Vaderlandsche historie. Deel 4
(1842-1866)–Jan Baptist David– Auteursrechtvrij
[pagina 1]
| |||||||||||||||||||||||
Vaderlandsche historie.
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 3]
| |||||||||||||||||||||||
850-964.Gelyktydige koningen van Frankryk.
De eerste beginselen van het graefschap welks geschiedenis wy hier gaen voordragen, zyn te zoe- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 4]
| |||||||||||||||||||||||
ken in Brugge en zyne omstreek, dat oorspronkelyk alleen den naem voerde van Vlaenderen-gauGa naar voetnoot(1). Daer vindt men, van in de vierde en vyfde eeuw, de zeekusten bewoond door VlamingenGa naar voetnoot(2), naer 't schynt van Saksische herkomstGa naar voetnoot(3), voor welke de oude ingezetenen, de Menapiërs, meer zuidwaert naer het binnenland wekenGa naar voetnoot(4). Gedurende lange jaren hoort men van die volkeren niet spreken, ten zy in de levensbeschryvingen van eenen Eligius, eenen Amandus, eenen Livinus en andere heilige geloofsverkondigers, die groote moeite hadden om hun de oogen te doen openen voor het licht der waerheid, en hun tevens den akkerbouw te leeren als middel om den barren grond, dien zy bewoon- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 5]
| |||||||||||||||||||||||
den, vruchtbaer te makenGa naar voetnoot(1). Voorts leefden zy onder het bestier van eenen landvoogd den naem dragende van ForestierGa naar voetnoot(2), uit hoofde der uitgebreide bosschen welke hy in zyne gauen te verzorgen had, en die tot het kroongoed of het koninklyk domein behoorden. Van de eerste vlaemsche Forestiers heeft men geene zekere bescheiden, zoo min als van hunne onderzaten, die echter al zeer vroeg snelle vorderingen in de beschaving en in het gezellig leven moeten gemaekt hebben; want van in de zevende en de achtste eeuw vindt men melding van onderscheidene dorpen, zelfs van ontluikende stedenGa naar voetnoot(3) | |||||||||||||||||||||||
[pagina 6]
| |||||||||||||||||||||||
meestendeels gelegen naby kloosters of abtdyenGa naar voetnoot(1) of in de buert van eenige Villa. Harlebeke schynt het gewoon verblyf der landvoogden geweest te zyn, die echter ook soms een kasteel bewoonden ter plaetse waer thans de stad Ryssel zich verheftGa naar voetnoot(2). Eerst niet den aenvang der negende eeuw begint de geschiedenis van Vlaenderen belangryk te worden, omdat het land, op de grenzen des ryks en aen de zee gelegen, daerdoor zelf voor de eerste aenvallen der Noordmannen bloot stond, en der- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 7]
| |||||||||||||||||||||||
halve met byzondere middelen van tegenweer diende voorzien te zyn. De Forestier had voortaen wat anders te doen dan bosschen en wild te bewarenGa naar voetnoot(1), en regt te spreken over 's konings onderdanen: hy moest zyn volk wapenen en de kusten verdedigen tegen den geduchten vyand die, omtrent denzelfden tyd, zich begon te vertoonenGa naar voetnoot(2). Daeruit volgt dat de landvoogd tevens meer magt behoorde in handen te hebben dan men hem tot dus verre toevertrouwd had. Ook ziet men, onder de eerste opvolgers van Karel den Groote, den Forestier Engelram het gezag voeren over de landen van NoyonGa naar voetnoot(3), van VermandoisGa naar voetnoot(4), van | |||||||||||||||||||||||
[pagina 8]
| |||||||||||||||||||||||
AtrechtGa naar voetnoot(1), van KortrykGa naar voetnoot(2), zoo wel als over het eigentlyk gezegde VlaenderenGa naar voetnoot(3). Maer het is vooral Engelrams zoonGa naar voetnoot(4), de beruchte Boudewyn de YzerenGa naar voetnoot(5), die een uitgebreid gebied ontvangt over de zeestreken, en welken men te regt voor den eersten markgraef van Vlaenderen houden mag. Zyn graefschap strekte zich zuidwaert uit tot aen de CancheGa naar voetnoot(6) en de stad BapaumeGa naar voetnoot(7), oost- en noordwaert tot aen de ScheldeGa naar voetnoot(8) en westwaert tot | |||||||||||||||||||||||
[pagina 9]
| |||||||||||||||||||||||
aen de zeeGa naar voetnoot(1). Met zulk eene magt, hem door Karel den Kale vergundGa naar voetnoot(2), kon Boudewyn de Noordmannen wederstand biedenGa naar voetnoot(3) en zynen koning veel dienst bewyzen, te meer daer hy persoonlyk een zeer dapper en krygshaftig man wasGa naar voetnoot(4). Maer de grootheid maekt hooveerdig. Boudewyn, die voelde dat hem een moedig hart onder den riem stak, en dat hy beter zonder den koning dan deze zonder hem kon, wilde hooger klimmen en de eer by de magt voegen. Daer hy, als leenman, niet zelden aen het hof verscheen en de ryksdagen bywoonde, had hy gelegenheid gehad om Judith Ka- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 10]
| |||||||||||||||||||||||
