| |
| |
| |
Vier Heemskinderen
A. 1. Titelbeschrijving.
Bewaard is één blad van een XVe eeuwse editie. CA 1011 meende dat het behoorde tot een bewerking van Huon de Bordeaux. Thans weet iedereen dat hij zich vergiste. Hij stelde voor: Gouda, Govert van Ghemen, circa 1490. ('s-Gravenhage KB) 4o.
De oudste volledig bewaarde druk is:
DIT IS DE HISTO- || RIE VANDEn VIER || HEEMS KINDEREn. || ENde GSCIEDE [sic] BI. CONINC KARELS TIDEn DIE GROTE || DIE HADDE GENOET ALLE DIE HEREn VAn KERSTEN- || RIJC TOT SIJNRE WORSCAP. ALSOE ALS DIE HISTORI || VERTELT. ENde IS SEER GHENOECHLIJC OM LESEN ... || [Houtsn.] || [In fine:] ENde IS GEPRENT TOT LEYDEN IN HOLLANT BI MI IAn SEUER || SOEN OP DIE HOY GRAFT INDEN IARE DUYSENT VIJFHON- || DER ENde ACHT. ||
(NK 3162) München UB) 4o.
| |
2. Tekstuitgaven.
Het fragment van de oudste druk werd afgedrukt door HOLTROP, Monuments, 79 (126) a 1-2 en TEN BRINK, Gesch. Ndl. Lett., facs. tegenover pp. 58-59.
Editie 1508: Overdiep G.S., De historie van den vier
| |
| |
Heemskinderen. Uitgegeven naar de druk van 1508, berustende op de Universiteitsbibliotheek te München, (Groninger Bijdragen voor Taal- en Letterkunde, I), Groningen-Den Haag, 1931.
Druk Amsterdam, S. en W. Koene, 1802: Matthes J.C., De vier Heemskinderen, Groningen, 1872 (aangevuld met een kapittel uit een editie 1619).
Edities Renout van Montalbaen: afzonderlijke fragmenten werden eerst samengebracht door Matthes J.C., Renout van Montalbaen, (Bibl. Mndl. Lett., XV), Groningen, 1875. - Opnieuw onderzocht en aangevuld door Diermanse P.J.J., Renout van Montalbaen. De Middelnederlandsche fragmenten en het Middelnederduitsche fragment. Inleiding en teksten, Leiden, 1939 (naast de Renout-fragmenten geeft hij de overeenstemmende gedeelten van het volksboek).
Te laat om nog in zijn werk te worden opgenomen werd de nieuwe aanwinst van twee fragmenten (circa 400 vss) door de KB te 's-Gravenhage medegedeeld. Cfr Pennink R., Een onbekend fragment van Renout van Montalbaen, in HB, XXV (1938-39), pp. 66-67).
Verder nog: Muusses Martha A., Een in Zweden ontdekt fragment van Reinout van Montalbaen, in Bundel opstellen van oud-leerlingen aangeboden aan Prof. Dr C.G.N. De Vooys, Groningen-Batavia, 1940, pp. 258-262.
Schooluitgave:
Het verhaal samengevat, afgewisseld met fragmenten uit Renout en volksboek volgens de edities-Matthes: Jong A.J. de, Roman der Vier Heemskinderen, (Nederlandsche Schrijvers, 2), Zwolle, 19342.
| |
3. Literatuur.
Albering L.A.H., Vergelijkend-syntactische studie van den Renout en het volksboek der Heemskinderen, (Groninger Bijdragen voor Taal- en Letterkunde, VI), Groningen - Den Haag - Batavia, 1934.
Jong A.J. de, De Middelnederlandse roman van de vier Heemskinderen, in Handelingen van het tiende Vlaams Filologencongres, Antwerpen 25-27 April 1930, pp. 172-178.
Loke Marie, Les versions néerlandaises de Renaud de Montauban. Etudiées dans leurs rapports avec le poème français, diss. Toulouse, 1906.
