Vaderlandsche historie. Deel 6
(1842-1866)–Jan Baptist David– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |
Vaderlandsche historie.
| |
[pagina 3]
| |
875-1013.Het land der Nerviërs, van in de zevende eeuwGa naar voetnoot(1) gekend onder den naem van HenegauGa naar voetnoot(2), is een der vruchtbaerste van België: geen twyfel dus of het zal dan ook, sedert de vroegste tyden af, meer bevolkt zyn geweest dan sommige andere streken, wier lagere, moerassige gronden min | |
[pagina 4]
| |
geschikt waren voor den akkerbouw, en in welke, uit dien hoofde, de bewooners grooter moeite hadden om zich het noodige onderhoud te verschaffen. Eene tweede oorzaek welke, naest die gunstige gesteldheid van den bodem, ja meer nog dan deze, medewerkte om Henegau spoediger te doen vooruitgaen in welvaert en bevolking, waren de kloosters die daer, eerder en talryker dan in andere gewesten, tot stand kwamen. Zoo stichtte, reeds in 637, de heilige Geretrudis het klooster van HamageGa naar voetnoot(1) in OosterbantGa naar voetnoot(2). Het jaer daerna ontstond, in dezelfde buert, de abtdy van ElnoGa naar voetnoot(3), gesticht door den heiligen Amandus, die mede te LeuzeGa naar voetnoot(4) eene geestelyke gemeente vestigdeGa naar voetnoot(5). In 644 stichtte de H. Landelinus het klooster van | |
[pagina 5]
| |
WallersGa naar voetnoot(1), terwyl in 650 het woeste UrsidonkGa naar voetnoot(2) bewoond werd door de leerlingen van den heiligen GhislenusGa naar voetnoot(3). In 653 werd de abtdy van Marchiennes ingewydGa naar voetnoot(4), en dry jaer later die van Aulne op de SambreGa naar voetnoot(5). In 661 stichtte de heilige Aldegondis een vrouwen-klooster te MaubeugeGa naar voetnoot(6), en hare zuster, de H. Waldetrudis, een ander te BergenGa naar voetnoot(7), terwyl der laetste echtgenoot, de H. Vincentius, aen HautmontGa naar voetnoot(8) en SoigniesGa naar voetnoot(9) de zelfde gunst bewees. Eindelyk, in 667, ontstond de abtdy van MaroillesGa naar voetnoot(10), door de zorg van den | |
[pagina 6]
| |
heiligen HumbertusGa naar voetnoot(1); kort daerna die van Hasnon in het ValencynscheGa naar voetnoot(2), en in 689, die van Lobes op de SambreGa naar voetnoot(3). Zoo vele geestelyke gestichten, in min dan eene halve eeuw tot stand gekomen, en over het henegauwsche grondgebied verspreid, moeten niet alleen het heidendom, met al zyne ongeregeldheden, uit die streken eerlang verdreven hebben, om, naest de kennis van den waren God, zachtheid van zeden en christelyke deugd onder de landzaten te doen heerschen; maer de arbeidzame kloosterlingen maekten op korten tyd de wildernissen bewoonbaer, ontgonnen de barre heigronden, doorsneden de bosschen, en strooiden, mag men zeggen, de eerste zaden, waer naderhand eene menigte van dorpen, van steden zelfs uit ontsproten zynGa naar voetnoot(4). | |
[pagina 7]
| |
Men mag van dat alles afleiden dat Henegau ook al vroeg onder het bestier van eenen byzonderen landvoogd zal gestaen hebben, zoo wel als Vlaenderen en andere gauen. De oudere schryvers beweren zelfsGa naar voetnoot(1) dat reeds omtrent het midden der vyfde eeuw dat deel van het veroverde België zyne eigen graven had, en beginnen de reeks dier vorsten met Clodio's zoon, Albero genaemd, wiens nazaten zy getrouw opgeven zonder eenige onderbreking in de geregelde opvolging. Zulks heeft echter weinig of geenen grond in de geschiedenis, en is daerenboven nauwelyks onderzoek waerd; want zoo lang de gauen bestierd werden door hooge ambtenaren, welke de koningen naer welbehagen aenstelden en herriepen, komt het er niet op aen om te weten in welke handen die gauen waren. Het historisch belang vangt aen met de tyden dat, ten gevolge van het verval der koninklyke magt, de graefschappen erfelyk zyn geworden, en byzondere staten hebben uitge- | |
