Vaderlandsche historie. Deel 4
(1842-1866)–Jan Baptist David– Auteursrechtvrij
[pagina 143]
| |||||
1085-1119.Gelyktydige koningen van Frankryk.
Tyden van oorlog zyn immer rampzalig voor de landen en de volkeren die ze beleven. Vlaenderen ondervond dit. Het had ja met eere den kryg gevoerd tegen den willekeur van Richildis, en was er voorspoedig van afgekomen; maer de openbare zeden hadden er deerlyk by geleden. Burgertwisten, doodslagen, diefstallen, strooperyen, met een woord al de verwarringen en buitensporigheden, waer de vorige graven hunne magt tegen ingespannen en die zy grootendeels geweerd hadden, | |||||
[pagina 144]
| |||||
heerschten op nieuw in alde gauenGa naar voetnoot(1) en Robrecht, zelf verwikkeld in gedurige krakeelen, was onbekwaem de orde te herstellen. In zulken staet van zaken bleef er geen ander middel over dan den godsdienst ter hulp te roepen en heilige mannen te belasten van op de gemoederen des volks te werken om, wat door menschelyke poogingen niet te verwerven was, door de kracht van het geloof tot stand te brengen. Gelukkiglyk ontbrak het in Vlaenderen zelf aen geene deugdzame en yverige priesters, allenzins geschikt om het woord van vrede aen hunne landgenooten te prediken. Onder hen muntte inzonderheid uit een monik van Sint Pieters te Gent; met name Gedericus, een man vol van godsvrucht en geleerdheid, die op beide oevers der Schelde de steden en de vlekken ging bezoeken om de waerheden van het Evangelie aen grooten en kleinen te verkondigen, met zulk gevolg dat velen hunne zondige wegen verlieten en boetveerdigheid dedenGa naar voetnoot(2). | |||||
[pagina 145]
| |||||
Een ander kind van Vlaenderen, Arnulfus, uit doorluchtige ouders geboren te Tydeghem by AudenaerdeGa naar voetnoot(1), was bisschop van Soissons. Hem gaf paus Gregorius VII last om het ryk van Christus in zyn vaderland te gaen herstellen. Met vreugd ontving de heilige kerkvoogd deze apostelyke zending en, na van graef Robrecht wel onthaeld te zyn geweest, begon hy met de meeste vrucht te prediken in de stad en de omstreken van Brugge. Dry mylen meer naer 't Westen, te Oudenburg, was de wanorde zoo groot, dat er kwalyk een dag verliep of daer werd bloed vergoten; maer de woeste inwoonders luisterden naer de woorden des godsgezants en verzoenden zich onder elkander. Te Thourout voerde hy dezelfde wonderen uit. GhistelGa naar voetnoot(2), | |||||
[pagina 146]
| |||||
dat eerder door duivels dan door menschen bevolkt scheen, bekeerde insgelyks. Veurne, waer eene edele vrouw, om de moord haers echtgenoots te wreken, vrienden en onderdanen in de wapens had gejaegd, onderwierp zich, schoon met moeite, aen de wet van vrede. Kortom geheel West-Vlaenderen onderging den heilzamen invloed van het Evangelie, en verademde van zyne langdurige onlusten. Om het goed, dat Arnulfus met zoo veel arbeids bewerkt had, voort te zetten en uit te breiden, stichtte hy een klooster te OudenburgGa naar voetnoot(1), en keerde vervolgens weêr naer Soissons, gezegend van de duizende menschen die hem hun geluk te danken haddenGa naar voetnoot(2). In 1085 ondernam graef Robrecht eene bedevaert naer het heilig Land. Hy had veel beter gedaen met t'huis te blyven en het werk van Arnulfus te hand- | |||||
[pagina 147]
| |||||
havenGa naar voetnoot(1), maer was meêgesleept door de algemeene zucht welke toen ter tyd de vorsten en de onderdanen naer het Oosten dreef. Van de eerste eeuwen af hadden de Christenen, het zy uit enkele godsvrucht, het zy tot boeting hunner misdaden, het graf des Heilands gaen bezoeken; doch sedert het einde der tiende was de lust dier verre togten gedurig aengegroeid, en 't werd ten laetste, voor de westelyke volkeren, eene ware noodwendigheid, dusdanig dat vele armen zelfs al bedelende naer Jerusalem voeren, zoo wel als de groote heeren, die met wereldschen prael en veelal met een talryk gevolg de reis naer 't Oosten ondernamenGa naar voetnoot(2). Deze | |||||