Rijke bibliographie over Renout en volksboek bij Diermanse, o.c., pp. 13*-20* en passim.
| |
B. Inhoud.
I. 1. Koning Karel houdt een hofdag. 2. Aan de feesttafel doodt Karel Huge van Dordoen die voor Aymijn van Dordoen en Amerijn van Nerboen een beloning vroeg. - II. 3. Aymijn met Amerijn en zijn vrienden gaan hiervoor een strijd aan met Karel die hen dwingt zich terug te trekken. Zij zetten echter een guerilla-oorlog voort gedurende zestien jaar. - III. 4. Op aandringen van de Franse pairs verzoent Karel zich met Aymijn. - IV. 5. Aymijn krijgt Karel's zuster Aye tot vrouw. - 6. Hij zweert dat alle kinderen die uit haar zullen geboren worden, door hem zullen gedood worden. 7. Achtereenvolgens worden buiten weten van Aymijn vier zonen geboren en opgevoed: Ridtsaert, Adelaert, Wridtsaert en Reinout. - V. 8. Op een hofdag wil Karel zijn zoon Lodewijc tot koning laten kronen om hem op te volgen. 9. Bisschop Tulpijn dringt er op aan dat Aymijn bij de kroning zou gevraagd worden. 10. Roelant, Willem van Oringen, Bertram en Bernaert nemen aan de boodschap te gaan overbrengen. 11. Te Pierlepont, Aymijn's verblijf, aangekomen, nodigen zij Aymijn uit. 12. Daar deze geen antwoord geeft, biedt Aye de gezanten wijn aan en vraagt haar man hen antwoord te geven. Deze slaat haar daarom in gramschap neder. 13. Aymijn klaagt dat hij geen kinderen heeft: hij zou ze zeer lief hebben. 14. Daarop brengt Aye hem bij zijn vier zonen. - VI. 15. Aymijn slaat zijn zonen ridder. 16. Geen paard is voor Reinout goed genoeg, Aymijn belooft hem het wonder ros Beyaert, dat dan ook door Reinout getemd wordt. - VII. 17. Zij vertrekken allen naar Karel's hof. 18. Lodewijc is hen boos gezind, bijzonder tegenover Reinout: zij worden benadeeld in eten en slaapgelegenheid, doch wreken zich daarna. 19. Lodewijc wordt koning gekroond, daarna wordt feest gevierd. 20. 's Anderdaags deelt Lodewijc aan allen giften uit, behalve aan de kinderen van Aymijn, die zich daarover bij Karel beklaagt, die hen daarop rijke leengoederen schenkt. 21. Reinout meet zich met Lodewijc in het steenwerpen en verslaat hem. 22. Lodewijc daagt Adelaert uit tegen hem te schaken, wie
| |
| |
wint mag het hoofd van de andere afslaan; Adelaert wint doch weigert de prijs. Lodewijc slaat hem in het aangezicht. Reinout komt het gebeurde te weten. - VIII. 23. Zij gaan naar het hof, doden Lodewijc en nemen de vlucht. 24. Zij strijden tegen Karel die hen achtervolgt, Aymijn wordt door hem gevangen genomen. 25. Aymijn wordt begenadigd als hij en Aye de dood hunner kinderen zweren. Dit geschiedt. - IX. 26. Over Pierlepont trekken de Heemskinderen naar Spanje, waar zij zich in dienst stellen van koning Saforette. 27. Wanneer zij na drie jaar hun goederen terug vragen weigert deze koning herhaaldelijk, daarom vermoorden zij hem en vluchten strijdend weg. 28. Zij begeven zich naar het land van koning Yewijn. - X. 29. Daar stellen zij zich in diens dienst en verwoesten het land van Saforette. 30. Karel schrijft aan Yewijn een brief waarin hij vraagt de gebroeders uit te leveren. 31. Yewijn beraadt zich hierover met zijn ridders. 32. Reinout krijgt de rots in de G[i]ronde. Hij ontvangt Yewijn's dochter Clarisse tot vrouw. 33. Reinout bouwt een sterk kasteel op de rots; het draagt de naam Montalbaen. - XI. 34. Karel komt te weten dat de Heemskinderen daar wonen. 35. Hij laat Roelant aan Reinout vragen zich over te geven. 36. Na dezes weigering wordt gedurende een jaar tevergeefs het beleg volgehouden. - XII. 37. Reinout wenst zijn moeder te bezoeken te Pierlepont. 