De Nederlandse volksboeken
(1977)–Luc Debaene– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 32]
| |
A. 1. Titelbeschrijving:DIE SCHOONE ENDE DIE || SUUERLICKE HISTORIE VAN || APPOLLONIUS VAn THYRO || [Houtsnede] || [In fine:] ¶GHEPRENT TE DELF IN HOLLANT INT IAER ONS HEREn || M.CCCC. ENDE XCIIJ. OPTEN XXIIJ. DACH VANDER || MAENT SEPTEMBER GODE SIJ LOF || (CA 965). (Parijs Bibl. Nat., Middelburg Prov. Bibl.) 4o. | |
[pagina 33]
| |
2. Tekstuitgave.Penon G., Die schoone ende die suuerlicke historie van Appollonius van Thyro, in Bijdragen tot de Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde, I, pp. 123-182, Groningen, 1880. | |
3. Literatuur.Penon G., De roman van Apollonius koning van Tyrus, in Idem, pp. 79-119. Verdere literatuur aldaar passim en in: Bauerhorst, Bibliographie, p. 35. Heitz-Ritter, Versuch, pp. 7-10. | |
B. InhoudI. 1. Koning Anthiochus van Antiochië voelt een zondige liefde voor zijn eigen dochter en dwingt haar tot bloedschande. 2. Om te verhinderen dat zij zou huwen geeft hij de mannen die om haar hand dingen een raadsel op: indien iemand het kan oplossen, krijgt hij haar tot vrouw, maar anders wordt hij onthoofd. - II. 3. Appollonius, prins van Thyro, komt daar ook en lost het raadsel, dat Anthiochus' verhouding onthult, op, doch hij reist terug naar zijn land, daar Anthiochus weigert de misdaad te bekennen. - III. 4. Anthiochus geeft zijn hofmeester Thaliarchus opdracht Appollonius te vermoorden. 5. Appollonius beseft dat hij juist geraden heeft en gaat in het geheim weer op reis. 6. Thaliarchus meldt aan zijn koning dat Appollonius verdwenen is. Daarop stelt Anthiochus het hoofd van de prins op prijs. - IV. 7. Appollonius landt in de stad Tharsien. 8. Een oude dienaar, Elinatus, vertelt hem wat Antiochus te zijnen opzichte gedaan heeft. 9. Appollonius ontmoet Stranguilio, prins van de stad, en helpt de stad uit haar armoede; een standbeeld wordt voor hem opgericht. - V. 10. Opnieuw ingescheept, lijden zij schipbreuk; alleen Appollonius schiet er over en wordt op het eiland van Penthapolianen geworpen. - VI. 11. Hij wordt door een visser gevonden, gekleed en voortgeholpen. 12. In de stad is er een athletiekwedstrijd en Appollonius meet zich in een kaatswedstrijd met koning Altistratus. - VII. 13. Deze is zeer tevreden over het spel en nodigt hem aan zijn dis. 14. Hij leert de dochter van de koning kennen, die hem wil troosten met harpspel. Daarop speelt Appollonius zelf meesterlijk. - VIII. 15. De prinses wordt op hem verliefd en begiftigt hem rijkelijk. Hij moet aan het hof overnachten. 16. 's Morgens vroeg vraagt de prinses aan haar vader of Appollonius haar leermeester mag worden. - IX. 17. Appollonius neemt dit voorstel aan. - X. 18. De prinses wordt ziek van liefdesmart. - 19. Drie jongelingen dingen om haar hand. 20. Door middel van een brief geeft zij bedekt te kennen dat zij Appollonius bemint. - XI. 21. Zij huwen en spoedig verwacht zij een kind. 22. Uit Thyro ontvangt Appollonius door schippers het nieuws dat de koning van Antiochië en diens dochter door de bliksem gedood werden, en dat dit land nu voor hem is. 23. Samen met zijn vrouw zal hij daarheen scheep gaan. - XII. 24. In een tempeest wordt hem een dochter geboren; de moeder echter is schijndood. 25. Een knecht geeft de raad het vermeende lijk in een goed gesloten kist aan de golven toe te vertrouwen. - XIII. 26. Een meester in medicijnen vindt de kist op het strand van Ephese en wil de vrouw met pracht begraven. 27. Een leerling van de meester ontdekt dat zij nog in leven is, wekt haar levensgeesten op en geneest haar. 28. Met de maagden neemt zij haar verblijf in de tempel van Appollijn. - XIV. 29. Appollonius reist eerst naar Tharsië. Hij besluit te gaan rondzwerven. 30. Zijn dochter Tharsia laat hij er met haar min achter om haar te laten opvoeden samen met Stranguilio's dochter Philomasia. Appollonius zou pas terugkomen om haar uit te huwen. 