De Nederlandse volksboeken
(1977)–Luc Debaene– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 27]
| |
A. 1. TitelbeschrijvingEEN SCHONE || HISTORIE VAN ALEXANDER VAN || METS | HOE HY IN TURCKIJEN GHEVANGEN WERDT | ENDE HOE || HEM ZIJN HUYSVROUWE VERLOSTE | GEKLEET ALS EENEN MONINCK. || [versiering - houtsn.: drie Christenen in ploeg bij Saracenen - versiering] || T' AMSTELREDAM. || GHEDRUCKT BY CORNELIS DIRCKSZ. COOL. | WOONENDE INDE WAR- || MOESTRAET INDEN VERGULDEN PASSER | ANNO 1645. || ('s-Gravenhage KB) kl. 4o. | |
[pagina 28]
| |
2. Tekstuitgaven.De Ndl. prozaroman:
Het derde deel. || der || Vrouwen-Peerle, || Florentina de ghetrouwe: || Huys-vrouwe van Alexander van Mets, de welcke haeren Man met || groote verduldigheyt verlost heeft uyt de Slavernye. || [Houtsn.: de drie vrouwen] || pp. 41-54 in: ‘De Vrouwen-Peerle’. Dit is geen herdruk van de oudste Ndl. redactie, echter wel van een heel wat afwijkende jongere tekst, zie Bijlage II hieronder. Editie Nederduits: [24 Juli] 1500, Magdeburg, [Simon Koch]: De historie van alexander den || greuen van metze wo he imme || ploge theen moste || [Houtsn.: de graaf trekt de ploeg] || [Bl. 2a-Sign. aij:] ¶ Eine schone historie van einen wolgeboren || vnde gestrengen heren | hernn Alexandernn Greuen || to Metze | wo he ouer meer in heydenschop in || grotem iamer vnde elende geuangen | vnde in dem || acker den ploech manck anderen cristen theen || moste | vnde wo he alleine dorch sine eddle tuch || tige vnde bestendige vrouwe van den heydensche || konninge vorloset wart. || ... [In fine:] ¶ Gedrucket vnde vulendet in der stad || Magdeborch amm auende Iacobi imme || gnadenriken yare veffteynhundert || (BC 326) (Berlijn StB en Wolfenbüttel LB) Afgedrukt pp. 61-70 in Johannes Bolte, Die Historie vom Grafen von Metz, in NJ, XLII (1916), pp. 60-70. Het Hgd. gedicht: De druk: Von dem graffen in dem pflug ge- || sang weisz von meincz: || [Houtsn.: de graaf trekt de ploeg] || [In fine:] ¶ Getruckt zu Erffort von meister hansen || sporer bey sante veit zu den eynsydell Im||XCV Iare. || (Berlijn StB), werd afgedrukt: Das Meisterlied vom Grafen Alexander von Mainz. Beilage pp. 33-42 in Bolte Johannes, Die getreue Frau. Deutsche Märchen aus dem Nachlasse der Brüder Grimm. 3., in Zeitschrift des Vereins für Volkskunde, XXVI (1916), pp. 19-42. Met belangrijke inleiding en bibliographie. | |
3. Literatuur.Zie verder: Boekenoogen G.J., De Ndl. Volksb., in TBB, III (1905), pp. 135-138 met uittreksels uit de Ndl. druk van 1645. Bolte Johannes & Polivka Georg, Die getreue Frau, in Anmerkungen zu den Kinderu. Hausmärchen der Brüder Grimm, III, Leipzig, 1918, no 218, pp. 517-531. Debaene Luc., Rederijkers en Prozaromans. | |
B. Inhoud.Prologhe. 1. Vss: dit verhaal ter ontspanning. Lees hier hoe deugd beloond wordt. - I. 2. Aanvang: 1210, Metz. Na de dood van zijn vader wordt de edelman Alexander uitgehuwd aan Florentine. 3. Tijdens een wandeltocht zegt hij haar naar het H. Land te willen reizen; zij is bedrukt. 4. Zij bidt God. Een engel verschijnt haar met de opdracht voor haar man een hemd van fijn laken te maken, met een kruisken er op van rode zijde: zolang zij haar eer ongerept bewaart zal dit hemd wit blijven. - II. 5. Zij geeft haar man zulk een hemd. 6. Vss: dialoog Alexander-Florentine: afscheid. 