[pagina 8]
| |
maekt, leenroerig het zy van de fransche, het zy van de duitsche kroon. In deze hoedanigheid vertoont zich Henegau sedert het laetste der negende eeuw, toen Lotharingen het geslacht zyner eigen koningen hebbende zien uitsterven, verdeeld was tusschen Frankryk en DuitschlandGa naar voetnoot(1), of nu eens aen deze, dan weêr aen gene kroon toebehoorde. Omtrent dien tyd vindt men in het bezit van Henegau graef Raginer, bygenaemd Lankhals, wiens nakomelingen hem in het leen zyn opgevolgd, en dien wy dan ook houden voor den eersten erfgraef Van Henegau. Deze vorst, hoogst waerschynlyk van Karolinger afkomstGa naar voetnoot(2), speelde eenen grooten rol in de gebeurtenissen van zynen tyd, en was, zegt men, van eene uitstekende dapperheidGa naar voetnoot(3). Hy gaf daer blyken van in of omstreeks het jaer 875, toen de NoordmannenGa naar voetnoot(4), onder het beleid van den ver- | |
[pagina 9]
| |
maerden Rollo, in het eiland Walcheren vielen, en daer alles plunderden en verbranddenGa naar voetnoot(1). De landzaten hadden reeds eene zware nederlaeg beproefd, wanneer zy, naest Radbout van Friesland, ook Raginer van Henegau tot bystand riepen om hen de Barbaren te helpen uitdryven. De graef aerzelde niet met manschap derwaert te trekken; maer hy werd zelf verslagen, en genoodzaekt de vlugt te nemen: waerdoor de Noordmannen nog stoutmoediger geworden, en thans byzonder verbitterd op den Henegauwschen vorst, hem weldra in zyn eigen land kwamen bestoken. De Schelde opgevaren zynde, verwoestten zy beide oevers, en klommen tot CondéGa naar voetnoot(2), alwaer zy hunne eerste woede op het klooster uitwerktenGa naar voetnoot(3), om vervol- | |
[pagina 10]
| |
gens in het land te dringen, doende overal zoo veel kwaed als zy konden. Te vergeefs spande Raginer al zyne krachten in om de woestaerts tegen te houden of op het veld te bestryden: hy kon ze nergens meester worden, en moest telkens het onderspit delven; zoodat de Noordmannen den geheelen winter in Henegau doorbragten, tot oneindige schade der inwoonders, die alles verloren wat zy roerende hadden, velen zelfs hun leven zoo wel als hun goed. Het jaer daerna, beproefde de graef om met krygslist den vyand te kortwieken, doch zulks viel even kwalyk uit; want hebbende zich met een handvol volks in eene hinderlaeg verborgen, ten einde de vreemdelingen onvoorziens op het lyf te vallen, werd hy ongelukkiglyk zelf verrast door den sluwen Rollo, en ja gevankelyk weggevoerd. Hiermede had de Noordman zyn voornaemste doel bereikt, want hy wist by ondervinding dat zulk edele prooi zware rantsoenen liet verhopen. Inderdaed, des graven echtevrouw AlbradaGa naar voetnoot(1) | |
[pagina 11]
| |
kwam welhaest van uitkoop spreken, en kreeg voor antwoord dat zy de Deensche opleiders, ten getalle van twaelf, welke Raginer voor en na had gevangen gemaekt, weêr moest geven, en meteen al het goud en het zilver, dat er in 't land was, opbrengen, of haer gemael zou het met de dood vergelden. Aen tegenstribbelen of afdingen kon hier niet gedacht worden: daer bleef der edele vrouw niet over dan al hare kleinooden en het luttel schats, dat zy bespaerd mogt hebben, op te offeren, waerby vooral de kerken van heel het graefschap hare rykste gewaden en gevlugte kostbaerheden verpligt werden in te schieten, gelyk het toen ter tyd meestal ging, want buiten de groote huizen en de geestelyke gestichten kon men haest geen goud of zilver vinden. Dit alles werd dan ook aen den Noordman afgeleverd, die, vertederd door de trouw en de edelmoedigheid der henegauwsche vorstin, niet alleen haren gemael in vryheid stelde, maer met hem een vredever- | |