38. In klederen die zij aan pelgrims ontnamen komen zij daar bij vrouw Aye. Reinout bedrinkt er zich smoorlijk. 39. Een verrader verwittigt Aymijn die hen komt bevechten. 40. Eerst de derde dag heeft Reinout zijn roes uitgeslapen en kan hij zijn broeders eindelijk aflossen in de strijd. 41. Aymijn wordt gevangen genomen en Reinout doet hem naar koning Karel brengen. 42. Karel komt het beleg slaan rond Dordoen; alleen Reinout durft ontsnappen langs een geheime weg. De andere drie geven zich over en worden gevangen gezet om gehangen te worden te Montefaucoen. - XIII. 43. Reinout rijdt naar Parijs om een verzoening aan te bieden, zoniet zal hij zich wreken op Karel zelf. 44. De bode brengt deze boodschap over. - XIV. 45. Terwijl Reinout slaapt in een bos wordt hem Beiaert ontstolen. 46. Het paard wordt bij Karel gebracht, die het aan Roelant schenkt. 47. Deze belooft het paard ten aanschouwe van iedereen te zullen berijden de Zondag daarop. 48. Reinout vindt na zijn ontwaken Beiaert niet meer. 49. Reinout ontmoet zijn oom, de tovenaar Maeldegijs, die zich voordoet als pelgrim doch zich ten slotte bekend maakt. 50. In de vermomming van pelgrims trekken ze samen verder. 51. Maeldegijs komt van vier monniken te weten wat er te Parijs gebeurt, waarna hij hen doodslaat. 52. Zij bezoeken samen een klooster. 53. Te Parijs zetten zij zich op een brug en drinken uit een wonderlijke gouden kop. 54. De ridders komen er voorbij en Karel vraagt uitleg over de kop. 55. Karel vraagt uit die kop te drinken te krijgen om vergiffenis over zijn zonden te bekomen. 56. Maeldegijs staat het toe op voorwaarde dat zijn gezel, die in een stokoud man is omgetoverd, eens op Beiaert mag zitten: volgens een voorspelling zal hij dan genezen. 57. Het ene en het andere gebeurt: eerst valt Reinout tweemaal van het paard, maar als zij hem loslaten rijdt hij er mee weg. 58. De pairs rijden hem achterna. Hij maakt zich bekend, slaat een schildknaap dood die hem gevangen wil nemen, en vertrekt naar Montalbaen. - XV. 59. Teruggekeerd, maakt Tulpijn Karel wat leugens wijs. 60. Maeldegijs klaagt over het lot van zijn gezel bij Karel, die hem op de koop toe schadevergoeding geeft. 61. Karel wil nu de drie broeders doen ophangen, doch de pairs verzetten zich daartegen. 62. Door toverij komt Maeldegijs bij de broeders in de gevangenis. 63. Eveneens door toverij verkrijgt hij 's nachts van Karel de toelating de broeders vrij te laten. Zij keren weer naar Montalbaen.- XVI. 64. De pairs ontzetten de stad Coelen (Keulen) van het beleg der Turken. Dunay drukt er zijn spijt over uit dat Roelant geen beter paard bezit. - XVII. 65. Karel richt een paardekoers in om het beste paard te verkrijgen, dan kan Reinout bedwongen worden. 66. Maeldegijs geeft Reinout de raad met Beiaert aan de wedstrijd deel te nemen. 67. Te Orliens (Orleans) maakt Maeldegijs ridder en paard door toverkunst onkennelijk. 68. Een spion verwittigt Karel die de wegen laat bewaken. 69. Zij worden echter niet herkend. Door list geraken zij in Parijs. 70. Reinout doodt zijn waard die hem wil verraden. 71. Op het koersplein spot ieder met de on- | |
| |
kennelijke