7. Alexander reist over Venetië naar Syrië, waar hij tegen de Saracenen gaat vechten. 8. Hij wordt met vijf andere Christenen gevangen genomen en vóór de sultan gebracht, waar zij de ploeg te trekken verkiezen boven de verdrinking. Zij lijden veel, doch Alexander's hemd blijft onbesmet. 9. Vss: Alexander's gebed om God's hulp. - III. 10. De sultan hoort over Alexander's geval, roept hem, verneemt wie en van waar hij is, en hoe zijn hemd zuiver blijft. 11. De sultan zendt een van zijn edellieden naar Metz om Alexander's vrouw te verleiden. 12. Te Metz in een herberg laat de waard Alexander's vrouw tot hem komen: hij zegt dat haar man slechts te redden is als zij hem een nacht ter wille is. Zij vraagt uitleg, doch weigert te zondigen. 13. De edelman reist naar zijn land terug. 14. De vrouw is bedrukt: vss: refrein op stok: Ter werelt en is gheen droever vrouwe. Aanvangsvers: Ay lacen wat heb ick nu ghehoort. - IV. 15. God zendt een engel. 16. Vss: Florentine krijgt bevel naar Turkije te gaan. 17. Als minderbroeder vermomd, met een harp, moet zij de Turkse ridder opzoeken te Venetië. 18. Vss: Florentine's verbazing. 19. Zij doet aldus, komt door harpspel in de gunst van de ridder die haar vraagt hem te vergezellen naar zijn koning die haar zal geven wat zij hem moge vragen. | |
[pagina 29]
| |
- V. 20. Zij komen bij de koning, zij ziet Alexander, de ridder geeft verslag over de reis; de monnik (Florentine) komt in de gunst en zal er een maand verblijven. 21. Na de maand vraagt hij (Florentine) zijn loon: paard of geld wijst hij af, doch vraagt een reisgezel. 22. Hij krijgt Alexander om hem naar Jerusalem te vergezellen. 23. Na de bedevaart vinden zij een Christen prins die hen met zijn schip zal terugvoeren. 24. Vss: de schipper spreekt over de tocht. 25. Vss: Alexander's dankgebed. 26. Getwee reizen zij verder naar Metz. 27. Op twee mijl van de stad zegt de monnik (Florentine) naar zijn klooster te moeten reizen; hij vraagt een stukje uit Alexander's hemd tot getuigenis; deze geeft dit en schrijft een brief waaruit hij een stuk aan de monnik geeft en de rest bijhoudt als bewijs. 28. Zij gaat vlug naar huis, legt de monniksklederen af en verbeidt haar man. 29. De vrienden verwijten haar de lange afwezigheid. 30. Als Alexander thuiskomt zeggen ze dat Florentine lang met een ander man is weg geweest. - VI. 31. Tijdens de maaltijd verhaalt Alexander zijn lotgevallen. 32. Zijn zwager klaagt over Florentine's gedrag. 33. Zij gaat van tafel weg. 34. Vss: haar klacht om de laster. 35. Zij kleedt zich opnieuw als monnik, komt vóór het kasteel, wordt bij Alexander geroepen, vraagt naar diens vrouw. Als over haar geklaagd wordt, maakt zij zich bekend, doet de kap af, en toont de bewijzen. 36. Vss: Alexander vraagt vergiffenis en heet haar welkom. - VII. 37. Vss: dialoog Alexander - Florentine: zij schenkt hem vergiffenis, hij dankt. 38. Zij leven verder gelukkig. 39. Florentine wordt ziek: vss: haar ziekteklacht. - VIII. 40. Vss: dialoog Alexander - Florentine: haar afsterven. 41. Vss: dialoog: een vriend - Alexander: troost, vrome wensen. 42. Alexander's verder leven en zalig sterven. 43. Vss: Conclusie. | |
