Vaderlandsche historie. Deel 4
(1842-1866)–Jan Baptist David– Auteursrechtvrij
[pagina 101]
| |||||||||
1067-1085.Gelyktydige koningen van Frankryk.
Filip I.
Boudewyn van BergenGa naar voetnoot(1), de Zesde van den naem in Vlaenderen, de Eerste in Henegau, vond zyne erflanden, toen hy na 's vaders dood de regering aenving, in den bloeijendsten welstand. De nieuwe graef, reeds ryp van jaren en begaefd met de schoonste hoedanigheden van hert en geest, | |||||||||
[pagina 102]
| |||||||||
beminde zyn volk te innig om niet alles aen te wenden tot instandhouding en vermeerdering der algemeene welvaertGa naar voetnoot(1). Zyne eerste zorg was voor Geertsbergen, dat hy in 1068 stichtteGa naar voetnoot(2). Men mag vermoeden dat het allodiale eigendom des vorigen bezitters uit eene dusgenoemde Villa bestond, welke de graef met muren omringde, en haer het aenzien eener stad gafGa naar voetnoot(3). Ten einde die nieuwe stad al spoedig bewoond te krygen, begunstigde | |||||||||
[pagina 103]
| |||||||||
Boudewyn haer met byzondere vryheden en voorregten, die, natuerlyker wyze, de landzaten daer moesten naertoe lokken en er hun verblyf doen vestigenGa naar voetnoot(1). Wy zullen hier den zakelyken inhoud van den vergunbrief mededeelen, als zynde deze, byaldien hy waerlyk tot het jaer 1068 of daeromtrent opklimt, het oudste ons bekende gedenkstuk des middeleeuwschen stadregts, niet alleen van Vlaenderen, maer van geheel EuropaGa naar voetnoot(2). De keureGa naar voetnoot(3) vervat de volgende bepalingen:
| |||||||||
[pagina 104]
| |||||||||
| |||||||||
[pagina 105]
| |||||||||
| |||||||||
[pagina 106]
| |||||||||
| |||||||||
[pagina 107]
| |||||||||
| |||||||||
[pagina 108]
| |||||||||
| |||||||||
[pagina 109]
| |||||||||
Dusdanig waren de eerste wetten die Boudewyn VI aen zyne onderdanen van Geertsbergen gaf. Straf- en burgerregt, proceduer en politie, alles is er vry wat dooreengeward; doch men erkent niet te min 's graven bezorgdheid om het ryk der orde en der wetten in te voeren; men bemerkt inzonderheid zynen yver om den openbaren vrede te handhaven en de burgers te beschermen tegen alle geweldenaryGa naar voetnoot(2). Onder dit laetste opzigt stond het in Vlaenderen niet alleen, maer in gansch Europa, gedurende de elfde en twaelfde eeuw, deerlyk geschapen. Nergens was veiligheid: roof en moord heerschten in al de landen. Omtrent het einde der elfde eeuw | |||||||||
[pagina 110]
| |||||||||
werden er, op een enkel jaer, in Brugge en zyne omstreek tien duizend marken zilversGa naar voetnoot(1) betaeld, alleen voor gepleegde doodslagenGa naar voetnoot(2). Men mag dus onderstellen dat de boeten of weergelden, voor allerhande mishandelingen afgeteld het zy aen den beleedigde, het zy aen zyn maegschap of aen den landheer, tot nog merkelyker sommen zullen gerezen zyn. En wie zal de diefstallen berekenen, wie de plonderingen, kortom al de onregtveerdigheden tegen de eigendommen begaen, in eene stad of streek waer de persoonen zelf hoegehaemd geene zekerheid kenden, ma er nacht en dag aen den moedwil van anderen bloot stonden? De wanorde, gelyk men ziet, was groot, en toont den hoogst gebrekkelyken staet der maetschappy in die tyden. Ja, de maetschappy zag er ellendig uit: doch zulks moet geen verwondering baren; | |||||||||
[pagina 111]
| |||||||||
want onderscheidene oorzaken hadden noodlottig samengewerkt tot haer diep verval. Vooreerst was, door de gedurige krygen der achtste en negende eeuw, de eerbied der wetten verminderd en de deur geopend geworden aen alle misbruiken. Daerna hadden de twisten der Karolingers den knak gegeven aen het koninklyk gezag, tot zoo verre dat de volkeren, van het hoofd des ryks weinig of geen bescherming meer te verhopen hebbende, genoodzaekt waren hunnen toevlugt te nemen, zelfs met opoffering van vryheid en erfgrond, tot de landheeren en de Grooten van wereldlyken en geestelyken standGa naar voetnoot(1), die, ten minste rondom hunne kasteelen of Villae, nog een hand konden uitsteken tot verdediging der kleinen. Maer ook deze beschutting verloren de volkeren grootendeels onder de herhaelde invallen der Noordmannen, tegen wier overmagt en geweld, byna eene gansche eeuw, niets bestand was. De alge- | |||||||||