[pagina 148]
| |||||
steeds toenemende geestdrift was als eene voorbereiding tot de kruistogten. Robrecht vertrok naer Syrië met Boudewyn van Gent, Walner van Kortryk, Burchard van Comines, Gratiaen van Eecloo, Hermar van Zomerghem en meer andere vlaemsche riddersGa naar voetnoot(1). Zoo goed vergezeld, had hy zeker minder te vreezen voor allerlei gevaren, welke de pelgrims naer de overzeesche streken gewoonlyk liepen; maer toch bleef de reis altyd moeijelyk voor een' man van reeds gevorderden ouderdomGa naar voetnoot(2), en kwam hy onder wege te sterven, zoo konden er ligtelyk twisten in het land ontstaen, of nieuwe poogingen aengewend worden van den kant van Henegau. Om daerin te voorzien, gaf hy niet alleen het bestier des graefschaps over aen zyn oudsten zoon en naemgenoot, maer schynt zelfs het oppergezag aen dezen te hebben afgestaen en hem tot graef doen erkennen. Trouwens, in 1089, terwyl de vader nog uitlandig was, zien wy den | |||||
[pagina 149]
| |||||
tweeden Robrecht vrymagtig beschikken over de hoogste eerambten, en den Proost van Sint Donaes te BruggeGa naar voetnoot(1) tot erfelyken kanselierGa naar voetnoot(2) van Vlaenderen aenstellenGa naar voetnoot(3), iets dat hy waerschynlyk niet gedaen zou hebben, indien hy slechts in 's vaders naem geregeerd hadGa naar voetnoot(4). Hoe 't zy, wy vinden hier eene gelegenheid om den lezer iets mede te deelen over de grafelyke hofambten van dien tyd. De KanselierGa naar voetnoot(5) van Vlaenderen was des graven eerste ambtenaer, bewaerder van diens zegel, en zynen heer overal volgendeGa naar voetnoot(6). Hy had het meester- | |||||
[pagina 150]
| |||||
schap over al de schryvers, kapellaens en klerken van het hof en, in zyne hoedanigheid van opperbestierder der grafelyke inkomstenGa naar voetnoot(1), over al de ontvangersGa naar voetnoot(2), welke hy zelf benoemde. Voorts bekleedde hy de derde plaets in 's graven raed, en by diens afwezigheid zat hy voor in de RekenkamerGa naar voetnoot(3), die hy regt had te vergaderenGa naar voetnoot(4). Behalve zyn pro- | |||||
[pagina 151]
| |||||
fyt van iederen zegeldruk en van het opstellen van pachtbrievenGa naar voetnoot(1), kreeg hy dagelyks 20 keersenGa naar voetnoot(2) en eene toortsGa naar voetnoot(3) negen palmen lang en een vuist dik; twee potten wyns van den besten en twee andere van minder qualiteitGa naar voetnoot(4), en eindelyk twaelf stuivers geldsGa naar voetnoot(5). Vier andere groote hofbeambten waren de Sene- | |||||
[pagina 152]
| |||||
schalkGa naar voetnoot(1), de KonstabelGa naar voetnoot(2), de BottelierGa naar voetnoot(3) en de KamerlingGa naar voetnoot(4). De eerste had het opzigt over de grafelyke kasteelen en sloten, alsmede, in het hof, over des vorsten tafel en de spyzen die hem voorgediend moesten wordenGa naar voetnoot(5). Zyn ambt was erfelyk in het huis van WavrinGa naar voetnoot(6), terwyl de heeren van MoorsledeGa naar voetnoot(7) den titel voerden van Onder-Seneschalk, en in die hoedanigheid, even als de andere, loon trokkenGa naar voetnoot(8). | |||||
[pagina 153]
| |||||
Het ambt van Konstabel, hoofdzakelyk bestaende in de verzorging van het grafelyk stalwezen, was eene erfelyke weerdigheid der heeren van BoelaereGa naar voetnoot(1) en HarnesGa naar voetnoot(2). Dat van den Bottelier of SchenkerGa naar voetnoot(3) die, behalve zynen dienst aen 's graven tafel, nog het overzigt had over de wynkelders en wat daertoe behoorde, was erfelyk in het huis van GavereGa naar voetnoot(4). Beide werden betaeld nagenoeg op den zelfden voet als de kanselier. De Kamerling diende, van regtswege, op de twee feestdagen van Kersmis en Pinksteren, maer ook, voor en na, wanneer hy geroepen werd. By groote gelegenheden moest hy vergezeld zyn van dry ridders. Hy gaf den graef water, om zyn handen te wasschen, in een zilveren bekken hetwelk hy, na verrigten dienst, mede nam, zonder verkorting zyner andere geregtighedenGa naar voetnoot(5). De heer van Ghis- | |||||
