd wordt dat zij terugkeerde ‘op eenen sonnendach na der heyligen drie coningen dach na Cristus geboorte M.CCCC. XXIIIJ’, de Engelse tekst echter heeft juist: came therein the VIII. day of January, whiche was vpon a sonday, in the yere of our Lorde God M.CCCC and XXXVII.’ Daar nu de schrijver verklaart dat ‘dye goede coopman Ambrosius ende zijn huysvrouwe noch cortelinge gheleeft’ hebben ‘ende noch mogen wel leven van sinen kinderen’ (Fol. 20 a), schat Basse dit ‘cortelinge’ breed op 50 jaar en komt aldus op 1487 (cfr Basse, pp. 314-315). Basse kende echter het bestaan van de Duitse volksboeken niet, die reeds 1424 als datum der weddenschap hebben, en die respectievelijk zeggen dat Ambrosius leefde vóór 70 (Lü), 106 (H), 60 (N) en 40 (Lei) jaar (cfr daarover Raith, pp. 30-32). Onmiddellijk wordt het duidelijk dat het Ndl. op het Ndd. teruggaat als men het begin van het eerste kapittel vergelijkt:
Ndl.: In den iare ons Heeren alsmen screef duysent vierhondert ende .XXIIIJ. soo gebuerdet dat vier machtige coopluyden zijn wt ghereyst gheweest van verscheyden steden om haer comenschap te hanteren. | |
[pagina 59]
| |
Ndd.: In deme iare na Crystus geborth Dusent verhundert vnde vyer vnde twentich is geschen to eyner tyd, dat veer ouer-ryke koplude synt vth ghetogen, eyn ytliker nah syner kopenschop. Hgd.: Es begab sich zu einer zeit, das von vngeschicht vir vberdreffenlichen reich kaufleut zusamen kamen, vnd riten mit einander gen Paris. Het Hgd. heeft geen kapittelopschriften, is enkel in paragraphen ingedeeld, het Ndd. echter heeft volledige kapittelindelingen met opschriften en het Ndl. komt hiermee grotendeels overeen. Tegenover de druk Lübeck-1493 verhoudt het Ndl. zich als volgt: De proloog is oorspronkelijk. Ndl. Kap. I = Ndd. Kap.I; II = II + III; III = IV; IV = V; V = VI; VI = begin VII; VII = 2e deel van VII + VIII + IX; VIII = X; IX = XI; X = XII; XI = XIII; XII = XIV; XIII = XV; XIV = XVI; XV = XVII + XVIII; XVI = XIX. Raith wees er op dat het Ndl. echter in het bijzonder overeenkomt met het bewaarde fragment van de Maagdeburger druk, die tegenover Ndl. Kap. VI-VII dezelfde indeling vertoont; hij voegt er aan toe: ‘Die Prosa schlieszt sich verhältnismäszig eng an die Vorlage an. Manichfache kleinere Zusätze bedingen eine gröszere Anschaulichkeit’ zo b.v. de beschrijving van de slaapkamer der kooplieden en van de kostbaarheden welke Jan van Florence wegnam (cfr Raith, p. 38). | |
D. Eigenaardigheden.Kleinere en grotere uitbreidingen zijn in het Ndl. prozagedeelte niet zeldzaam, gewoonlijk zijn het slechts enkele woorden of tautologieën zoals: Ndl.: lande | dat hy dat regeeren bevrijen ende beschermen soude (Fol. 12 b) t.o.v. Ndd.: dat he dath lanth regheren scholde (p. 72); Ndl.: dat waer groot iammer ende groot ellendicheyt (Fol. 8 b) t.o.v. Ndd.: dat were ein grot iammer (p. 70). - Toch verkreeg de bewerking hier en daar een pittiger uitzicht, zo beide voorbeelden hierboven aangehaald, zo nog de rede waarbij de koning van Alkaren Frederick aanstelt tot gouverneur (Fol. 13 b t.o.v. Ndd. p. 58); ook het slothoofdstuk is breedsprakiger. De proloog is, zoals reeds gezegd, geheel nieuw. ‘Eine merkwürdige Änderung ist die folgende. Während in der hd.