[pagina 112]
| |||||||||
meene armoede, noodwendiger wyze daerop gevolgd, had de banden der maetschappy, ik zeg niet verzwakt, maer volstrekt gebroken, de zeden bedorven, de begeerlykheid ontstoken, en de landen vervuld met stroopers en moordenaersGa naar voetnoot(1). Van daer de bloedige twisten, de doodslagen of verminkingen, het stelen en rooven, waer de geschiedenis der elfde en twaelfde eeuw vol van is. Het kwaed ware zoo hoog niet geklommen en gemakkelyker te bevechten geweest, had de adel het voorbeeld niet gegeven van de verregaendste losbandigheid; maer hy ook was door het algemeen bederf aengerand, ja verkankerd boven alles wat bedenkelyk is. Hy kon nu niet meer, gelyk in de vorige eeuwen, naer den vreemde op rooftogten uitgaen, land veroveren of buit maken by naburige volksstammenGa naar voetnoot(2); doch behebt met de voorvaderlyke plonderzucht, en verstout door de krachteloosheid van het openbaar gezag, strekte hy thans tot plaeg der arme landzaten. Vol van verachting | |||||||||
[pagina 113]
| |||||||||
voor den gemeenen man, voor den handwerker, voor den nyverigen stedeling, ontzag hy zich niet de reizenden uit te schudden, de boeren te straven, de weerloozen te verdrukken. Ongelukkig de dorpen, de vlekken die, naby een kasteel gelegen, in het bereik waren des adelyken woestaerts. Daer hadden de inwoonders gedurig te lyden. Niemand kon zyn dak verlaten zonder gevaer van aengerand te worden; geen handeldryver was zeker het duergewonnen geld naer huis te brengen: dewyl al de wegen en banen, al de dreven bezet waren door den heer of zyn knechten, gedurig met de wapens in de hand en, als hongerige grypvogels, hunne prooi beloerende. Men kan beseffen wat al klagten de ingezetenen der ontluikende steden lieten hooren tegen zulke knevelary, nu vooral dat handel en nyverheid begonnen te herleven; en hoe het de graven van Vlaenderen grieven moest de welvaert hunner onderdanen aldus te zien verhinderen. Een der voornaemste middelen om het kwaed te bevechten, was de uitroeping of afkondiging van een openbaren vrede, ook heerlyken- en Landvrede geheeten. Namelyk de vorst, plegtiglyk vergaderd met de | |||||||||
[pagina 114]
| |||||||||
leenmannen en kasteleinen van Vlaenderen, schreef wetten voor om het dragen van wapens te beperken, om de aenslagen tegen persoonen en eigendommen door zware straffen te stuiten, om ieders woonstede te beveiligen voor nachtelyken overval: met een woord, om orde en tucht in het land te brengen. Vele van die verordeningen komen later voor in de stedelyke Keuren, gelyk wy in het vervolg zullen zien. Maer het was niet genoeg den moedwil der boozen palen te stellen door strafwetten en geldboeten: de graven moesten tevens een ander kwaed beteugelen, niet min strydig met de openbare rust, maer ongelukkiglyk zoo diep geworteld in de zeden, dat er bykans geen hoop was van het te kunnen uitroeijen, namelyk het regt van eigen wraekoefeningGa naar voetnoot(1). Dit barbaersch regt, zoo oud als de natie, was vroeger door de koningen gefnuikt, doch sedert het verval der koninklyke magt weêr overheerschend, ja eene gedurige bron geworden van | |||||||||
[pagina 115]
| |||||||||
de grootste onlusten, van allerlei baldadigheid. De veetenGa naar voetnoot(1) verknaegden geheel de maetschappy: vrienden en magen, buren en stadgenooten schoten in 't harnas tegen malkander, om wederzydsche ongelyken te wreken, om den hoon een' broeder, een' bloedverwant aengedaen op den dader en al zyn maegschap te verhalenGa naar voetnoot(2). Men bedenke wat bloed daerby vergoten moest worden, wat wonden en verstompingen, wat verwoesting der vyandlyke have er meê gepaerd gingenGa naar voetnoot(3): en men oordeele dan of er te midden van zulke wanorde duerzame voortgang in het maetschappelyk leven mogelyk was. De graven van Vlaenderen bevochten dat ysselyk misbruik door den peis te gebieden tusschen de beleedigden en de beleedigers. Zoo haest er eenige doodslag of ander groot vergryp den haet der familiën ontstoken had, moesten de stedelyke over- | |||||||||