[pagina 154]
| |||||
telGa naar voetnoot(1) was erfkamerling van VlaenderenGa naar voetnoot(2). Onder de beambten van minderen rang, insgelyks tot den grafelyken hofdienst behoorende, en wier posten alsmede by erfregt aen hunne afstammelingen overgingen, komen voor twee MaerschalkenGa naar voetnoot(3), de heeren van BelleGa naar voetnoot(4) en van VichteGa naar voetnoot(5); twee Pannetiers of SpysmeestersGa naar voetnoot(6), een of meer Deurwaerders, SauciersGa naar voetnoot(7), TimmermeestersGa naar voetnoot(8); een WaschmeesterGa naar voetnoot(9), een WolverzorgerGa naar voetnoot(10), een | |||||
[pagina 155]
| |||||
BedverzorgerGa naar voetnoot(1), een LardierGa naar voetnoot(2), een BrisselierGa naar voetnoot(3) en een SchotelierGa naar voetnoot(4). Men ziet, de graven van Vlaenderen hielden huis, in 't klein, gelyk de koningen en de keizer, in 't | |||||
[pagina 156]
| |||||
groot. Wat hun eigentlyk gezegden hofstaet betreft, deze was mede op koninklyken voet ingerigt. Wanneer de landvorst hof hield, zat hy omringd van zyne baronnen of groote leenmannenGa naar voetnoot(1), de kasteleinen of burggraven, en de voornaemste heeren van VlaenderenGa naar voetnoot(2), onder welke de vier dusgezeide BeersGa naar voetnoot(3) de hoofdplaets bekleedden, namelyk de | |||||
[pagina 157]
| |||||
heeren van PameleGa naar voetnoot(1), van BoelaereGa naar voetnoot(2), van Cysoing in PeveleGa naar voetnoot(3) en van Heyne by AudenaerdeGa naar voetnoot(4). Naest hen verschenen ook aen 's graven hof de bisschoppenGa naar voetnoot(5), in weerdigheid gelyk staende met de | |||||
[pagina 158]
| |||||
edelste vasallen. Het zelfde mag men zeggen van de Prelaten der oudste abtdyenGa naar voetnoot(1), terwyl de hoofden der kloosters en kapittels, door de graven gestichtGa naar voetnoot(2), als dier voorname leenmannen of geestelyke baronnen, insgelyks plaets hadden in het hof en in de hooge vergaderingen.
Robrecht de Vries en zyne togtgenooten bleven vier jaer in Asië. Op zyne terugreis vertoefde hy eenigen tyd te Constantinopelen, alwaer de grieksche keizer Alexis Comneen hem niet alleen heerlyk ontving en met geschenken overlaedde, maer tevens hulp van zynen gast verzocht tegen de Saracenen en BulgarenGa naar voetnoot(3), die het oostersch ryk bedreigden. | |||||
[pagina 159]
| |||||
De graef beloofde 500 ridders en hield zyn woordGa naar voetnoot(1). Vervolgens zette hy zynen weg voort naer Frankryk, en werd daer met even zoo veel geestdrift onthaeld. De moniken gingen hem te gemoet met vaendels en banieren; de wegen, op zynen doorgang, waren bestrooid met bloemen; de zalen der kloosters waer hy vernachtte, gespreid met kostbare tapyten: zoo grooten eerbied gevoelde men in die tyden voor eenen vorst die het heilige Land bezocht had en er behouden van terug keerdeGa naar voetnoot(2). Eindelyk in 1091 zag Vlaenderen den doorluchtigen pelgrim weder, en ontving hem met alle teekens van vreugd en bewondering. Nu stond het Robrecht vry de teugels des landbestiers nogmaels over te nemen; maer hy schynt dien last aen zynen zoon te hebben gelaten, en zyne laetste dagen in de oefeningen van godsvrucht te hebben willen doorbrengenGa naar voetnoot(3). Den 12 October 1092, overleed hy in het door hem heropgebouwde slot van Wynendale by Thourout, en werd begraven in de kerk van Cassel, welke hy zelf had gesticht tot nagedachtenis der victorie waer hy zyn | |||||
[pagina 160]
| |||||