31. Als Tharsia veertien jaar is vertelt haar min vooraleer te sterven aan Tharsia haar afkomst. 32. De burgers prijzen Tharsia's schoonheid in vergelijking met Philomasia. - XV. 33. Dyonisiades, Stranguilio's vrouw, geeft uit afgunst aan een landman, Theophilus, de opdracht Tharsia te doden. 34. Bedreigd, smeekt Tharsia te mogen bidden alvorens te moeten sterven. - XVI. 35. Juist varen er zeerovers langsheen de kust: zij nemen Tharsia mede. 36. In Tharsië wordt voorgewend dat het meisje plots gestorven is, en een mooi graf wordt opgericht. - XVII. 37. Tharsia wordt door de zeerovers te Mithelen te koop gesteld. 38. Athanagoras, de prins der stad, en een hoerenwaard (een roffiaen, een stoefhouwer, die hem met lichte | |
[pagina 34]
| |
vrouwen gheneerde) bieden om haar tegen elkaar op. 39. De hoerenwaard koopt haar en brengt haar in zijn bordeel, en wil haar enen gouden priaep... dat is heymelicdom (d.i. Priapos, Griekse god der vruchtbaarheid) doen aanbidden. Zij smeekt hem haar zuiverheid te mogen bewaren. 40. De opzichter maakt haar gereed voor haar bedrijf. 41. Als eerste wil prins Athanagoras tot haar komen, doch Tharsia verhaalt hem haar rampspoed, zodat hij haar maagdelijkheid eerbiedigt. 42. Zo gebeurt het telkens met de andere mannen die haar bezoeken. 43. De bordeelhouder is boos en wil haar door de opzichter doen verkrachten. Ook deze weet zij tot erbarmen te bewegen, wat meer is, zij zal voortaan geld verdienen door op de markt muziek te spelen en moeilijke vragen op te lossen. - XVIII. 44. Intussen komt Appollonius terug in Tharsia, waar men hem mededeelt dat zijn dochter gestorven is; al brengt men hem bij het graf, toch twijfelt hij aan de waarheid van wat hem verteld wordt. - XIX. 45. Opnieuw gaat hij scheep; een onweder drijft het schip naar Mithelen. 46. Geheel de bemanning gaat zich vermaken aan land, alleen Appollonius blijft bedroefd beneden in het schip. - XX. 47. Prins Athanagoras komt het schip bezichtigen en dringt door tot Appollonius, doch kan hem niet troosten. 48. Hij zendt om Tharsia, die verstand heeft van alles en de zieke misschien kan opwekken. - XXI. 49. Deze tracht Appollonius, die zij natuurlijk niet kent, op te beuren met gezang en raadsels. 50. Wanneer zij hevig aandringt, stoot hij haar weg. 51. Zij uit een lange klacht over haar ongelukkig familieleven. - XXII. 52. Hieruit maakt Appollonius op dat zij zijn dochter is; er is grote vreugde. - XXII. 53. Athanagoras vraagt Tharsia ten huwelijk. 54. De hoerenwaard wordt gevangen genomen en veroordeeld tot de brandstapel. 55. Aan de opzichter van het bordeel, aan de lichte vrouwen en aan de burgers der stad worden geschenken uitgedeeld. 56. De bruiloft wordt gevierd. Gedrie reizen ze daarna naar Tharsië. - XXIV. 57. In een droom wordt Appollonius aangemaand naar de tempel in Ephese te gaan met dochter en schoonzoon, en daar luidop zijn wedervaren te vertellen. 58. In die tempel ontmoet hij zijn vrouw, die er onder de maagden verblijft, doch zij herkennen elkaar voorlopig niet. 59. Luidop verhaalt hij zijn avonturen. - XXV. 60. Zijn vrouw verneemt daardoor wie hij is, en de familie is gelukkig herenigd. 61. Samen reizen zij naar Antiochië waar Athanagoras achterblijft. - XXVI. 62. In Tharsië worden Stranguilio en Dyonisiades gedood om hun misdaad tegen Tharsia. 63. De landman Theophilus mag echter vrij uit gaan. - XXVII. 64. Zij reizen naar Penthapolim. Na een jaar sterft koning Altistratus, zodat Appollonius hem opvolgt. 65. Hij beloont de visser die hem na de schipbreuk redde en ook Elinatus, de dienaar die nieuws had gebracht over Anthiochus. 66. Het verder leven van de held. | |