[pagina 116]
| |||||||||
heden of 's landheers beambten, in diens naem, de partyen een bestand of wapenschorsing (gewoonlyk van veertien dagen) opleggenGa naar voetnoot(1), met bepaling van zware boeten voor iederen vredebreuk. Zoo zocht men de wraekzucht te dempen, tyd van koeling aen de driften te geven, en middel te vinden om den twist te eindigen het zy door oefening van lyfstraf tegen den misdadige, het zy door uitkeering van zoengeldenGa naar voetnoot(2). Hierin deden de vlaemsche vorsten niet dan het voorbeeld volgen der katholyke Kerk, die al hare magt inspande om de byzondere twisten en krygen der wereldsche Grooten te keer te gaen, door het instellen van den GodsvredeGa naar voetnoot(3). Zoo noemde men zekere wetten door de bisschoppen en de Concilies | |||||||||
[pagina 117]
| |||||||||
voorgeschreven, waerby het, op straf van den kerkelyken ban, verboden was aen alle heeren en ridders de wapens tegen elkander te voeren en vyandlykheden te plegenGa naar voetnoot(1) tusschen zonnen-ondergang van iederen woensdag en zonnen-opgang des volgenden maendags, alsmede gedurende den Advent tot na Drykoningen-dag en den veertigdaegschen vasten tot na beloken PaschenGa naar voetnoot(2). Deze maetregel, ingerigt naer den woesten geest der tyden, verschafte toch eenige rust aen de onderdanen, die anders geene uer zekerheid hadden, maer steeds de naeste slagtoffers werden van den haet en den nyd hunner heeren. De eerste poogingen door de Kerk aengewend om | |||||||||
[pagina 118]
| |||||||||
den Godsvrede in te voeren, klimmen op tot het jaer 1032 of 34Ga naar voetnoot(1). Van lieverlede werd hy verpligtend gemaekt in Frankryk, in Engeland, in Duitschland, doch niet zonder ernstige tegenwerking der adelyke huizen. De groote moeite die het gekost heeft aen de pauzen, aen de bisschoppen, aen de vorsten om zoo heilzaem en zoo christelyk eene instelling te doen aenveerden, toont ten overvloede hoe zeer het kwaed in de zeden verworteld was, en wat al hinderpalen men heeft moeten te boven komen om een weinig orde in Europa te stichten. Ik zeg een weinig orde; want het was er verre van af dat de samenspannende magt van Kerk en Staet door den Godsvrede volkomen het doel bereikte, hetwelk zy zich had voorgesteld, het uitroeijen der veeten en familiekrygen. De kruisvaerten hebben daerna, misschien krachtdadiger zelfs, medegewerkt om het vuer der twisten te dooven. Maer het dient niet te min opgehaeld te worden tot eeuwigen roem der vlaemsche graven, dat zy zoo vroeg hunnen yver besteed hebben om den openbaren vrede in hun land te doen heerschen, | |||||||||
[pagina 119]
| |||||||||
en het is voorzeker aen dien yver toe te wyten dat Vlaenderen vooruitstapte in welvaert en beschaefdheid, terwyl al de naburige landen nog langen tyd ten prooi bleven aen de deerlykste verwarring. Boudewyn VI liet niets onbeproefd om de kwaeddoeners, groot en klein, te verschrikken. In vriendschap levende met de buitenlandsche vorsten, doorreisde hy zyne beide graefschappen om alles met eigen oogen na te zien, en wilde dat de baljuwsGa naar voetnoot(1), ieder in zyn regtsgebied, zich gedurig aen het volk vertoonden met een lange witte roede in de hand, tot zinnebeeld van 's heeren gestrengheidGa naar voetnoot(2). Door zyne aenhoudende zorg bragt hy 't zoo ver, dat de vrede alom in de landen voor goed gevestigd scheen: niemand dorst noch had noodig gewapend uit te gaen; men hoorde haest niet meer spreken van straet- of huisroof, zoo wel dat de landlieden hunne ploegkouters en houweelen op het veld mogten laten, zonder vrees voor de nachtdievenGa naar voetnoot(3). Ongelukkiglyk regeerde deze minnaer | |||||||||
[pagina 120]
| |||||||||