graefschap aen verschuldigd was. Behalve zynen naemgenoot, liet Robrecht nog een anderen zoon na met name Philip, wien het burggraefschap van Ieperen werd afgestaen; alsmede twee dochters, Adelheid, vroeger getrouwd met den heiligen koning Canutus van Denemarken, en Geertruid die, na de dood van haren eersten gemael graef Hendrik van Leuven, in huwelyk trad met Diederik van den Elsasz, hertog van LorreynenGa naar voetnoot(1). Nauwelyks had Robrecht de Jonge zynen vader in Vlaenderen opgevolgd, of eene stem, waer Europa van weêrgalmde, kwam hem aen het bestier zyns graefschaps onttrekken, en uitmanen om, op het spoor van zyn' voorganger, doch dit mael met het zweerd in de vuist, de reis naer het Oosten te ondernemen. Een arme kluizenaer met name PetrusGa naar voetnoot(2), onlangs van Jerusalem weêrgekomen, ver- | |||||
[pagina 161]
| |||||
kondigde alom de schroomelyke rampen welke de Christenen in het heilig Land van de Saracenen te lyden haddenGa naar voetnoot(1), noodigende al de volkeren van het Westen om de handen ineen te slaen en met verzamelde magt het Graf des Heilands te gaen verlossen. De pauzen wenschten zulks sedert lang. In het Concilie van ClermontGa naar voetnoot(2) had laetst Urbanus II de fransche Grooten opgeroepen tot eene algemeene kruisvaert. Deze oproep, door geheel de vergadering met geestdrift beantwoord, en door den Kluizenaer rondgedragen werd overal, ja, doch nergens vuriger dan in Vlaenderen toegestemd. En hoe zou de graef, hoe zouden zyne baronnen niet de eersten geweest zyn om, voor zoo heilig, voor zoo roemweerdig eene zaek, in de wapens te vliegen, zy die, reeds in het Oosten berucht wegens hunne heldendadenGa naar voetnoot(3), van keizer Alexis door | |||||
[pagina 162]
| |||||
dringende brieven uitgenoodigd waren om den wankelen troon van Constantinopelen tegen de TurkenGa naar voetnoot(1) te gaen verdedigenGa naar voetnoot(2)? Het jaer 1096 zag gansch het Westen in optogt naer Syrië. Nadat de Kluizenaer met eene ontelbare menigte van in de lente de voorbaen genomen had, vertrok welhaest Godevaert van Bouillon, hertog van Neder-Lotharingen, met 80,000 voetknechten en 10,000 ruitersGa naar voetnoot(3). De graef van Blois, de hertog van Normandyë en vele andere groote leenmannen zoo van Frankryk als van Duitschland trokken met al hunnen adel, langs verschillende wegen naer 't Oosten. Zoo deed insgelyks de graef van Vlaenderen, vergezeld van de voornaemste edellieden zyner statenGa naar voetnoot(4), en van krygsvolk zonder getal, zich | |||||
[pagina 163]
| |||||
rigtende naer Italië om verder, over zee, Constantinopelen te gaen bereiken. Wy zullen de kruisvaerders op hunnen togt niet volgen, wat ons te ver buiten ons bestek zou leiden en te veel plaets nemen. Het zy genoeg hier kortelyk te melden dat de Vlamingen den roem dien zy reeds verworven hadden nergens bezwalkten, maer in tegendeel zich overal de moedigsten toonden en de kracht van hunnen strydbaren arm by iedere gelegenheid aen de Turken deden gevoelen. In mei 1097 belegerden zy, met anderen, de stad NicaeëGa naar voetnoot(1) in BithyniëGa naar voetnoot(2), en namen ze stormenderhand in, ondanks al de poogingen van Soliman om ze te ontzetten. Daerop volgde een bloedige veldslag, alwaer, vooral door de onversaegdheid van graef RobrechtGa naar voetnoot(3) en de zynen, de ongeloovigen geslagen werden en 40,000 man op den grond lie- | |||||
[pagina 164]
| |||||