[pagina 12]
| |
bond sloot, en, volgens het zeggen van sommigenGa naar voetnoot(1), de helft van den losprys aen Albrada wederschonkGa naar voetnoot(2). Rollo vertrok met de zynen naer Frankryk. Maer eenige jaren later kwamen er anderen, in zyne plaets, Vlaenderen en de naburige streken ontrustenGa naar voetnoot(3). Zoo duerde het, met korte tusschenpoozen van verademing voor de arme landzaten, tot dat, in 891, de magt der noordsche plonderaers te Leuven geknakt werd door de groote overwinning van koning ArnulfGa naar voetnoot(4). Sedert dan had men van hen hier minder te vreezen, vooral sedert dat, in 895, Arnulfs zoon Zwendebout koning van Lotharingen gekroond zynde, in deze gewesten zyn verblyf kwam nemen, en die thans | |
[pagina 13]
| |
zelf, gezamentlyk met 's ryks vasallen, kon verdedigen tegen de aenvallen der vreemdelingenGa naar voetnoot(1). Jammer maer, de nieuwe koning vond meer moed dan gehoorzaemheid onder zynen adel, met wien hy nimmer vrede hebben konGa naar voetnoot(2). Graef Raginer zelf, die hem in 't begin als raedsman en als vriend had ter zyde gestaenGa naar voetnoot(3), viel op zyne beurt af, en werd 's konings gezworen vyand, tot zoo verre dat Zwendebout hem van zyn graefschap beroofde, en beval het ryk te ruimen binnen de veertien dagenGa naar voetnoot(4). De henegauwsche vorst had te veel aenhang om zich aen zoo streng een bevel te onderwerpen: in tegendeel, hy ging voort in zyne wederspannigheid, en verre van Lotharingen te ruimen, gelukte het hem, met anderen, den koning zelf van den troon te krygen, en diens | |
[pagina 14]
| |
broeder, Lodewyk het Kind, de kroon op het hoofd te zetten, terwyl Zwendebout, al zyne magt gebruikende om boven te blyven, te midden der worsteling den dood vond, in het jaer 900Ga naar voetnoot(1). Met Lodewyk het KindGa naar voetnoot(2) zouden misschien 's ryks edellieden beter huis hebben gehouden, dewyl hy tevens in Duitschland zyn' vader Arnulf op den troon gevolgd zynde, ook in meer gevorderden ouderdom tyd noch gelegenheid vinden moest om zich met de zaken van Lotharingen veel te bemoeijen, en er de leenmannen in den weg te staen. Maer hy ontviel hun in 911, door eene vroegtydige dood weggerukt, en liet de germaensche kroon, zoo wel als die van Lotharingen, zonder erfgenaemGa naar voetnoot(3). De duitsche Grooten waren niet sterk of niet eensgezind genoeg, om zonder opperhoofd te blyven, en kozen tot koning hertog Koenraet van FrankenlandGa naar voetnoot(4). Zoo deden ook, van hunnen | |
[pagina 15]
| |
kant, ja om dezelfde reden, die van Lotharingen. Zy wendden zich tot Karel, bygenaemd den Eenvoudige, en boden hem de kroon aen, welke hy gereedelyk aenveerdde. Maer deze vorst, die in 893 op den troon van Frankryk geklommen wasGa naar voetnoot(1), had daer met velerlei moeijelykheden de handen zoo vol, dat hy op geen zelfbestier in Lotharingen denken mogt. Neen, hy kon anders niet dan zich hier te lande door eenen stadhouder of onderkoning te doen vervangen, gelyk hy er dan ook eerlang toe overging, stellende in 912 graef Raginer Lankhals aen, om, met den titel van hertog, het bewind des ryks te voeren in zynen naemGa naar voetnoot(2). Raginer Lankhals had meest van allen bygedragen tot Karels verheffing, wat niet te verwonderen is, indien hy zelf van de Karolingers afstamde; want in dat geval plaetste hy een' zyner bloedverwanten op den troon: en Karel, met hem het onderkoningschap van Lotharingen op te dragen, begunstigde, op zyne beurt, een' nabestaende, wien hy daerenboven dankbaerheid schuldig was. | |
[pagina 16]
| |