van zyn volk slechts dry jaren. Eene vroegtydige dood ontrukte hem aen de liefde der Vlamingen en stortte het land in een dubbelen rouw, want met hem verdween tevens de zoo kort genoten vrede. De graef liet twee onmondige kinderen na, Arnulf en Boudewyn. Zyn einde voelende naderen, had hy te Audenaerde eene vergadering beroepen om, by wyze van uitersten wil, de opvolging te regelen en zoo alle geschillen tusschen de gebroeders voor te komen. De oudste zoon zou Vlaenderen bezitten onder het toezigt van zyn vaderlyken oom Robrecht den Vries, terwyl Henegau aen den jongste blyven moest onder de voogdy van beider moeder RichildisGa naar voetnoot(1). Deze schikkingen werden door de leenmannen van een en ander graefschap niet alleen toegestemd, maer plegtig bezworen: en de vorst, thans gerust voor de toekomst, sloot de oogen den 17 July 1070Ga naar voetnoot(2). Robrecht, toen zyn broeder stierf, was in Holland, alwaer hy het land bestierde voor de kinderen | |||||||||
[pagina 121]
| |||||||||
zyner gemalinGa naar voetnoot(1). Dit hadde hy nu ook in Vlaenderen moeten doen, naer Boudewyns wensch en uitdrukkelyken wil; doch diens weduwe Richildis, eene hooveerdige en heerschzuchtige vrouw, gebruik makende van Robrechts afwezigheid, wilde zelf meesteres spelen in de erflanden haers oudsten zoons, en zonder acht te slaen op de verordeningen van Audenaerde, matigde zy zich niet slechts de voogdy harer beide kinderen aen, maer gaf overal bevelen, eveneens of het graefschap van Vlaenderen niet min haer eigendom was dan dat van Henegau. Aldra echter stond Robrecht te Gent om, in den naem des jongen Arnulfs, de teugels van het bewind te houden; maer Richildis, verre van hem in zyne hoedanigheid te erkennen, wees haer' zwager af op den smadelyksten toon, en dreef hem zelfs met de wapens het land uit. Alsdan voorziende dat het daer niet by blyven zou, wendde zy zich tot den koning van Frankryk, dien zy door magt van geldGa naar voetnoot(2) op hare zyde wist te brengen, zoodanig | |||||||||
[pagina 122]
| |||||||||
dat Robrecht van Vlaenderens leenheer hoegenaemd geene hulp, maer eerder tegenstand te verwachten had. Welhaest kreeg hy ook de handen vol in Holland. De bisschop van Utrecht en Godfried de Bultenaer, hertog van Lotharingen, naer 't schynt opgestookt door de henegauwschegravinGa naar voetnoot(1), overvielen hem daer met al hunne magtGa naar voetnoot(2), en met zulk gevolg dat hy, na een zwaren veldslag aen de kanten van Leyden verloren te hebben, in aller yl het land moest ruimen. Hy vlugtte, met vrouw en kinderen, naer SaksenGa naar voetnoot(3). Thans, dacht Richildis, had zy niets meer te ontzien maer was doenvry, tot zoo verre dat zy, zonder rekening te houden van haers zwagers leenregtGa naar voetnoot(4), de hand dorst leggen op zyne heerlykheden. | |||||||||
[pagina 123]
| |||||||||
Aelst, de Vier Ambachten, kortom geheel keizers Vlaenderen, zoo wel als de Zeeuwsche eilanden, moesten onder hare wetten buigen, even of zy de erfgravin en de eigenares van al die landen was. Die het hart had van tegen te spreken, verbeurde zyn leven. Een der edelste ridders, heer Jan van Gavere, beproefde 't; maer Richildis deed hem het hoofd voor de voeten leggen. Den baljuw van Ieperen wierp zy in de gevangenis, vermoedelyk om dezelfde reden: en toen de schepenen dier stad wegens dat onregt hunne klagten lieten hooren, begaf zich de vorstin in dolle woede naer MeessenGa naar voetnoot(1), alwaer zy zestig Ieperlingen deed onthalzen en vervolgens het stedeken zelf in brand stekenGa naar voetnoot(2). Hoe de laetdunkende vrouw met het vermogen der onderdanen omsprong, kan men gissen: de onbillykste lasten werden de burgeryen opgelegd, allerhande tollen ingevoerd, de kerken zelf beroofd van goud en zilverGa naar voetnoot(3): kortom willekeur en geweld | |||||||||
[pagina 124]
| |||||||||