tenGa naar voetnoot(1). Alsdan lag AntiochiëGa naar voetnoot(2) aen de beurtGa naar voetnoot(3), oneindige stad met meer dan dry honderd kerken en even zoo veel torens, sedert dertien jaer in de handen der Turken, die er al hunne magt vereenigd hadden om haer zeker niet te verliezen. Het kostte inderdaed de kruisvaerders onuitsprekelyk veel moeite zulk eene sterke vesting te veroveren. Het beleg duerde bykans acht maendenGa naar voetnoot(4), afgewisseld door hongersnood, besmettelyke ziekten en wreede gevechten; doch niets was in staet den moed der belegeraers te breken. Robrecht inzonderheid, aen het hoofd zyner heldhaftige ridderschap, verrigtte wonderen die men niet gelooven zou, indien zy door geen gelyktydige schryvers, ja door ooggetuigen bevestigd waren. Met vier honderd Vlamingen dorst hy een ontzaggelyk leger van Turken aenranden, en bragt de overwinning naer huisGa naar voetnoot(5). Een | |||||
[pagina 165]
| |||||
ander mael, niet zeven honderd ridders een heir van 28,000 Saracenen te gemoet getrokken zynde, die kwamen om de stad te verlossen, verydelde hy niet slechts hunne onderneming, maer dreef ze op de vlugt, en zat hun tien mylen ver met het zweerd op de hielen, het land bezaeijende met hunne lykenGa naar voetnoot(1). Zoo heldhaftig gedroeg zich de vlaemsche vorst: ook werd hy door zyne krygsgenooten te regt de Kling der Christenen bygenaemd, als voor wiens lemmer alles zwichten moest. Na de inneming van Antiochië, gevolgd van nieuwe en bloedige gevechten, maer inzonderheid van de bitterste beproevingen, gebrek en pestGa naar voetnoot(2), | |||||
[pagina 166]
| |||||
die er met duizenden deden omkomen, trokken de kruisgenooten het gebergte van LibanusGa naar voetnoot(1) over en Palestinen in. Op den zondag van Pinksteren, 1099, kwamen zy aen te CesaréëGa naar voetnoot(2) en den 10 Juny, van op de hoogte van EmmaüsGa naar voetnoot(3), zagen zy Jerusalem: Jerusalem, waer zy zoo lang naer gesnakt, zoo veel voor uitgestaen, hun bloed om vergoten en zoo menigen hun leven voor opgeofferd hadden! Daer was het einde van hunnen togt, maer nog niet van hunnen arbeid. Een leger van 40,000 man, en nog half zoo veel gewapende inwoonders hielden de stad bezet, die daerenboven voorzien was van levensbehoeften voor een geruimen tyd. Ik zwyg van andere moeijelykheden, van stevige muren en torens, van de brandende hitte die juist in dat jaergetyde al de bronnen verdroogd had, van den geduchten woestynwind die het stof met geheele wolken opjoeg en de longen blaekte. Tegen dat alles, en meer andere groote bezwaren, hadden de kruisvaerders niet te stellen dan hunnen moed, hunnen geestdrift, den | |||||
[pagina 167]
| |||||
vasten wil van het Graf des Heilands aen de ongeloovigen te ontweldigen. Het beleg werd aenstonds ondernomen: graef Robrecht van Vlaenderen en Godevaert van Bouillon spanden hunne tenten aen de noordzyde der stad, met het vast besluit van te winnen of te sneven. Zoo deden de anderen elders en het heldenwerk ving aen. Gelukkiglyk bereikte eene genueesche vloot, geladen met leeftogt en oorlogstuig, de haven van JoppeGa naar voetnoot(1): de schepen, 't is waer, werden door de Saracenen verrast en vernield; doch de voorraed was gered en kwam te goeder ure de belegeraers verkwikken. Deze, met taei geduld, met onverpoosden vlyt, met weêrgalooze kloekmoedigheid raekten al de beletselen te boven. De 14 July was bestemd voor den algemeenen aenval: geheel de dag werd besteed om bres te maken; de rammen beukten de muren, de krygsgevaerten smakten steenen naer beneden, hagelbuijen van pylen vlogen in 't ronde, de ladders zelf werden opgerigt en beklommen, in weêrwil van de wanhopigste poogingen der belegerden. De nacht | |||||
[pagina 168]
| |||||