C. & D. Herkomst en eigenaardigheden.Van dit volksboek kennen we geen oudere editie dan die van 1645, we menen echter dat het reeds vroeger bestond wegens het voorkomen op de boekeninventaris van Dirck Jansz. uit Het Bildt (1608) en op verscheidene censuurlijsten uit het begin der XVIIe eeuw (Malderus, 1621, lijst Triest en Gent, 1622 - cfr over die inventaris en lijsten dl. II, Hoofdstuk III). Het volksboek werd dan, in Zuid-Nederland, reeds samen met de histories van Griseldis en Helena van Constantinopel uitgegeven onder de titel De Vrouwenpeerle (cfr approbatie o.a. in de in Bijlage II vermelde uitgave van M. Verdussen: 18 Mei 1621); deze tekst heeft echter reeds op heel wat plaatsen door slordigheid wijzigingen ondergaan en er zijn delen weggevallen zoals uit een vergelijking met de afzonderlijke Hollandse editie van 1645 onmiddellijk blijkt. Deze laatste is zeker oorspronkelijk. We hebben echter redenen om te veronderstellen dat dit volksboek reeds in de postincunabelperiode bestond. Vooraf echter schetsen we bondig de geschiedenis van het thema. Uit de nota's van de gebroeders Grimm publiceerde Bolte een versie van het volksverhaal betreffende de graaf en zijn getrouwe echtgenote, terwijl hij daarnaast variante versies vernoemde, waarbij hij als Hauptmotive vastlegde: ‘A. Ein Graf gerät in türkische Sklaverei. - B1. Da er ein Hemd (Tuch) trägt, das weiss bleibt, solange seine Frau daheim ihm die Treue wahrt, (B2) versucht ein Abgesandter des Sultans die Frau zu verführen, doch vergeblich. - C. Diese folgt als Pilger verkleidet dem Türken und erringt durch ihr Harfenspiel und ihren Gesang des Sultans Gunst, so dass er ihr drie Christensklaven schenkt, darunter ihren Gatten. - D. Als der Graf heimgekehrt bedenkliche Reden über die lange Zeit verschwunden gewesene Gattin vernimmt, tritt sie ihm in ihrer Pilgertracht entgegen und gibt sich als seine Befreierin zu erkennen.’ (Bolte, Die Getreue Frau, Zsch. f. Volksk., p. 25). Bij zijn zoeken naar bronnen van het volksverhaal, waarin tussengelaste strophen een bijzondere merkwaardigheid vormen, komt Bolte over een vermoedelijk XVIIIe-eeuws toneel- of zangspel bij de oudste bekende versie van het verhaal, een ‘Mainzer Meisterlied’, voor de eerste maal in-4o gedrukt te Bamberg, 1493, s.n. (Johannes Sporer) (Parijs, Bibl. Nat.) (Voor een bibliographie der bekende drukken zie Bolte, ibid., p. 26 nota 2 en Heitz-Ritter, Versuch, p. 62). Merkwaar- | |
[pagina 30]
| |
dig is dat alle drukken, na de tweede druk van Sporer (Erfurt, 1495), ‘die Heimat des Helden von Mencz (so lautet die volkstümliche Schreibung des 15. Jahrhunderts für Mainz; vgl. Chroniken der dt. Städte 17, 3. 412) nach Metz verlegen. Schon die niederdeutsche Prosafassung, die 1500 zu Magdeburg erschien, zeigt diese vermutlich aus einer Verlesung der Abkürzung Mencz hervorgegangene Angabe und fügt, um den Ort der Handlung zu charakterisieren, “eine clene Vorrede van der werdyghen stad Metze” hinzu, die wohl auf Schedels Chronik von 1493 Bl. 110 b fusst’ (Bolte, ibid, p. 27). Jonger is het lied ‘vom Grafen von Rom’, dat ook in het Nederduits, Deens, Zweeds, IJslands en het Nederlands bekend is geworden (Ibid, pp. 27-28); het verhaal leefde daarnaast in andere litteraire producten in Duitsland en elders verder (cfr ibid., pp. 28-32).