vervingen de vaderlyke regering van den pas gestorven graef, die nu eerst voor goed betreurd werdGa naar voetnoot(1). Lang duren kon dat niet. De Vlamingen, aen zulk eene dwingelandy niet gewend, en te fier van aert om zich door eene vreemde vorstin en vreemde raedsliedenGa naar voetnoot(2) te laten knevelen, staken haest de hoofden byeen en pleegden raed, in de byzonderste steden, hoe zy zich van het booze wyf zouden ontmaken. Daer werd besloten dat men Robrecht ter hulp zou roepen en onder zyn beleid de wapens opvatten: zulks zou menigeen het leven kosten, dat wisten zy wel; maer het was dan nog beter met eere te sterven, dan door de handen van den beul om te komen, en 's lands welvaren te zien omverwerpen, gelyk er Richildis bezig meê was. Daer werd geen tyd verloren: een gezantschap ging Robrecht uitnoodigen om naer Vlaenderen te | |||||||||
[pagina 125]
| |||||||||
komen, plegtig belovende dat de landzaten hem met goed en bloed zouden ter hand staen, om het vreemde juk af te schudden. Robrecht draelde niet. In korte dagen stond hy aen het hoofd der Vlamingen, en trok gewapender hand naer LessinesGa naar voetnoot(1), waer Richildis zich ophield; maer deze had zoo haest niet vernomen dat haer zwager naderde, of zy nam de wyk naer Ryssel. Te goeder ure; want Lessines, na een gevecht waer vele Franschen by dood blevenGa naar voetnoot(2), werd ingenomen, geplunderd en in asch gelegd, by wyze van wederwraek wegens het verbranden van Meessen. Hiermede was het spel in gang. Richildis zag nu hoe ver zy gekomen was met kwaden raed te volgen en het vlaemsche volk te verdrukken. Zy gaf het echter niet op; maer vol van listen als zy was, zond zy eene bende plonderzieke Franschmans naer de Zeeuwsche eilanden en naer Holland, met bevel van daer zoo veel kwaed te doen als zy konden. Door dat middel hoopte zy Robrecht te dwingen om Vlaenderen te | |||||||||
[pagina 126]
| |||||||||
ruimen. Meteen noodigde zy de steden van Gent, Brugge en Ieperen uit om gezanten naer Ryssel af te veerdigen, ten einde zich met haer te verstaen en de moeijelykheden in der minne by te leggen. Zulks was een andere list, enkel gebruikt om tyd te winnen; want de koorden lagen gereed om al de vlaemsche gezanten op te knoopen. Gelukkiglyk was er iets van uitgelekt en den kastelein van Ryssel ter ooren gekomen die, goed vlaemschgezind zynde, Robrecht deed verwittigen. De afgeveerdigden gingen dan naer Ryssel; maer hun verdediger volgde met wel gewapende manschap, en hield zich verstoken in een bosch naby de stadGa naar voetnoot(1), tot dat men op het kasteel de trompetten zou blazen. Alles viel uit, gelyk het voorzeid was. Richildis trawanten, door een' Franschman opgeleidGa naar voetnoot(2), begonnen al gereedschap te maken om de vlaemsche gezanten aen de galg te hangen, toen, op het gegeven teeken, Robrecht in de stad rukte, zyn landgenooten ter hulp, terwyl de bezetting der burgt, | |||||||||
[pagina 127]
| |||||||||
volgens afspraek, eenen uitval deed, zoodanig dat nu de aenhangers der booze gravin, op hunne beurt het te kwaed kregen, en tot den laetste toe over de kling sprongenGa naar voetnoot(1). Richildis raekte ter nauwernood uit de voeten, en vlugtte met hare twee kinderen naer Amiens. Daer bezwoer zy den jongen koning van FrankrykGa naar voetnoot(2) met woorden en met tranen om haer in den steek niet te laten, nu vooral dat zyne eigene eer het hem tot een' pligt maekte de dood van zoo veel Franschen te wreken. Niet te vrede met 's konings belofte, wist zy nog den graef van Boulogne op hare zyde te trekken, en trouwde, voor de derde mael, met Willem den HooveerdigeGa naar voetnoot(3), een' der magtigste baronnen van Normandyë, om ook aen dien kant steun te vinden. Een bloedige oorlog was dus op handen. De Henegauwers hielden 't, als men raden kan, met hunne gravin en vlogen in de wapens. Zoo deden | |||||||||
[pagina 128]
| |||||||||
ook die van Atrecht, van Kameryk en van Doornik: met een woord al de waelsche provinciën van Vlaenderen heulden met Richildis, waeruit blykt dat de twist zyn diepsten grond had in een wederzydschen afkeer van twee verschillende volksstammenGa naar voetnoot(1). Audenaerde, dat wy in 't vervolg nog zullen zien wanken, koos mede de henegauwsche party. In tegendeel Gent, Kortryk, Brugge, Ieperen, Veurne, Rousselaere, Harlebeke, kort, al de landzaten van echt vlaemschen bloede, schaerden zich onder éénen standaert, en naest hen die van Douai en CalaisGa naar voetnoot(2). Dat zy 't goed voor hadden, is niet twyfelachtig: ook trok weldra Robrecht, vol moed, met zyn volk naer CasselGa naar voetnoot(3), | |||||||||