alleen onderbrak de worsteling; maer zoo haest weêr de zon aen het oosten verscheen, werd de stryd hernomen, en dit mael de stad van alle kanten bestormd. Te vergeefs storten die van binnen ketels met ziedend vet op de aenvallenden; te vergeefs werpen zy vuer en mutsaerd tusschen hun krygstuig en steken de torens in brand: de vlammen slaen terug in 't aenzigt der Saracenen, en te midden van het hevigste gedrang, terwyl de dood aen beide kanten rondspookt, zie daer staen twee vlaemsche riddersGa naar voetnoot(1) op den muer van de stad. Op den eigen stond valt de brug van Godfrieds stormgevaerte; de Lothryksche vorst, de graef van Vlaenderen druischen om laeg, overrompelen met hunne spitsbroeders alles wat nog weêrstand biedt, en dringen door tot in de straten, welhaest overdekt van lyken en gekwetsten. Jerusalem was veroverd en het pleit beslistGa naar voetnoot(2). Tien dagen na de victorie besloten de christene vorsten den troon van David te herstellen en er eenen koning op te plaetsen bekwaem de verove- | |||||
[pagina 169]
| |||||
ring, die zoo veel arbeids, zoo veel bloeds gekost had, te handhaven en te bevestigen. Aller oogen vielen op den graef van Vlaenderen; maer Robrecht had vooraf die eer geweigerd, verklarende dat hy zich verpligt achtte tot zyne onderdanen te rug te keerenGa naar voetnoot(1). Deze verlangden om hunnen vorst weêr te zien. Gedurende 's graven afwezigheid was het bestier des lands toevertrouwd aen zyn' zoon Boudewyn, onder het opzigt van diens moeder en van den Kanselier van Vlaenderen, zoo dat het gezag in geene betere handen wezen kon; maer toch was de vreugd des volks groot toen het, in den loop van het jaer 1100, zynen teergeliefden heer mogt welkom groeten. Robrecht had, op de terugreis, nog eens zynen weg gekozen over Constantinopelen. Van daer was hy met zyne togtgenooten door Italië en Frankryk getrokken, in welk laetste ryk hy een zeker getal vlaemsche onderdanen aentrof, die insgelyks uit het Oosten van de kruisvaert weder- | |||||
[pagina 170]
| |||||
keerden, en thans met hem naer hun vaderland spoeddenGa naar voetnoot(1). Jammer maer, de graef had den tyd niet van uit te rusten. Hy moest aenstonds weêr het harnas aengespen tegen keizer Hendrik IV, die hem Ryks-Vlaenderen wilde afnemen, het zy omdat hy zyne leenpligt niet vervuld hadGa naar voetnoot(2), het zy omdat hy die van Kameryk in hunne worsteling tegen den ingedrongen bisschop Walcherus had ondersteundGa naar voetnoot(3). In 1102 braken de vyandlykheden uit, doch zonder groot gevolg, en het jaer daerna ging Robrecht naer Luik, alwaer hy met den keizer een voordee- | |||||
[pagina 171]
| |||||
ligen vrede sloot; want verre van iets af te staen, werd het bezit van Douai, dat sedert de tyden van Richildis een twistappel tusschen Vlaenderen en Henegau geweest was, hem door het hoofd des ryks verzekerdGa naar voetnoot(1). 't Is waer, des keizers zoon en opvolger, Hendrik V, zoo slecht en niet min eigenzinnig dan zyn vader, ontstak andermael het vuer, in 1107, samenspannende met den graef van Holland wien hy Zeeland beloofd had, en met dien van Henegau welke Vlaenderen zocht weêr te krygen, terwyl de Duitsche vorst de landen van Aelst en Waes met de Vier Ambachten wilde tot zich trekken. Hy ging Robrecht belegeren in het kasteel van Douai; maer de overwinnaer der Turken had met sterkeren vyand te doen gehad en vreesde den keizer niet, die, als hy meende storm te loopen, met geen klein verlies afgeslagen werd, en onverrigter zake den rug keerdeGa naar voetnoot(2). Dit gebeurde in 1108. Nog het zelfde jaer werd de vrede getroffenGa naar voetnoot(3), en de graef bleef die hy was; | |||||
[pagina 172]
| |||||
hy kreeg zelfs in het kameryksche eenige regten by die zyne inkomsten vermeerderdenGa naar voetnoot(1): het eenigste dat hy niet bekomen kon, was rust en verademing na zyne lange togten. Dit mael werd hy door Vlaenderens leenheer opgeroepen, om den kryg te voeren tegen koning Hendrik van EngelandGa naar voetnoot(2) die, in 1107, het hertogdom van Normandyë op zyn' broeder veroverd had en, naer 't schynt, ook begerige oogen sloeg op de fransche kroon, onlangs overgegaen tot Lodewyk VI, bygenaemd den DikkeGa naar voetnoot(3). Deze laetste, gebelgd op den koninklyksn hertogGa naar voetnoot(4), gaf den graef van VlaenderenGa naar voetnoot(5) last den | |||||