Ook leefden sedert beide vorsten in eene nauwe vriendschap; doch het duerde niet lang, want de hertog overleed in het paleis van MeersenGa naar voetnoot(1) ten jare 916, twee zonen nalatendeGa naar voetnoot(2), de oudste van welke Gislebertus genaemd was, terwyl de jongste Raginer hiet, als zyn vaderGa naar voetnoot(3). Het stond den koning vry van de hertogelyke weerdigheid te beschikken naer welgevallen; doch volherdende in het gevoel van dankbaerheid voor den aflyvige, wiens begrafenis hy was komen bywoonen, vertrouwde by het hoogbestier van Lotharingen aen Gislebertus, in de hoop dat deze nieuwe gunsteling het vaderlyk spoor zou betreden, en het gegeven voorbeeld van getrouwigheid nagevolgd hebben. Gisleberts broeder Raginer II erfde het graefschap van Henegau. | |
[pagina 17]
| |
Karels verwachting werd deerlyk te leur gesteld. De onweerdige Gislebertus hield niet op zynen weldoener naer de kroon te steken, om zelf koning van Lotharingen te worden, gelyk wy elders verhaeld hebbenGa naar voetnoot(1), en leefde zelfs in vyandschap met zyn' eigen broeder. Dit is nagenoeg het eenigste wat de geschiedenis meldt omtrent de daden van den tweeden Raginer, die in of omstreeks 932 moet gestorven zynGa naar voetnoot(2), latende van zyne vrouw, Adelheid van BurgondiëGa naar voetnoot(3), dry zonen na, Raginer III, welke hem in het graefschap van Henegau | |
[pagina 18]
| |
opvolgde, en twee andereGa naar voetnoot(1). Hertog Gislebert, die, sedert dat de kroon van Lotharingen tot de duitsche keizers was overgegaenGa naar voetnoot(2), Gerberga, de dochter van Hendrik den Vogelaer, ten huwelyk had ontvangenGa naar voetnoot(3), en mitsdien in zyn ambt van koninklyken stedehouder gehandhaefd was, hernam, na Hendriks doodGa naar voetnoot(4), zyn oproerig gedrag tegen diens opvolger Otto den Groote, maer schoot er dit mael het leven by in; want hebbende de wapens opgevat om Otto's leger tegen te houden, kreeg hy de nederlaeg en versmoorde in den Rhyn anno 936Ga naar voetnoot(5). Hy liet, 't is waer, een' zoon van Gerberga, Hendrik namelyk, die, nog een kind zynde, geene schuld hebben kon in 's vaders misdryven: ook bestemde Otto dezen zynen neef voor het hertogdom, en gaf hem eenen | |
[pagina 19]
| |
voogd, die middelerwyl de landen bestieren zou; maer voogd en pleegkind stierven beide in 943, waerdoor het stadhouderschap open viel, tot groot onheil van geheel LotharingenGa naar voetnoot(1). Het hoofd des ryks benoemde Koenraet den Wyze, een duitsch leenman, die reeds blyken van buitengewoone bekwaemheid had gegeven; weshalve Otto's keus daerdoor zelf aller byval verdiende. Niettemin verwekte deze benoeming eene algemeene opspraek onder den adel, welke van toen af op erfelykheid begon aenspraek te makenGa naar voetnoot(2), en niet dulden kon dat een vreemdeling het opperbevel in Lotharingen voeren zou. De hevigste tegenstrever was graef Raginer III, die, als neef van wylen Gislebertus, en als erfgenaem van diens zoon den jongen Hendrik, regt beweerde te hebben om dezen in het stadhouderschap op te volgen. Te vergeefs werd hem geantwoord dat het hertogdom van Lotharingen geen erfelyk leen was, maer afhing van de vrye be- | |
[pagina 20]
| |
schikking des konings: Raginer wilde zulks niet erkennen, en bleef te halsstarriger by zyne eischen, omdat hy nagenoeg al de inlandsche edellieden meê had. De koning hield echter zyn besluit staende, en handhaefde Koenraet in het hertogdom. Maer deze werd sedert ook ongetrouw aen zynen heerGa naar voetnoot(1), tot zoo verre dat Otto geraden vond hem af te zetten, om dit mael de hooge weerdigheid toe te vertrouwen aen zyn' eigen broeder Bruno, onlangs verheven tot den aertsbisschoppelyken Stoel van KeulenGa naar voetnoot(2). De kerkvoogd ontving het verlei des hertogdoms in den nazomer van 953. Het was tyd dat er een man als Bruno, van wyzen raed en van onverzettelyken wil, aen het roer kwame, want alles in Lotharingen stond het onderste boven. De Leenmannen, van dag tot dag meer geneigd tot onafhankelykheid, happig naer | |