[pagina 129]
| |||||||||
waer de koning verwacht werd. Hy ging legeren op den berg zelf, bereid om slag te leveren zonder zyne vyanden te tellen. Deze waren inderdaed ongelyk sterker in getal. De adel van bykans geheel FrankrykGa naar voetnoot(1) was afgekomen om de Vlamingen, wier buitengewoone voorspoed de Franschen een doorn in de oogen was, eens duchtig neêr te slaen. Den 21 February 1071 bereikten zy Bavinchove onder Cassel, aen den voet van den berg, en rustten uit tot 's anderdags. Maer 's anderdags waren de Vlamingen vroeger op dan hunne ongenoodigde gasten. By het eerste morgenkrieken vlogen zy in 't geweer, en na door een kort maer krachtig gebed de Bescherm-heiligen van het vaderland te hebben aengeroepen, stortten zy, als de sneeuwval der Alpen, op het kamp der Franschen. Deze, nog half bedwelmd van den slaep, en verbysterd door de stoutmoedigheid des vyands, grepen naer hun wapens, begonnen te | |||||||||
[pagina 130]
| |||||||||
vechten en deden hun best, ja; maer zy konden den schok der Vlamingen niet uitstaen die, als had de drift hun getal en hunne krachten vertiendubbeld, zoodanig veel lyken maekten, dat de koning zyn' moed in de schoenen voelde zinken. De geschiedenis meldt niet hoe de Henegauwers zich gedroegen; doch dat zy meê deden is zekerGa naar voetnoot(1), zoo wel als dat zy met de Franschen verslagen werden; want Richildis, die, te midden van den stryd, misschien wat al te koen vooruit drong om hare mannen op te wekken, viel in de handen der vyanden, en haer gemael bleef zelfs onder de doodenGa naar voetnoot(2). De vorstin kwam er beter van af: zy wist gebruik te maken van de verwarring, in zulke omstandigheden onvermydelyk, en raekte weêr los, om, met de overblyfsels van het koninklyk leger, haer behoud in den aftogt te zoekenGa naar voetnoot(3). | |||||||||
[pagina 131]
| |||||||||
Inderdaed, na schroomelyk veel volk verloren te hebbenGa naar voetnoot(1), trokken de Franschen achteruit tot by het dorp SmedelingeGa naar voetnoot(2), ongeveer eene myl boven Cassel gelegen. Daer beproefden de koning en Richildis om hunne verstrooide benden te herzamelen en de krygskans nog eens te wagen; maer de uitval was dezelfde. Robrecht, met zyne overwinnende landgenooten aenrukkende, sloeg den vyand andermael uiteen, zoodat deze, na op nieuw groote verliezen geleden te hebben, genoodzaekt werd den rug te keeren, en thans voor goed. Jammer maer, de opleider der Vlamingen, al te onbedacht in zynen voorspoed, en met het zweerd in de hand de vlugtelingen, zonder om te zien, op de hielen volgende, ylde zoo ver, dat hy eensklaps zyne makkers uit het oog en geheel van vyanden omringd was, eer hy 't merkte. Hy bevond zich tusschen de | |||||||||
[pagina 132]
| |||||||||
wapenknechten van den graef van Boulogne die, verheugd wegens zulk een onverwacht geluk, Robrecht gevankelyk meê nam en deed opsluiten in het kasteel van Sint-Omer. Daer zat dan Vlaenderens redder, hy die zegevierend meende naer huis te keeren, tusschen vier muren zyn hart op te eten in zelfverwyt, dat hy, door eigen onvoorzigtigheid al de vruchten zyner dubbele overwinning moest zien verloren gaen. Maer neen! Zoo veel dapperheid mogt niet ongeloond blyven. De inwoonders van Sint-Omer, hoorende hoe kloekmoedig Robrecht zich gedragen had, wilden hem in geenen toren laten verkwynen. Zy schoolden samen, liepen gewapend naer de burgt, en dwongen den kastelein zyn' gevangene los te laten, tot onuitsprekelyke vreugd der Vlamingen, die nu eerst het volle genot hunner victorie smaektenGa naar voetnoot(1). De algemeene vreugd werd echter verbitterd door eene droevige tyding. Graef Arnulf, 's lands | |||||||||
[pagina 133]
| |||||||||