[pagina 173]
| |||||
oorlog aen den Engelschman te verklaren en zonder toeven in 't veld te trekken. Zulks gebeurde dan ook, en met vry gunstigen uitslag; want de graef nam voor en na steden en kasteelen in, tot merkelyke afbreuk van Hendriks magt in Normandyë. Nogtans sleepten de zaken, omdat de engelsche vorst gedurig hulp van over-zee ontving, en daer hy veel geld had, wist hy zelfs eenige fransche leenmannen te doen omslaen, en op zyne hand te brengenGa naar voetnoot(1). Onder deze myneedigen telde Thiebout IV, graef van Blois, van Chartres en BrieGa naar voetnoot(2). Hy had er reeds anderen meê gesleept, toen, in 1111, de koning, om den afval tegen te houden, het besluit nam van Meaux te gaen belegeren, en Robrecht met de vlaemsche ridderschap derwaert riep. De kloekmoedige vorst was aenstonds gereed, | |||||
[pagina 174]
| |||||
en bragt veel by om de vesting aldra in 't nauw te zetten. Een uitval, door die van binnen gewaegd, werd ja met groot verlies teruggedreven; doch terwyl Robrecht, aen 't hoofd zyner ruiters, den vyand yverig achtervolgt, bezwykt ongelukkiglyk de stadsbrug onder het gewigt der peerden: de graef valt in 't water en stikt, of wordt verpletterd door alles wat hem op 't lyf stort. Zoo stierf, den 5 October 1111Ga naar voetnoot(1), beweend van koningen en volkeren, ja tot van de ongeloovigen toeGa naar voetnoot(2), de doorluchtige Robrecht van Jerusalem, de roem zyns lands, de degen der Christenen. Zyn zoon Boudewyn, de eenigste van dry die nog in 't leven wasGa naar voetnoot(3), volgde hem op in het graefschap.
Boudewyn VII was niet alleen erfgenaem van zyns vaders staten, maer ook van diens groote hoedanigheden. Te Atrecht, waer de overledene met eere begraven was, legde de nieuwe graef zynen eed van getrouwigheid af aen koning Lodewyk, die er den lykdienst had bygewoond. Meteen verga- | |||||
[pagina 175]
| |||||
derde hy daer de vlaemsche Grooten, en deed hen den openbaren vrede plegtiglyk bezweren, met vaststelling zelfs van zwaerdere straffen tegen de brandstichters, de schenders der huisselyke veiligheid, de dragers van verboden wapenen, de schuldigen aen manslag of verminking; en met het bepalen van dubbele boet tot last van baljuwen en andere grafelyke ambtenaers die zelf de wet zouden overtredenGa naar voetnoot(1). Men ziet, de vernieuwing van den landvrede was het eerste werk van Boudewyn VII: het was, mag men zeggen, het laetste zyns vaders geweestGa naar voetnoot(2). Beider zorg toont klaer genoeg dat de openbare orde, terwyl Robrecht afwezig en, na zyne terugkomst, in krygszaken verwikkeld was, veel moest geleden hebben, en dat Vlaenderen op nieuw ontrust werd door alle slag van baldadighedenGa naar voetnoot(3). Het kwaed moet zelfs in die tyden tot eene | |||||
[pagina 176]
| |||||
buitengewoone hoogte gerezen zyn; want Boudewyn, nadat hy het graefschap in zynen eigen naem bestierde, achtte zynen pligt niet vervuld met de bestaende wetten te vernieuwen en te versterken; maer hy legde er zich op toe haer te doen onderhouden en de overtreders te straffen, met eene gestrengheid waer de geschiedenis tot dus verre geen voorbeeld van geeft. Hy zelf speelde soms de rol van scherpregter, omdat hy geen trouw had in de standvastigheid zyner ambtenaren. Men zag hem zelden in 't openbaer verschynen dan met eene handbyl in de vuistGa naar voetnoot(1), tot teeken dat hy de hoofden der kwaeddoeners van hunne schouders | |||||
[pagina 177]
| |||||