Reinout en zijn misvormd paard. 72. Reinout bereikt echter als eerste de kroon van de koning en rijdt er mede weg over ‘die Seyn’ (de Seine). 73. Reinout en Maeldegijs bespotten de koning en rijden heen. - XVIII. 74. Karel roept koning Yewijn bij zich en door omkoping beweegt hij hem de vier gebroeders te zullen uitleveren te Vaucoloen. 75. Karel's heren vertrekken naar Vaucoloen. 76. Reinout en zijn broeders komen van de jacht thuis en vinden er Yewijn met zijn volk. 77. Yewijn zegt hem dat hij vrede gesloten heeft met Karel: zij moeten gevieren naar Vaucoloen gaan naar Karel in boeteklederen (‘wollen ende bervoet’). 78. Reinout vraagt raad aan zijn vrouw Clarisse die hem waarschuwt, doch Reinout slaat haar raad in de wind. 79. In het geheim zegt zij aan Ridtsaert vier zwaarden mede te nemen in het verborgen. 80. Te Vaucoloen bemerken zij het verraad. 81. Zij strijden tegen Karel's mannen. 82. Ridtsaert wordt gevangen genomen doch weder door Reinout verlost. 83. De Heemskinderen worden ten zeerste in het nauw gebracht. 84. Zij vluchten op een rots. 85. Graaf Calons verwijt Ogier dat hij wil verraad plegen. 86. Een ‘astronomus’ op Montalbaen leest in de sterren dat Reinout omsingeld is. Hij verwittigt Maeldegijs. 87. Met Beiaert en krijgsvolk begeeft deze zich naar Vaucoloen. 88. De Heemskinderen zien Maeldegijs op Beiaert komen afgereden en vatten moed. 89. Maeldegijs strijdt tegen Ogier. 90. Beiaert loopt alleen naar Reinout, terwijl Maeldegijs een ander paard verovert. 91. Vele Fransen worden verslagen; Ogier rijdt naar Karel. 92. Reinout wil wraak gaan nemen op Yewijn, maar Maeldegijs laat deze verwittigen. 93. Yewijn trekt zich terug in het klooster Beurepaer. 94. Reinout wil om haar vader zijn vrouw verstoten, doch doet het niet, op aandringen van Ridtsaert. - XIX. 95. Ogier brengt verslag uit bij Karel. 96. Roelant scheldt Ogier voor verrader. 97. Een tweegevecht tussen Gontier, Karel's kampvechter, en Ogier moet beslissen; zij doen hun eed. Ogier overwint. - XX. 98. De pairs willen Yewijn straffen. 99. Deze vraagt bijstand aan Reinout. 100. Op Clarisse's voorspraak redt hij Yewijn uit Roelant's handen. 101. Reinout en Roelant beloven elkaar een tweegevecht. - XXI. 102. Roelant vertelt zijn avontuur aan de pairs, maar deze willen hem niet tegen Reinout laten vechten. 103. Pas te Montalbaen aangekomen trekt Reinout terug naar Beurepaer om Roelant te gaan bestrijden. 104. Zij kampen, doch als de ‘genoten’ naderen, moet Reinout vluchten.- XXII. 105. Ridtsaert wordt in een toevallige ontmoeting door Roelant gevangen genomen. 106. Maeldegijs verwittigt Reinout. 107. Allen samen bereiken zij Roelant en Ridtsaert, doch op Adelaert's en Maeldegijs' zeggen zal Ridtsaert ‘in Roelants geleide’ naar Karel gaan. 108. Maeldegijs tovert zich om in een arme oude man en gaat naar Montalbaen bedelen. 109. Daarna gaat hij aldus vermomd naar Parijs aan het hof. 110. Karel betrouwt hem in het eerst niet al te best, doch Maeldegijs weet dit te veranderen. 111. Daar brengt Roelant Ridtsaert in de hofzaal. 112. De koning wil Ridtsaert doen hangen; alle genoten verzetten zich behalve Ripe van Ripemonde, die het vonnis wil uitvoeren. Allen zweren dat zij er Ripe kwaad zullen om doen. 113. Ridtsaert had Maeldegijs herkend. 114. Maeldegijs gaat naar Montefaucoen waar de drie andere broeders zijn en vertelt hen alles; zij zullen de galg in het oog houden. Zij slapen echter in. 115. Ondertussen bereikt Ripe met Ridtsaert de galg; alles wordt in gereedheid gebracht. 116. Op het laatste ogenblik wekt Beiaert Reinout, Ridtsaert wordt gered en Ripe zelf gehangen. 117. Reinout doet Ripe's klederen aan en rijdt naar Parijs. 118. Hij ontmoet Ogier die verheugd is wanneer hij Reinout herkent. 119. Karel is boos als hij alles te weten komt en wordt door Reinout van zijn paard geworpen en gevangen genomen. Deze moet hem echter weer loslaten om zijn broeders te helpen. - [X]XIII. 120. Maeldegijs wordt door Olivier gevangen genomen. 