wettige erfgenaem, die met zyne moeder het gevecht bygewoond, ja, en hoe jong ookGa naar voetnoot(1), zich als een waren held gekweten had, was gesneuveld. De edele vorst, na tot tweemael toe zyn peerd te hebben zien dood vallen, hield nog stand, terwyl reeds Franschen en Henegauwers aen 't vlugten waren, doch werd eindelyk zelf getroffen en stierf op het slagveld, van allen beweendGa naar voetnoot(2). Zyn oom en voogd deed hem plegtiglyk begraven in de abtdy van Sint Bertinus. Middelerwyl was de koning zyne overschotten gaen tellen te Montreuil in Normandyë. Daer ging Richildis hem vinden, en het verleiGa naar voetnoot(3) van Vlaenderen vragen voor haren tweeden zoon Boudewyn. Deze werd werkelyk graef genoemd en uitgeroe- | |||||||||
[pagina 134]
| |||||||||
pen, en legde zynen eed van getrouwigheid af in 's konings handen; doch zulks was eene reden te meer voor de Vlamingen om hem te wraken. En hoe zouden zy inderdaed hebben kunnen toestemmen om den zoon van Richildis voor hunnen heer en landvorst te erkennen, hy die hen had helpen bevechten, die voor en na met de vyanden van Vlaenderen geheuld had, die daerenhoven nog te jong was om zelf te bestieren en dus, onder de leiding zyner moeder en den invloed des franschen konings, niet dan den ondergang van Vlaenderens welvaert bewerken kon? Tot zulke opoffering hunner dierste belangen konden de Vlamingen niet verpligt zyn, zoo min als om hem te verstooten dien zy zelf ter hulp geroepen hadden, en door wiens heldhaftigheid zy van de dwingelandy verlost waren. Neen, verre van zoo ondankbaer te wezen, droegen zy het graefschap op aen hunnen redder: het volk niet alleen, maer de adel, de leenmannen en de geestelykheid onderwierpen zich vrywillig aen Robrechts heerschappy, en het duerde zelfs niet lang of de koning van Frankryk, naer beteren raed luisterende dan dien hy tot dan toe gevolgd had, liet Richildis varenGa naar voetnoot(1), maekte | |||||||||
[pagina 135]
| |||||||||
vrede met den Vries, en erkende hem in zyne nieuwe hoedanigheidGa naar voetnoot(2). Zoo deden ook welhaest de inwoonders der waelsche gewesten: nagenoeg allen hingen de huik naer den wind, verzoenden zich met Robrecht en vielen Richildis af, welke zich aldus zoo goed als alleen bevond en genoodzaekt werd Vlaenderen te ruimen, waer zy op geene hulp of vriendschap meer rekenen mogtGa naar voetnoot(3). Haer ten ondere geven kon zy echter niet. De hardnekkige vrouw, verlaten van haren franschen bondgenoot, verlaten van de onderdanen welke eerst hare banier gevolgd hadden, roerde hemel en aerde om van elders hulp te bekomen. Die best in staet scheen haer te ondersteunen was bisschop Theoduinus van Luik, tot wien zy dan ook haren toevlugt nam, hem voorstellende hare erflanden | |||||||||
[pagina 136]
| |||||||||
aen de kerk van Sint Lambertus op te dragen, dat is te zeggen dat haer zoon Boudewyn, en diens opvolgers in het graefschap van Henegau, leenmannen van Luik zouden worden, mits de bisschop haer geld en manschap verschafte om den kryg tegen Robrecht voort te zetten. Dit aenbod lachte den kerkvoogd toe, als byzonder geschikt om den luister en de magt van zynen Stoel te vermeerderen. Zonder uitstel begaf hy zich dan naer FossesGa naar voetnoot(1), alwaer hy met Richildis een akkoord sloot en de hulde van moeder en zoon ontving op de volgende voorwaerden: Dat voortaen de graef van Henegau, ten eeuwigen dage, zyne leenen en allodenGa naar voetnoot(2) verheffen zal van Sint Lambrechts kerkGa naar voetnoot(3) en, als vasal van Luik, met al zyne magt den bisschop volgen in diens krygstogtenGa naar voetnoot(4). | |||||||||
[pagina 137]
| |||||||||
Dat, wanneer de graef in zyn land aengerand wordt, de bisschop hem krygsvolk zal zenden in minder of meerder getal, volgens de magt des vyands: en belegert deze een van 's graven vestingen of kasteelen, zoo zal de bisschop, tot dry mael 's jaers, iederen keer voor veertig dagenGa naar voetnoot(1), vyf honderd ridders afveerdigen om de plaets te helpen ontzettenGa naar voetnoot(2). Dat, behalve de graef van Henegau, ook de kasteleinen van Bergen, van BeaumontGa naar voetnoot(3) en van Valencyn leenmannen zullen zyn van Sint Lambrechts kerk en, in die hoedanigheid, hulde doen aen den bisschop. | |||||||||