[pagina 21]
| |
rykdommen en magt, en zonder ontzag voor regt of wetten, stelden geen palen aen hunne roofzucht, inzonderheid gepleegd op de kerkelyke goederen, welke zy met geweld aenmatigden, ja en elkander afhandig maekten, volgens dat de kans gunstig scheen. Raginer van Henegau was een der begerigsten. Hy had, met den woesten aert van zyn' oom Gislebertus, al diens ondeugden geërfd, en zag naer heilig noch onheilig om zynen heblust bot te vierenGa naar voetnoot(1). Zelfs het weduwgoed zyner moei Gerberga, welke na Gisleberts dood met koning Lodewyk van Frankryk hertrouwd wasGa naar voetnoot(2), sloeg hy feitelyk aen, luisterende zoo min naer de stem zyns gewetens, als naer de vermaningen van den aertsbisschop, Gerberga's broeder. Deze vorstin deed dan klagten aen haren zoon Lotharis, onlangs op den troon geklommenGa naar voetnoot(3), die een' zyner edellieden, met naem Rudolphus, | |
[pagina 22]
| |
herwaerts zond om den roekeloozen graef het onregtveerdig goed uit de handen te halen. Wat gebeurt er? Raginer was juist bezig met op zyn slot te Bergen de muren te herbouwen, waer, in dat oogenblik, eene menigte van steenhouwers en andere werklieden aen arbeidden. Tusschen deze wist Rudolphus eenige vertrouwelingen, in metselaers wambuizen verkleed, binnen te krygen, om de gelegenheid der plaetsen te kennen, de huiselyke gewoonten af te spieden, en vooral te weten in welk gedeelte van het slot des graven gemalin en kinderen zich ophielden. Nadat zy dit alles onderzocht en er verslag van gedaen hadden, kwam Rudolphus met toereikende krygsmagt naer Bergen, en verraste, den volgenden nacht van zaterdag tot zondag, den grafelyken burg met zoo veel geluk, dat hy er niet alleen meester van werd, maer Raginers echtgenoot en hare twee zonen opschepte en naer Frankryk voerde, terwyl zyn volk geheel de bezetting krygsgevangen maekte, en voorts het kasteel in brand stak, om 's graven magt te brekenGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 23]
| |
Thans moest de Henegauwer het hoofd in den schoot leggen. Beroofd van alles wat hy lief had, en geknakt in zyn vermogen, verzocht hy nu zelf hertog Bruno om by Gerberga voor hem ten beste te spreken, met stellige belofte dat hy de alloden der koningin weduwe gereedelyk af zou staen, mits men hem zyne vrouw en kinderen wedergave. De kerkvoogd verhoorde die bede, en had overigens geene moeite om zyne zuster tot verzoening te bewilligen, zoodat deze zaek eerlang afliep tot Raginers genoegen; want nauwelyks had hy Gerberga's goed los gelaten, of zyn kroost werd hem met de moeder t'huis gezondenGa naar voetnoot(1). Dit voorval maekte echter den graef niet wyzer. Aldra zag men hem de geleden schade verhalen op de eigendommen van kerken en kloostersGa naar voetnoot(2), terwyl hy zyne arme onderdanen dusdanig knevelde en uitschudde, dat heel Henegau van klagten weêrgalmdeGa naar voetnoot(3). Daer moest een eind gesteld | |
[pagina 24]
| |
worden aen zoo veel moedwil en baldadigheid. Koning OttoGa naar voetnoot(1) zelf bemoeide er zich meê. Van alles onderrigt door zyn' broeder, dagvaerdde hy Raginer om te Mainz, in eene vergadering van ryksvorsten, rekenschap te komen geven van zyn woest gedrag. Maer de graef, in stede van zelf derwaert te gaen, deed zich vertegenwoordigen door eenige afgeveerdigden, die ja hun' meester met woorden zochten te verschoonenGa naar voetnoot(2), doch met klein gewin; want de regters, verre van zich door welsprekendheid te laten misleiden, voelden dat men hun leugenen wys maekte, en gaven vervolgens last aen hertog Bruno om de zaken van nader by te onderzoeken, met volmagt tevens van zulke maetregelen te nemen als blyken zou naer geregtigheid noodig te wezen. De graef had dan andermael met 's konings broeder alleen te doen. Hy ging dien in persoon vinden te St. Sauve by Valencyn, hopende hem nog eens, door uitwendige teekens van onderwer- | |