121. Karel besluit hem dezelfde avond op te hangen, doch Maeldegijs bekomt uitstel tot 's anderdaags op borgstelling van Olivier en Roelant. 122. Maeldegijs wordt in de gevangenis gebracht. Door toverkunst ontsnapt hij echter en neemt alle zwaarden van de pairs mee. 123. Te Montefaucoen ontmoet hij Reinout die ongerust is, en verhaalt hem alles. 124. 's Morgens heerst er natuurlijk grote teleurstelling bij Karel. - [X]XIV. 125. Reinout vraagt Roelant een verzoening met Karel te bewerken. 126. Deze echter gaat Montelbaen
| |
| |
belegeren. 127. De oorlog begint en duurt zeven jaar. 128. Dan beraadt Karel zich met zijn pairs over een verzoening. De uitslag is negatief. 129. Opnieuw breekt de strijd los. 130. Maeldegijs wordt gevangen genomen en Reinout met zijn volk moet wijken. 131. Opnieuw besluit Karel Maeldegijs onmiddellijk te hangen, doch weer krijgt deze uitstel, met Roelant als borg. 132. Opnieuw ontsnapt Maeldegijs door toverij en neemt de koning mee naar Montalbaen. 133. Daar vraagt Reinout Karel vergiffenis. Deze mag heengaan om zich te beraden met zijn pairs. 134. De koning zendt Dunay als gezant; hij keert weer met Reinout's vraag om verzoening. 135. Karel herbegint het beleg. Wanneer er voedselgebrek is op Montalbaen, werpen Roelant, Dunay, Ogier, Tulpijn en Olivier spek en eten in de vesting. 136. Eindelijk besluiten de Heemskinderen op Beiaert te ontsnappen naar hun kasteel in ‘Ardanen’ (Ardennen). 137. De koning met zijn volk achtervolgt hen. 138. Vrouw Aye bewerkt de verzoening. Reinout en zijn broeders zullen genade vragen en Beiaert aan de koning afstaan. - XXV. 139. Dit alles gebeurt; Beiaert zal verdronken worden met molenstenen aan zijn nek. Tot tweemaal toe komt Beiaert terug uit het water, de derde maal echter verdrinkt het paard. 140. Eerst gaat Reinout alleen naar Montalbaen om zijn goederen onder zijn kinderen te verdelen. 141. Daarna vertrekt hij in het geheim. 142. Drie jaar woont hij bij een heremiet. 143. Dan moet hij naar het H. Land trekken om de christenen te helpen. - XXVI. 144. Reinout voegt zich bij het leger der christenen en vecht heldhaftig. 145. Ook Maeldegijs komt naar het H. Land om mede te strijden. - XXVII. 146. Jerusalem wordt veroverd doch Maeldegijs vindt er de dood. 147. Nadat vrede is gesloten keert Reinout naar Europa terug. 148. Hij begeeft zich naar Parijs om er een kamp bij te wonen tussen zijn zoon Amerijn en Gwelloen's aanhangers, die de eerste valselijk van verraad beschuldigd hebben. - XXVIII. 149. Te Parijs maakt hij zich aan Karel en Amerijn bekend. 150. Amerijn overwint Galerant. 151. Reinout gaat weer zwerven. - XXIX. 152. Hij begeeft zich naar Coelen (Keulen) om er voor weinig loon hard mede te werken aan de bouw van de St-Pieterskerk. 153. Nijdige gezellen doden hem en werpen zijn lijk in een zak in de Rijn. 154. Een devote vrouw geneest miraculeus bij de zak die zij uit het water trekt. 155. De bisschop wordt er bijgehaald, men vindt dat de vermoorde Reinout van Montalbaen is. 156. Die van Dormonde komen Reinout's lichaam vragen. Nadat de bisschop geweigerd heeft, gaat de lijkwagen vanzelf daarheen. - XXX. 157. Karel wil Reinout's dood op de stad Coelen (Keulen) wreken. 158. De daders geraken bekend en worden in zakken in de Rijn verdronken. 159. Karel gaat Reinout's graf bezoeken, doch het lichaam is er niet meer. Reinout is naar zijn broeders gegaan die te Napels liggen.