In zijn inleiding tot de herdruk van het Nederduitse proza-volksboek - in het jaar 1500 te Magdeburg in-4o, zonder drukkersnaam verschenen, doch steeds aan ‘Simon Koch genannt Mentzer’ toegeschreven - voegt Bolte er nog de mogelijkheid aan toe dat de verandering Mainz - Metz opzettelijk kan ‘durch den aus der Nähe von Mainz gebürtigen Buchdrucker Simon Mentzer veranlasst worden sein, weil dieser die Mainzer Lokalsage für unglaubwürdig hielt oder aus irgend einem andern Grunde nicht verbreiten wollte’ (Bolte, Die Historie..., NJ, p. 61); doch, voegt hij er aan toe, ook de jongere drukken van het lied en het Ndl. volksboek dragen de nieuwe titel! ‘Man wird also schliessen müssen, dass die Verwandlung des Namens Menz in Metz schon vor 1500 in einer für uns verlorenen Ausgabe des Meisterliedes vorgenommen wurde, die sowohl der nd. Prosa als den übrigen Drucken als Quelle diente’ (ibid., p. 61). Bolte leidt dan alle versies van het sprookje af uit de XVe eeuwse ‘Ortssage... die sich an ein im Mainzer Dome befindliches Grabmal und ein dort aufgehängtes Hemd und Mönchsgewand anknüpfte’ (Die Getreue Frau, Zsch. f. Volksk., p. 32). Waarop gaat nu de Ndl. tekst-versie 1645 terug? In een voetnota zegt Bolte: ‘Das ältere niederländische Volksbuch, das Kalff in die erste Hälfte des 16. Jahrhunderts setzt, scheint nicht aus der nd. Prosa, sondern aus dem Liede hervorgegangen zu sein’ (NJ, p. 61); hij schijnt hiervoor te steunen op L. Uhland (Schriften, IV, p. 305) doch zelf de Ndl. tekst niet gezien te hebben. Uit een eigen onderzoek lijkt ons die stelling aannemelijk. Ziehier enkele plaatsen waar ons volksboek meer met het Hgd. gedicht overeenstemt dan met het Ndd. proza: 1. Beide missen de voorrede over de stad Metz.
2. Ndd. proza: Na begere vnde beuele des rydders so sande de wert na der vrouwen. Se berede syck drade, dar hen to komen, vnde entuenck den ridder mit groten tuchten vnde eren, so vragende oene flitich na Alexandere, oereme manne (edit., p. 64).
Ndl. prozaroman: Der wirt begunt nach der frauen senden,
Do er die red vom ritter vernam.
Die frau berait sich behende,
Wie pald sy in des wirtes haus kam,
(Mit hoefischen sitten grüszten sy einander.)
Sy empfieng den ritter schoen mit iren henden,
Als in dem lande gewonheit was,
Das det man an allen enden.
Wie pald sy zu dem ritter sasz,
Sy fraget in pald nach irem Alexander.
(Edit., vss 120-129.)
Ndl. prozaroman: Doen zy dese bootschap hadde verstaen / soo maectese haer cierlijcken toe / ende quam inde herberghe daer zy den Ridder seer minlijck ontfinck in haren armen met eenen kusse na de maniere des lants ende sy ginc doe by den Ridder sitten / ende vraegde hem na haren man Alexander. (A4 ro.)
3. Ndd. proza: vnde ick alle min dage nein vaster vnde bestendyger wyff ny geseen hebbe. Scholde ick se mit gewalt dar toe getwungen hebben, hadde ic min leuent moten vorlesen. (Edit., p. 66.)
Hgd. gedicht: Kein vester weib hab ich mein tag nie gesehen.
Solt ich sy dartzu hon getzwungen,
So warent der edel fruend so fil,
Mit dem leben wer ich von Mentz nit komen.