[pagina 25]
| |
ping en schoone beloften, op zyne hand te krygen, doch zulks gelukte niet meer. Bruno eischte andere waerborgen voor het toekomstig gedrag zyns leenmans: hy wilde dat de graef hem pandslieden uitleverde, die voor hem in het vervolg zouden instaen. Ei! dit was te veel gevergd van eenen mensch wiens driften toom noch band duldden, en die ten andere wist dat niemand ter wereld voor hem zou willen borg blyven. Hy weigerde dan. Maer de hertog, op zyne beurt geduld verliezende, deed den wreveligen graef in hechtenis nemen, sloeg al zyne leenen aen als verbeurd ten voordeele van de kroon, en zond kort daerna den gevangen over den Rhyn, om in eeuwigdurend ballingschap zyn wangedrag te boetenGa naar voetnoot(1). Dat was loon naer werken. Des graven beide zonen, Raginer en Lambrecht, verloren aldus hun erfgoed, maer niet hunne vryheid, dewyl zy in 's vaders misdaden geene schuld hadden. Zy namen, met hunne moederGa naar voetnoot(2), de | |
[pagina 26]
| |
wyk naer Frankryk, alwaer de koningin Gerberga schuilplaets vergunde aen de edele vlugtelingenGa naar voetnoot(1). Het openstaend graefschap van Henegau werd, in 958, door hertog Bruno, met toestemming van zyn koninklyken broeder, te leen gegeven aen zekeren Ricarius, wiens afkomst onbekend is, en van wien men anders ook niets geboekt vindt. Na zyne dood, welke omstreeks 965 moet gesteld wordenGa naar voetnoot(2), kwamen Wernher en Reinout, hoogstwaerschynlyk Ricarius kinderen, in bezit van het graefschap, en behielden dit ettelyke jaren zonder eenige tegenspraekGa naar voetnoot(3), tot dat in 973 keizer Otto de Groote uit het leven scheidde. Naer dat oogen- | |
[pagina 27]
| |
blik wachtten de zonen van Raginer IIIGa naar voetnoot(1) om ernstige poogingen aen te wenden ten einde de vaderlyke leenen weêr te krygen. Daer scheen inderdaed de kans gunstig voor; want koning Lotharis van Frankryk, die er zelf op uit was om Lotharingen onder zyn gebied te brengenGa naar voetnoot(2), werkte hun in de hand, gelyk tevens sommige inlandsche edellieden gereed waren te doen, onder anderen graef Robrecht van NamenGa naar voetnoot(3). Aldus goed gerugsteund kwamen de gebroeders met krygsmagt naer Henegau, terwyl Wernher en Reinout hun haestig tegen trokken tot op de henegauwsche grenzen. Maer het zy dat de man- | |
[pagina 28]
| |
schap dier beide graven min sterk was dan die hunner mededingers; het zy dat er aen dezen kant verraed in het spel kwam, zy moesten deinzen, ja byna tot Bergen toe, althans tot waer zy sloten of burgten, en dus een vasteren voet hadden. Meteen drong de vyand al verder het land in, en zocht maer slaegs te worden, om het pleit door de wapens te beslissen: zoodat het dan ook welhaest tot een bloedig treffen kwam tusschen Binche en PéronneGa naar voetnoot(1), alwaer Wernher en zyn broeder met alleen verslagen werden, maer beide den dood vonden met een groot deel hunner voorstandersGa naar voetnoot(2). Wat, na de overwinning, de gebroeders moge belet hebben naer Bergen voort te rukken, en zich daer zelf, in den hoofdzetel van het graefschap te vestigen, meldt de Geschiedenis niet. Misschien hadden zy van hunnen eigen kant te veel volk verloren om, met het overschot, eene sterke plaets te gaen belegeren, die waerschynlyk reeds de vlugtelingen had opgenomen. Hoe 't zy, Raginer | |
[pagina 29]
| |