-nd. Fassung die Frau met erer maget bzw. pei der hausmaid im Bette liegt, schläft sie in der ndl. Uebersetzung allein. Es sei daran erinnert, dasz auch bei Boccaccio die Frau allein schläft...’; beide versies kunnen echter wel onafhankelijk van elkaar deze wijziging hebben aangebracht, die immers niets essentieel voor het verhaal inhoudt (Raith, p. 38). Tegenover de vrij letterlijke bewerking die de prozagedeelten vormen, staan de talrijke verzen die alle een wezenlijke uitbreiding zijn naar vorm en inhoud; deze fragmenten vormen monologen en samenspraken; eens wordt er ook een brief in verzen geschreven (Fol. 15 b). Eén enkele keer kan de schrijver zelf zich niet weerhouden zijn afkeuring over de vrouw wier boosheid de oorzaak wordt van al het ongeluk, in verzen uit te drukken, en hij plaatst er vóór ‘Die actoer’ (Fol. 6 a), zoals op de andere plaatsen telkens boven de verzen het sprekende personage wordt aangeduid; Raith meent dat deze ‘actoer’ hier de expositor ludi ‘des mittelalterlichen Dramas entspricht’ (p. 39). Met verscheidene andere werken heeft dit volksboek verzen gemeen. 1. Achteraan volgt als epiloog: Denct mensche dat ghi ghemaect zijt vander aerden
Ooc moetti worden hoe groot van waerden
Slijck na u doot.
Denct dit ghi menschen vol van hovaerden.
Al hebdi gout silver en schoon paerden
Een ure doet u die doot.
Reynicht u van sonden in iesus wonden root.
Sijt ootmoedich met tranen devoot
Merct deen ghy moet doch na.
Bemint u siel slaet des wel gha.
Anders is meest al onsen arbeyt vercoren
Ende moeten versmoren bi die helsche moren.
Op de vier laatste verzen na, vinden we dezelfde verzen als voorwoord tot Broeder Russche (hoewel daar met varianten en het juistere noot voor doot in vs 6 - maar de oorspronkelijke tekst van Frederick van Jenuen kan dit juist hebben gehad!). Deze vier verzen luiden daar: En wilt Russche niet volgen int groot noch cleene
So suldi verwerven gods rike reene
Dat wil ons verlenen Jhesus van nazarenen goet
Daer Magdalena voer viel te voet.
| |
[pagina 60]
| |
Hieruit een nadere verwantschap tussen deze volksboeken afleiden, of een prioriteit voor een van beide, kan ietwat gewaagd lijken: zulke opwekking past bij beide, om het even wie kon bij het opstellen van het tweede volksboek van het eerste gebruik maken (of omgekeerd, zo het tweede vóór het eerste zou bestaan hebben); toch is het niet zo onmogelijk dat zij dezelfde auteur hebben: beide volksboeken werden uit het Nederduits bewerkt, en in de toon en de constructie van de verzen ligt er ook heel wat dat gelijkaardig klinkt. Interessant is het feit dat die verzen uit beide volksboeken gelijkenis vertonen met de aanvang van refrein XXVII op de stok ‘Waer wildy varen? tes inde wint’ in E. Soens, Onuitgegeven gedichten van Anna Bijns, in Leuvensche Bijdragen, IV (1900-1902), (pp. 199-368), waar we lezen: O mensche, ghemaect van slycke der eerden,
Waer om verhefty u dus in hooveerden,
En ghy niet en weet waer ghy varen || sult?
Want hoe wys, hoe sterck | hoe groot van weerden,
Want ghy verdwynt ghelyc der droogher eerden,
Als ghy, mids der doot, bezwaren || sult.
(l.c., pp. 300-301).