dorst slaenGa naar voetnoot(1). Aldus toegerust doorliep hy zyne staten, steeds gereed de klagten der verdrukten aen te hooren en het ongelyk, hun aengedaen, te wreken. En 't was hem ernst voorwaer. Zekere edelmanGa naar voetnoot(2) had eene arme weduwe twee runddieren ontnomen: de graef riep hem naer Brugge, en deed hem daer geleersd en gespoord in den kokenden waterketel van eenen verwer steken, te samen met twee valsche muntersGa naar voetnoot(3). Een andere woestaert, Hendrik van Calloo, met negen zyner vrienden of dienaers op roof uitgaende, had eenige duitsche kooplieden, die naer de Thouroutsche jaermerkt kwamen, in naestgelegen bosschen verrast, uitgeschud en hunne knechten omgebragt: doch welhaest had de graef kennis van de gepleegde euveldaed, weshalve hy de booswichten deed opscheppen, naer zyn kasteel van Wynendael brengen, en daer | |||||
[pagina 178]
| |||||
alle tien in zyne tegenwoordigheid aen de galg knoopenGa naar voetnoot(1). Met zulke regtoefening was niet te gekscheren: ook zag men aldra het land gezuiverd van struikroovers en moordenaersGa naar voetnoot(2), tot groote vreugd van ingezetenen en van vreemden, die voortaen talryker dan ooit met Vlaenderen kwamen handel dryven. De gemeene man, de onderdanen in 't algemeen zegenden des vorsten yver voor de geregtigheid; want niet slechts de adel van minderen rang, maer ook de magtigste leenhouders moesten zwichten voor zyn bevel. Graef Wouter van Hesdin, een ware dwingeland der kleinen, werd gedwongen zyne driften te breidelenGa naar voetnoot(3). Huig van Sint Pol, wiens moedwil te ver ging, raekte een van zyne sloten kwyt omdat hy halsstarrig bleef, en ten laetste trok Boudewyn hem met krygsmagt tegen, gereed het kasteel waer hy zich ophield aen te randen, had hy | |||||
[pagina 179]
| |||||
de vlag niet gestreken en zich verzoend door de tusschenkomst des graven van BeunenGa naar voetnoot(1). Zoo verstond de vorst der Vlamingen zyne hooge pligten, zoo beschermde hy zyn volk, zoo ruimde hy, in zyn land, de beletsels weg die, toen ter tyd, overal den maetschappelyken voortgang verhinderden. Niet min grootmoedig vertoonde hy zich als leenman der fransche kroon. De worsteling duerde nog voort in Normandyë, tusschen den koning van Frankryk en dien van Engeland. Lodewyk kwam zelf naer Vlaenderen om 's graven hulp te vergen, en vond hem niet alleen bereidwillig, maer vol yver om de regten zyns leenheers te handhaven. Zoo haest de inwendige toestand des graefschaps Boudewyns afwezigheid veroorloofde, vertrok hy, in 1118, aen 't hoofd zyns adels naer Normandyë, alwaer hy aenstonds blyken gaf van zynen moed door het innemen van onderscheidene plaetsenGa naar voetnoot(2), tot groot spyt van den Engelschman, die het niet verbyten kon dat zyne wapens voor die | |||||
[pagina 180]
| |||||
van eenen graef moesten onderdoen. In zynen wrevel zond hy boodschap tot Boudewyn, hem bedreigende dat hy den geleden hoon zou komen wreken tot binnen de muren van Brugge; maer de Vlaming beantwoordde die snoevery met zyne manschap naer Rouanen te leiden waer de koning zich ophield. Tot tegen de stad toe doorgedrongen zynde, sloeg hy zyne strydbyl in de poort en liet ze daer steken, om Hendrik uit te dagen, gelyk het toenmalig gebruik meêbragtGa naar voetnoot(1); maer de zwetser dorst op het mat niet komen en liet den graef ongestoord aftrekken. Alsdan begaf zich Boudewyn naer EuGa naar voetnoot(2), dat hy belegerde in de maend van September, met de gegronde hoop van er eerlang meester van te worden, toen hy toevalliglyk, in eene schermutseling zeker al te stout zynde, door eene werpspies getroffen werd en gekwetst aen het hoofd. De hitte en het krygsgewoel ontstaken de wond, zoo dat de | |||||
[pagina 181]
| |||||
graef noodig oordeelde van naer huis te keeren; doch daer was geen genezen aen. Na veel lydens, met christelyk geduld uitgestaen, overleed de manhaftige vorst, de opregte vriend van Vlaenderens volk, te Rousselare, den 17 Juny 1119, in den ouderdom van nauwelyks 30 jaren, zonder kinderen na te latenGa naar voetnoot(1). |
|