| |
C. Herkomst.
De XVe eeuwse druk, waarvan er slechts één - en dan nog verminkt - blad (begin IIIe kap.) bewaard bleef, werd door CA toegeschreven aan Govert van Ghemen te Gouda, rond 1490.
M.E. Kronenberg opperde enige twijfel over deze drukker als bezorger van dit boek (cfr Een onbekende 15e eeuwsche druk van Sinte Kunera's leven en passie, in HB, XX (1931), (pp. 331-344), p. 334).
Zekeer dateert de tekst van vóór December 1493, wanneer de Keulse incunabel (bij Johan Koelhoff de Jongere) verscheen, die een gebrekkige, Nederduits gekleurde vertaling is uit het Nederlands. Enkele bladen, waaronder het titelblad, ontbreken aan het enig bewaarde exemplaar hiervan (San Marino, Californië, Huntington Library). Het slot luidt: ¶ Hier endet die hystorie van den vier heim || schen kynderen vnd principalich van den vromen || reynolt here van montalbaen vnd koninck karll || van vranckrijch. Vnd is gedruckt tzo collen. || Int iair ons heren .M.CCCC. vnde lxxxxiij in decembri. || (GW 3140 en BC 220) 4o. Deze uitgave is niet meer dan een in enigszins Nederduitse spelling bezorgde herdruk van de Ndl. prozaroman (cfr als specimen het XXe kap. bij Diermanse, pp. 327-331), de oorspronkelijke taal komt voortdurend tussen Duitse vormen uitkijken.
De versies van het Franse gedicht Renaus de Montauban of de daarop gebaseerde prozaromans en incunabelen (GW 3133 tot 3139 en Doutrepont, Mises en prose, pp. 184- | |
| |
219)
hebben zomin als bron gediend als de naar het Frans bewerkte proza-in-folio (Westminster, William Caxton, 1489; GW 3141; edit. O. Richardson, 2 dln, E.E.T.S. Extr. Ser. XLIV, London, 1884-85) die de historie in Engeland populair maakte.
Evenmin de Duitse rijmvertaling ‘wsch. geschreven in de 15e eeuw, in elk geval vóór 1475’ (Diermanse, p. 29 - hij wijst er evenwel op dat deze versie een gemeenschappelijke tussenbron met ons volksboek moet gehad hebben, cfr pp. 35-37), of het Nederrijns prozaverhaal van omstreeks 1500 (cfr ibid., pp. 32-34). Ook niet een der twee Latijnse versies (cfr ibid., pp. 34-35).
Zonder twijfel gaat onze prozaroman terug op de Mndl. ridderroman Renout van Montalbaen.
Diermanse drukt in zijn tekstuitgave naast de bewaarde fragmenten van het gedicht de er aan beantwoordende gedeelten van het volksboek af. Daaruit alleen reeds valt de nauwe samenhorigheid op: beide redacties lopen parallel naast elkaar: meestal zelfde woorden en zinswendingen. Daarover hieronder meer.