[pagina 138]
| |||||||||
Dat de graef jaerlyks, op Kersdag, van den bisschop zes rokken of gewadenGa naar voetnoot(1) zal krygen, ter weerde van zes marken zilvers het stukGa naar voetnoot(2), en ieder der dry kasteleinen één van gelyken prys. Dat, als de graef naer Luik gaet om zyne leenpligt te vervullen, of ten hove geroepen wordt het zy van den keizer, het zy van den bisschop, deze hem kostvry houden zal. Dat de graef en de baronnen van Henegau onafhankelyk zullen blyven van de luiksche regtbanken, en dat, zoo de graef voor den keizer gedagvaerd wordt, de bisschop zyne zaek pleiten zalGa naar voetnoot(3). | |||||||||
[pagina 139]
| |||||||||
By dit verdrag stonden als getuigen Godevaert van Bouillon, de graven Albrecht van Namen, Hendrik van Leuven, Arnulf van ChiniGa naar voetnoot(1) en Cono van Montaigu in ArdenenGa naar voetnoot(2). Nu moest het nog goedgekeurd of bekrachtigd worden door den keizer, zonder wiens toestemming de overdragt van een der leenen zyner kroon op een anderen leenheer niet geschieden mogt; maer de bisschop van Luik stond te wel met het hoofd des ryksGa naar voetnoot(3) om van diens kant weigering te moeten vreezen. Ook volgde inderdaed de keizerlyke inwilliging, vergund by brieven uit Aken gedagteekend van den 11 Mei 1071Ga naar voetnoot(4), en zoo werd Richildis wensch vervuld. Nu ontving zy geld in overvloedGa naar voetnoot(5) en tal- | |||||||||
[pagina 140]
| |||||||||
ryke krygsbenden om den oorlog, tegen haer' zwager te hernemen. Zelfs de vorsten, die haer te Fosses hadden ter zyde gestaen, bragten insgelyks hulp by: zoodat zy dit mael zeker meende te zyn van het er door te halen. Ja, maer Robrecht de Vries, onderrigt van 't geen er gebrouwd werd, gaf aen de wrevelige weduwe den tyd niet om hare legerscharen naer Vlaenderen te leiden en daer al by voorraed het land te verwoesten: hy voerde liever kryg op vreemden bodem, waer ten minste zyne onderdanen geen schade mogten by hebben. Zoo haest dan de gunstige tyd gekomen was, trok hy met kloeke manschap de Schelde over, naer Henegau, en drong door tot aen eene plaets genaemd BroqueroiGa naar voetnoot(1) naby de hoofdstad Bergen, begerig om te weten of zyne Vlamingen, sedert hunne overwinning te Cassel, het vechten al of niet verleerd hadden. Zy toonden van neen; want in den grooten veldslag, daer ter plaetse in 1072 geleverd, versloegen en | |||||||||
[pagina 141]
| |||||||||
verpletterden zy Richildis en hare bondgenooten zoodanig, dat er haest geen Luikenaers overbleven om met het nieuws naer huis te keeren. Die van Henegau kwamen er even slecht van af: geheel de streek waer de legers gekampt hadden, was dermate overdekt van hunne lyken, dat zy sedert den naem van het Veld der dooden of de Bloedige bunders gedragen heeftGa naar voetnoot(1). Hoe Richildis te moede was, toen zy aldus haer graefschap verkocht en er gansch den koopprys in eens van verspeeld had, kan men raden. Zy had lust noch middel meer om weêrstand te bieden, maer liet Robrecht ongestoord geheel het land afloopen tot Valencyn toe, stroopen en plonderen, gelyk het alsdan de gewoonte was, en zelfs het kasteel van WavercinGa naar voetnoot(2) op de Schelde innemen, alwaer by eene bezetting stelde van 300 man, en vervolgens naer Vlaenderen triomfantelyk wederkeerde. Zoo eindigde de kryg tusschen Robrecht en Ri- | |||||||||
[pagina 142]
| |||||||||
childis. Niet dat deze of haer zoon vrede hadden met zulken uitslag: neen, zy toonden nog lang hunnen wrok door herhaelde vyandlykheden, doch welke aen Vlaenderen weinig kwaed konden doen. Zoo duerde het voort tot omtrent 1085, alswanneer eindelyk graef Boudewyn van Henegau zich verzoende met zynen oom, afstand doende, voor hem en zyne nakomelingen van alle regt op Vlaenderen. Richildis ook stelde een eind aen haer woelig leven, hield zich voldaen met eene som gelds, en ging het overige harer dagen doorbrengen in het klooster van Meessen, alwaer zy in 1086 overleedGa naar voetnoot(1). |
|