C. Herkomst.In zijn inleiding tot de herdruk schetst Penon vrij uitvoerig de gehele litteraire overlevering van de roman. Vatten we zijn studie hier samen: uit een thans verloren originele Griekse roman (tussen 210-325 geschreven), werd een Latijnse bewerking gemaakt (begin VIe eeuw), waarvan geheel de middeleeuwen door onder de titel Historia Apollonii regis Tyri een zeer groot aantal handschriften bestonden. Deze roman werd in de meeste Europese landen vertaald of omgewerkt, ofwel werden er elementen van overgenomen in de nationale literatuur; we vermelden aldus onder de meest bekende werken in Frankrijk Jourdain de Blaivies en in Engeland Shakespeare's Pericles Prince of Tyre. Als hoofdstuk 153 werd de Latijnse roman, lichtjes aangepast, in de Gesta Romanorum (XIVe eeuw) opgenomen. Naast Latijnse incunabeldrukken, verschenen er vóór 1500 ook reeds een Franse en een Duitse prozabewerking, de eerste s.d. (1482?) te Genève bij Garbin, de tweede, geschreven door Heinrich Steinhöwel (oudste druk: 1471, Augsburg, bij Gintherus Zainer). Met geen enkele van deze vertalingen heeft de in 1493 te Delft in het Nederlands gedrukte prozaroman enige verwantschap; hij werd haast woordelijk overgenomen uit de bewerking der Gesta Romanorum, waarvan als Die Gesten of gheschienissen van Romen of Die hystorien ghetogen vten gesten ofte croniken der Romeyen drie incunabeldrukken | |
[pagina 35]
| |
bekend zijn: 1481, 1483 en 1484 (zie meer daarover hieronder Bijlage III). Penon vergeleek doorlopend de tekst van onze prozaroman met de editie van 1483 en duidde bij de herdruk in voetnota de varianten aan (ook, maar in mindere mate, de varianten van de Lat. Gesta en de Historia Apollonii). Zijn mening zal wel de juiste zijn: ‘Ik gis dat een drukker het verhaal van Apollonius' lotgevallen in de Gesten zeer belangrijk vond, en dat hij meende dat een volksboek van Apollonius wel koopers zou vinden, en dat hij het daarom ging drukken (met weinig wijzigingen), terwijl hij het verhaal in hoofdstukken verdeelde, en elk hoofdstuk een opschrift gaf’ (p. 111). Uit de lijst der varianten blijkt inderdaad hoe weinig beide versies onderling verschillen: nu eens een woord minder dan een woord meer of een zin een weinig uitgebreid. In de Appolloniusdruk lijkt ons een tendenz naar vóór te treden om tegenover een tautologie in de Gesten slechts één der termen over te nemen. Enkele typische voorbeelden onder heel wat andere: Appol. p. 132 ‘en gaf hem gheen antwoerde’ t.o.v. Gesten ‘... antwoert of wedergruet’; p. 142 ‘liet hem vercieren’ t.o.v. ‘liet hem moy toemaken ende verciere’; p. 148 ‘vroemoeder ende bewaerster’ t.o.v. ‘vroemoer, een minne ende een bewaerster’; p. 160 ‘deerne’ t.o.v. ‘meit of deerne’; p. 167 ‘toe spreket’ t.o.v. ‘calt of toe spreket’. - Bij het indelen in hoofdstukken en het plaatsen daarboven van een opschrift ging de bewerker driemaal onlogisch te werk, doordat hij in de titel iets weergeeft wat zoëven in het vorige kapittel werd verhaald, om dan eerst aan te sluiten bij het volgend hoofdstuk (cfr Penon, pp. 147, 173, 178). Waar ten slotte dient op gewezen - Penon vestigt er telkens de aandacht op in voetnota - zijn de vele rijmwoorden die we in de prozatekst aantreffen; bijzonder in de bladzijden 169 tot 171 van de herdruk komen ze veelvuldig voor, doch ook in de andere delen treffen wij herhaaldelijk zinsdelen aan welke rijmen. Zij kwamen alle reeds voor in de Gesten, de Appolloniusdruk schijnt door onachtzaamheid er zelfs enkele van te hebben laten verloren gaan (cfr p. 169: besmet... onbevlect t.o.v. ... onbelet; p. 171: ontfangen... gaen t.o.v. ontfaen...). Dat aan de prozatekst der Gesten een bewerking in verzen zou ten grondslag liggen mag o.i. allerminst verondersteld worden, daarvoor wijken de varianten tegenover de Gesta, die Penon eveneens in voetnota mededeelt, al te weinig af; het kan de vertaler er enkel om te doen zijn geweest de stijl aldus te verfraaien. | |
E. Jongere edities uit de XVIde eeuw.Nergens hebben we een spoor van een latere druk ontdekt. |
|