Diermanse plaatst het gedicht in de XIIe of XIIIe eeuw, niet vóór 1110; hij ziet geen reden een proto-Renout buiten Vlaanderen-Brabant te zoeken (pp. 57-60). Hij weerlegt Matthes' opvatting (edit. Renout, inleiding passim) die van oordeel was dat aan de Ndl. Renout, afgezien van achteraf bijgevoegd begin en slot, een Noord- en een Zuidfranse sage zouden ten grondslag liggen; o.i. gegrond is Diermanse's kritiek: ‘En àls samensmelting heeft plaats gehad, dan zal m.i. eer een Fransche voorganger het noodige meervoudige Franse hss.-materiaal bijeen hebben gehad dan een Dietsch-schrijvende. Dus, totdat degelijker argumenten worden aangevoerd, acht ik vrij wsch., dat * Rt. eenvoudigweg is bewerkt naar één (verloren) Franschen roman’ (p. 42). Tegen vermoedens van oorspronkelijkheid van het Ndl. gedicht, in navolging van Loke's dissertatie door Van Mierlo (Gesch. Lett. Ndl., I, p. 120) en De Jong (De Mndl. roman..., pp. 174-177) geopperd, pleit hij met goede argumenten (pp. 43-44).
Het zoeken naar het ontstaan van de legende over de zonen van Haymijn: Ridtsaert, Adelaert, Wridsaert en Reinout, volgt de algemene theorieën voor de chansons de geste: eensdeels cantilenae met enkele historische personen en feiten tot grondslag, anderdeels een Vita Sancti Agilolfi (abdij Stavelot-Malmedy), die de kern zou geleverd hebben; Diermanse echter ziet de basis in een Rijns-Westfaalse Sint-Renout-legende, waarvan waarschijnlijk een boete-slot deel uitmaakte (pp. 44-47 en 56). Van Mierlo (Gesch. Lett. Ndl., I, p. 138) wil dit niet aannemen, doch geeft geen klare tegenargumenten.
| |
D. Eigenaardigheden.
Albering onderzocht in zijn vergelijkend-syntactische studie de verhouding alleen tussen de eerste 1000 verzen van de editie-Matthes en de overeenstemmende stukken uit het volksboek, omdat de overige 1000 verzen te veel met de prozatekst verschillen: inderdaad is, tegen het einde aan, het volksboek veel beknopter (zie parallelafdruk bij Diermanse).
‘Het stijlverschil is gelegen in den breederen, verhalenden trant van het Volksboek vergeleken bij den vaak abrupten vorm van het oude epos. Het openbaart zich vooral in verklarende uitbreidingen, zinnen zoowel als zinsdeelen, met als gevolg een grooter frequentie van samengestelde zinsverbanden in het Volksboek. Zoo constateeren we o.a. aan het begin van een zinsverband temporale “als-zinnen”, die het korte mnl. “doe” vervangen, verder de veelvuldiger coördinatie van hoofdzinnen door middel van “ende” en “want”. Stereotiep-epische formaties worden in het Volksboek omgewerkt of door geheel andere vervangen; het epische futurum en perfectum historicum vinden we evenmin in het Volksboek terug’ (Albering, p. 2). Verder spreekt Albering over ‘de kortere of sterker gespannen taalvorm in den Renout... tegenover de omslachtiger syntaxis van het Volksboek’, en bij dit laatste verschil ‘in het woordgebruik, het vermijden van verouderde en het kiezen van nieuwe woorden’ (p. 2).
Vooraf moeten we tegenover Albering's onderzoek enige reserve maken. Gering, en uit verschillende eeuwen zijn de overgeleverde Renout-fragmenten, die onderling geen enkele parallelplaats bevatten. De proza- | |
| |
werker
zal wel een vrij jong (XVe eeuws?) handschrift vóór zich gehad hebben: het is dus moeiljk te zeggen of al de wijzigingen die Albering aan hem toeschrijft, werkelijk van hem zijn. Een gelijkaardige kritiek uit Diermanse, daar uit een vergelijking met de Duitse rijmvertaling, die op sommige plaatsen met het volksboek tegenover Renout overeenstemt, blijkt dat het volksboek ‘conservatiever’ is dan Albering voorgeeft (Diermanse, pp. 30-31).