en Lambrecht betrokken het slot van BossudGa naar voetnoot(1), en verschansten zich daer, om met de eerste gelegenheid verder te grypen. Hunne verwachting werd te leur gesteld. Het hoofd des ryks, Otto IIGa naar voetnoot(2), had zoo haest niet vernomen wat er in Lotharingen omgegaen was, of hy kwam met de bloem zyner ridderschap naer deze landen, en ging Raginers kinderen in hun slot belegeren. Dit werd eerlang verkracht, ter neêr geworpen en aen de vlammen prys gegeven, terwyl de gebroeders, op eene of andere wyze uit de voeten geraekt, haestig naer Frankryk wederkeerden, om ten minste hunne vryheid te behoudenGa naar voetnoot(3). Wat het openstaende graefschap raekt, dit werd in tweeën gesplitst en verleend, deels | |
[pagina 30]
| |
aen Godevaert den Oude, graef van VerdunGa naar voetnoot(1), deels aen Arnulf, des graven zoon van KamerykGa naar voetnoot(2). In vrede nogtans konden zy die leenen niet bezitten; want de beide uitwykelingen, voortdurend begunstigd door koning Lotharis, smeedden weêr nieuwe plannen, om die, na het vertrek van 's ryks opperhoofd, ten uitvoer te brengen. Ook was kwalyk de winter van 976 ten einde, of zy verschenen andermael in het Henegauwsche, voorzien van groote krygsmagt, waermeê zy tot by Bergen doordrongen, en dat belegerden. Gelukkiglyk hadden Godevaert en Arnulf den tusschentyd waergenomen om zich tot wederstand te bereiden, zoo wel zelfs dat zy den 20 April eenen uitval op de belegeraers waegden. De kans sloeg hun meê. Na een vry hevig gevecht behielden zy het veld, en dwongen ja hunne tegenstrevers tot | |
[pagina 31]
| |
den aftogt, die, even als vroeger, de wyk naer Frankryk namen, zonder door deze nieuwe nederlaeg den moed te laten zinkenGa naar voetnoot(1). Aldra trouwde Raginer met Hedwigis, dochter van Hugo Capet, terwyl zyn broeder Lambrecht verloofd werd aen GerbergaGa naar voetnoot(2), Karel van Frankryks dochter en de eigen nicht van koning LotharisGa naar voetnoot(3). Door deze hooge echtverbindtenissen moest beider hoop van in het bezit der vaderlyke leenen vroeg of laet hersteld te worden noodwendiger wyze aengroeijen, vooral toen, in 977, keizer Otto II het hertogdom van Neder-Lotharingen aen dien zelfden Karel van Frankryk te leen gaf, met besprek dat hy het tegen de aenslagen zyns eerzuchtigen broeders verdedigen zouGa naar voetnoot(4). Het duerde inderdaed niet lang, of de gebroe- | |
[pagina 32]
| |
ders herwonnen een aental sloten van Henegau, wat ook Arnulf en Godevaert zich weren mogten om meester te blyvenGa naar voetnoot(1). En die vorderingen zouden waerschynlyk nog sneller geworden zyn, zonder de nieuwe twisten, welke omtrent dien tyd oprezen tusschen Lotharis en OttoGa naar voetnoot(2), doch vooral zonder de verwarring waer beide ryken, dat van Duitschland zoo wel als het fransche, in vervielen, het eene door de dood van keizer Otto in 983Ga naar voetnoot(3), het andere door die van koning Lotharis in 986Ga naar voetnoot(4). De onlusten daeruit voortgesproten verwekten groote wanorde, ook in Neder-Lotharingen, en beletten de gebroeders al het voordeel te trekken dat zy van hunne maegschap verwacht hadden. Alles samen genomen kwamen zy echter gedurig vooruit, maer het was slechts in 998, dat Raginer voor goed boven raekte, door de verovering van Bergen, hetwelk Godevaert niet meer houden konGa naar voetnoot(5), en sedert ophield het graefschap | |
[pagina 33]
| |
aen den overwinnaer te betwistenGa naar voetnoot(1). Diens broeder was toen reeds voorzien van het graefschap van LeuvenGa naar voetnoot(2). Sedert dat oogenblik bleef Raginer, de IVde van dien naem, in het vreedzaem bezit van Henegau, hetwelk by, als erfelyk leen, in 1013 door de dood weggerukt zynde, achterliet aen zyn eenigen zoon Raginer V. |
|