(Edit., vss 252-255.)
| |
[pagina 31]
| |
Ndl. prozaroman: ick en sach noyt eersamer noch volstandigher vrouwe dan Alexanders wijf / also en wildese mijnen wille niet doen / ende wou ickse daer toe hebben ghedwongen ic en hadde van daer niet levende gecomen / overmits de macht van haren edelen vrienden. (A5 ro.) 4. Zo het Ndl. op het Ndd. proza zou teruggaan dan ware allicht de kapittelindeling overgenomen.
Kalff was met de herkomst van ons volksboek niet bekend en vermoedde een Franse bron; voorzichtig zegt hij dat het ‘waarschijnlijk tot de eerste helft der 16de eeuw’ behoort (Gesch. Ndl. Lett. 16 E., I, p. 386). Wij menen echter een bewijs te hebben dat het volksboek zeker ten minste op 8 Februari 1531 bestond, en hoogst waarschijnlijk reeds in 1518. In de wel uit dat jaar daterende Historie van Frederick van Jenuen (cfr dit volksboek hieronder) komen met enkele ietwat afwijkende varianten tien verzen voor die ook in Alexander van Mets worden aangetroffen. Hun aanhef ‘Wel aen...’ wijst er op dat zij oorspronkelijk in deze laatste historie thuishoren, vermits zowel de Ndd. prozatekst als het Hgd. Meisterlied op die plaats de schipper doet zeggen: ‘Wohl an...’, toespraak die de Ndl. bewerker in verzen heeft uitgebreid: wel aen / wel aen sonder sparen /
T'schepe / tschepe / laet ons gaen varen
Laet drijven tschip voor wint voor wage
Want binnen eenen daghe /
Seyle ic dus wel twee hondert mijlen /
Wy sullen dus landen in korter wijlen.
De Heere heb lof van sulcken lavene
Ic sie van veere der Christenen havene.
Doen seyde Alexander God danckende
O Hemelsche vader weest minlic gedanct
Dat ic Christenrijc sie / daer ic twee jaren
God om ghebeden heb dies my verlanct
In mijn herte sonder openbaren:
Nu laet ick Sieryen varen:
dies danc ic de Heere die hier neder daelde
Een trooster van alle Sondaeren /
Lof heb Godt die aent cruys ons schult betaelde
Lof die zijn vrienden wter hellen haelde.
(Alexander, fol. A5 vo-A6 ro.)
Vgl. hieronder Frederick van Jenuen en bemerk hoe die verzen daar geen regelmatig rijmschema meer volgen, terwijl in Alexander zij paarsgewijze rijmen. De verzen geven in dramatische vorm mono- en dialogen. Het mooist is het refrein, Florentine's jammerklacht. Alle zijn nauw met het verhaal verbonden. We geven hier nog ‘De Conclusie’: Dees dinghen sijn aldus gheschiet /
Soo my schriftuere seydt openbaerlijck /
Te Mets men tHemde ende Kappe siet
By haer beyder graf ghewaerlick:
Hun jaer ghetije hout int ghemeyne /
Oudt ende jonck / groot / ende kleyne.
Ghy Vroukens houdt dit in memorie
die hoort oft leest dese Historie /
En wilt uwen mannen ducht bewijsen
Zoo sal alle eere iu [sic, lees: in] u rijsen.
(A8 ro.)
Over een mogelijk auteurschap van Anna Bijns, cfr hieronder bij Frederick van Jenuen. | |
E. Jongere edities uit de XVIde eeuw.Het jongere Ndl. lied is niet verloren, zoals Bolte (Zsch. f. Volksk., p. 28 met verwijzing naar Fl. van Duyse, Het oude Nederlandsche Lied, I, 's-Gravenhage - Antwerpen, 1903, p. 271) beweert. We kennen Een schoone historie van de graaf van Roomen, die in Turkyen de ploeg trok, t' Amsterdam, by Hendrik Rynders, (ca 1785), (Leiden UB). Dit lied kan uit de XVIde eeuw stammen. |
|