Nu eens breidt het volksboek zekere zinnen uit, dan weer bekort het; vooral naar het einde toe wordt slechts het essentiële van het verhaal gevolgd; duidelijk is voorzeker ‘het streven van den bewerker om een “langdradig” verhaal te voorkomen’; tegenover ‘een abrupten vorm’, ‘een filmischen verhaaltrant’ in het gedicht, wordt in het volksboek ‘de stof ... behandeld in een logische aaneenschakeling der feiten; de zinnen en mededeelingen sluiten regelmatig bij elkaar aan en wijzen op voorgaande terug, terwijl ze tevens dikwijls de volgende mededeelingen inleiden’ (Albering,. p. 5). Dat ook de woordkeuze nu eens meer, dan eens minder, varieert, is begrijpelijk (ibid., pp. 10-18); hetzelfde geldt voor de syntaxis (ibid., pp. 19-124).
Herhaaldelijk zijn in de prozatekst rijmwoorden blijven staan, o.a.:
‘want ic vloge liever wter noot dan ic dus doot bliven soude’ (edit. Overdiep, p. 59) t.o.v.
Ic vlo mi lieuer vter noot,
Dan ic dus soude bliuen doot!
(edit. Diermanse, vss 2506-2507);
‘dat hi hem vanghen soude ende aen een boem hangen’ (p. 148) t.o.v.
Dat sine em[ere] so[ud]en va[nge]n,
Ende bi siere kelen angen;
(edit. Diermanse vss 9742-9743);
‘hanct Ripe mijn neve, hi en salder niet lange na leven’ (p. 159) t.o.v.
Henghet rype minen neuen,
Drey daghe ensal hey nicht leuen!
‘mi en mach niet misschien want ik heb versien Maeldeghijs’ (p. 159) t.o.v.
Mi ne mach [n]ich[t] misscheen:
Ic hebbe m[a]leghise gheseen.
Vooral op pp. 80-81 komen er een hele reeks voor, doch dat gedeelte is in de verzen niet bewaard, zodat we niet kunnen vergelijken. In ieder geval geven de rijmwoorden iets vloeiends en welluidends aan de prozatekst.
Ongetwijfeld heeft dit volksboek, niettegenstaande zijn vaak onbeholpen toon, veel schoonheid uit het gedicht bewaard. Overdiep wijst op ‘eenige staaltjes van de tragiek, de epiek, de realistische plastiek, den humor’ die tot uiting komt in deze heldenlevens, ‘de personificatie van den onverzettelijken drang naar souvereiniteit, die den ouden adel met den nieuwen Karolingischen heerscher in onverzoenlijke veete doet leven’ (Overdiep. pp. 210-212).
Al kan men niet strikt bewijzen dat de volksboektekst ‘is vervaardigd met het oog op den druk of althans in den tijd der drukkunst’, een reden om dat in twijfel te trekken, zoals Diermanse p. 30 schijnt te doen, is er evenmin.
| |
E. Jongere edities uit de XVIe eeuw.
Buiten de editie van 1508 kennen we geen druk uit de XVIe eeuw. Waarschijnlijk hebben er wel andere bestaan: het grote aantal latere drukken en het voorkomen van het volksboek op de lijsten in het begin der XVIIe eeuw (cfr Dl II, Hfdst. III), staan daar borg voor.
Er weze nog vermeld dat buiten die van 1493 en een andere ‘aus Frantzösischer sprach in Teutsch transferiert’ (1535, Siemern, Jheronimus Rodler) naar het Frans volksboek, in 1604 er een nieuwe Duitse bewerking verscheen door P[aul] v[on] d[er] Ae[lst] [Keulen, Peter von Brachel], die in de titel vermeldt: ‘ausz dem Nider Teutschs in unser gemein Teutschs ubergesetzet (cfr H. Kihdermann, Volksb. v. sterb. Rittert., p. 262 en verder pp. XXXVII-XXXIX, 262-283, 285-286 en edit. F. Pfaff, Das deutsche Volksbuch von den Heymonskindern. Nach dem niederländischen bearbeitet von Paul von der Aelst. Mit einer Einleitung über Geschichte und Verbreitung der Reinoltsage, Freiburg, 1887). Men is algemeen van oordeel dat deze bewerking op het Nederlands volksboek berust (o.a. Kindermann, o.c. p. XXXVIII), al meen ik er op te moeten wijzen dat ze ook toch kan teruggaan op de Keulse uitgave van 1493, die vóór Diermanse's onderzoek vrijwel onbekend was.
|
|