Het kan o.i. niet geloochend worden dat er beïnvloeding van de ene tekst op de andere bestaat, doch welke is de oudste? Volksboekverzen en refrein kunnen bovendien uit dezelfde pen gevloeid zijn. Die van Anna Bijns? Het is evenwel niet zeker dat de refreinen-in-kwestie van haar zijn: haar auteurschap wordt o.a. verworpen door J.A.N. Knuttel, Hersteld Auteurschap. II. Anna Bijns, in TNTL, LXV (1947), pp. 96-100. 2. Ook met Alexander van Mets zijn er gemeenschappelijke verzen. In Frederick van Jenuen lezen we hoe een schipper bij de terugkeer naar Italië zegt: Wel aen sonder sparen
Treet in laet ons gaen varen.
het wayt wayt van storme een groote vlage.
Laet driven tschip voor wint voor waghe
Binnen eenen daghe.
Seyl ic dus wel drie hondert milen.
Wi sullen landen in corter wilen
Lof heb god van sueten lavene
ic sie hier van ienuen een havene
Van italien isse een schoone stadt.
(Freder. v. Jenuen, p. 19 a)
Vergelijk met de verzen hierboven ‘Alexander van Mets’ op blz 31. Men kan zich afvragen waarom een auteur het nu nodig kon vinden juist deze verzen en verder niets anders uit dit volksboek over te nemen: een noodzaak was er helemaal niet, noch in het ene, noch in het andere verhaal hier verzen te schrijven, een prozazinnetje ware even duidelijk. De situaties in beide histories zijn hier echter inderdaad gelijkaardig. 3. Een reeks van dertig verzen (Fol. 10 ro-vo, edit. Raith, p. 93) komt overeen, op tamelijk afwijkende varianten na, met een refrein op de stok ‘O scone Maria staet mij in staden’ dat als nr CXLVII voorkomt in Jan van Stijevoort's Refreinenbundel (edit. Lyna-Van Eeghem, II, pp. 24-27), nml. vss 1, 2, 14, 5, 18 tot 28, 30 tot 44). Ook op Fol. 8 ro (edit. Raith, p. 89) komt het vers O schoone Maria staet mi in staden nog eens voor, en in Jan van Stijevoort's no CCLVII Conclusie ofte Rondeel lezen we tweemaal: maria wil hem in staden staan. Zijn al deze verzen het werk van één en dezelfde auteur, die uit zijn voorraad gebruikte en aanpaste naargelang de mogelijkheid zich voordeed? Zo zouden Broeder Russche, Alexander van Mets en Frederick van Jenuen bij elkaar horen. Voor het overige dient er op gewezen dat de laatste twee verhalen nauw verwante thema's behandelen: de verwijdering man-vrouw, de opdracht de vrouw te verleiden mislukt door haar deugdzaamheid, door haar vermomming herkennen de echtgenoten elkaar niet, tenslotte maakt de vrouw zich bekend en tegelijk wordt de huwelijkstrouw bewezen. - Of was de bewerker van dit volksboek eenvoudig iemand die het zich zo gemakkelijk mogelijk wenste te maken en zijn prozaroman liefst opsmukte met een handvol verzen, uit verschillende bronnen opgepikt, en die hij naar best vermogen in de gang van het verhaal verwerkte? - In verband met de hypothese voor Floris ende Blanceflour lijkt ons het auteurschap van Anna Bijns wel mogelijk. | |
[pagina 61]
| |
E. Jongere edities uit de XVIe eeuw.Uit de XVIe eeuw zijn er mij geen andere bekend. - Er werd een lied uit het volksboek getrokken, cfr Kalff, in TNTL, V (1885), pp. 72-74 en 80-89. - ‘In dem Index des 2. Zensuredikts (Brüssel, 30 Juni 1546: von der Theologischen Fakultät der Universität zu Löwen verfertigt) findet sich unsere Geschichte: derselbe Index erweitert in dem 3. Zensuredikt (Brüssel, 29. April 1550)’ (Raith, p. 39). Over de Engelse bewerking (is ze van de hand van Lawrence Andrewe voor Jan van Doesborch?) leze men Proctor, p. 29 en Raith, pp. 40-46.
Drukkersmerk van W. Vorsterman.
|
|