rels dochter te zien, en was, naer 't schynt, al vroeg op haer verliefd geworden. Maer de jonge prinses werd aen den Angelsaksischen koning Edelwulf uitgetrouwd, als ware het gedaen om den graef te leeren dat zulke verbindtenis boven zynen stand was. Dit moet hy er echter niet uit besloten hebben; want toen, na weinige jaren, Judith weduwe geworden en naer Frankryk terug gekeerd zynde, haer verblyf had gekozen in de Villa van SenlisGa naar voetnoot(1), hervatte Boudewyn zyne vorige ontwerpen, ging de vorstin meermaels bezoeken, wist haer te behagen en, onder duims geholpen door 's konings zoonGa naar voetnoot(2), bragt hy 't zoo ver, dat een heimelyke echt hem met de achter-klein-dochter van Karel den Groote vereenigdeGa naar voetnoot(3). In andere tyden zou een leenman zulks niet bestaen hebben; maer in 862, wanneer dit gebeurde, was het koninklyk gezag reeds zoodanig vervallen, dat de Grooten zich alles veroorloofdenGa naar voetnoot(4). Boude- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||
wyn vreesde nogtans zyns leenheers gramschap, en week met Judith naer Lotharingen, om buiten het bereik van den koning te wezen. Niet zonder reden; want Karel het feit vernemende was er hoogst over gebelgd. Had hy de Noordmannen op den hals niet gehad, hy zou misschien beproefd hebben om, met het zweerd in de hand, zynen eigen neefGa naar voetnoot(1) te dwingen tot uitlevering van den roekeloozen graef; doch nu nam hy zynen toevlugt tot de geestelyke wapens. De zaek werd eerst onderzocht in eene groote vergadering van 's ryks vasallen, en de schaker veroordeeldGa naar voetnoot(2). Daerna beriep de koning een concilie te SoissonsGa naar voetnoot(3), en eischte een vonnis van de bisschoppen, zich grondende op eene wet van paus Gregorius I, waerby de vloek uitgesproken | |||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||
wordt tegen de roovers van weduwen en alle hunne medepligtigenGa naar voetnoot(1). De graef werd werkelyk in den ban geslagen, en wat hem niet minder verlegen maekte was, dat de straf ook gold tegen koning Lotharis, zoo lang deze hem schuilplaets verleende. Hy nam dan kort besluit en vertrok met zyne gemalin naer Roomen, om zich te ontschuldigen by Nikolaes I en diens bescherming af te smeeken, doende aen den kerkvoogd verstaen dat hy Judith niet geroofd of verschalkt, had, maer dat zy hem vrywillig hare hand had geschonken, met medeweten zelfs van haren broeder. De paus had deernis met de edele echtelieden. Hy hief het vonnis op dat tegen den graef geveld was, en beloofde zyne tusschenspraek by den koning tot eene verzoening. Nikolaes hield zyn woord. Hy vaerdigde eerlang twee gezanten af naer Karel den Kale, met brieven vol van dringende redenen | |||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||
om zyn hert te vermurwenGa naar voetnoot(1), en schreef meteen aen de koningin Hermentrudis opdat zy hare beden zou vereenigen met die van den apostelyken Stoel, en trachten genade te verwerven voor de gehuwdenGa naar voetnoot(2). Dat kostte veel moeiteGa naar voetnoot(3); want Karel was niet toegeeflyk van aert, en zag daerenboven in de stoutmoedigheid van den vlaemschen graef een voorteeken van verdere inbreuk op de koninklyke heerschappy. Hy toonde zelfs zyne ontevredenheid wegens de tusschenkomst van het hoofd der KerkGa naar voetnoot(4), en misschien zou hy onverbiddelyk gebleven zyn, hadde hy niet gevreesd dat Boudewyn, indien hy te hard behandeld wierd, eenen wrok kon opvatten en met de Noordmannen samenspan- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||
nen, gelyk anderen soms al gedaen hadden. Die vrees, welke de paus insgelyks had te kennen gegevenGa naar voetnoot(1), bragt den koning tot nadenken en was oorzaek dat hy eindelyk, den 25 October 863, zyne dochter Judith in het paleis van VerberieGa naar voetnoot(2) vaderlyk ontving, toestemmende in den echt dien zy had aengegaenGa naar voetnoot(3). De geschiedenis laet ons in den twyfel of Boudewyns graefschap, sedert diens hooge verbindtenis met het koninklyk huis, vermeerderd werd door byvoeging van nieuw grondgebied, dan of hy slechts in zyne vorige bezittingen hersteld werdGa naar voetnoot(4). Het eerste heeft echter veel waerschynlykheid, en men mag voor zeker houden dat de graef voortaen onder de leenmannen eenen hoogeren rang bekleed heeftGa naar voetnoot(5), zoodanig dat, andere ryksvasallen, welke men te gelyker tyd in de zelfde landstreek aentreft, alhoewel ook den grafelyken titel voerende, ten | |||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||
opzigte van Boudewyn in eene soort van onderhoorigheid zullen gestaen hebben, en naderhand de burggraven of kasteleinen van Vlaenderen geworden zynGa naar voetnoot(1). Het duerde niet lang of Boudewyn had gelegenheid om te toonen dat hy verdiende de schoonzoon des konings te wezen. In 864 kwamen de Noordmannen met eene talryke vloot op Vlaenderen af, meenende daer niet te zullen vinden dan 't geen zy er vroeger ontmoet hadden, namelyk weêrlooze landlieden die hunne have aen de vrybuiters prys gaven, en zich gelukkig achtten als zy slechts hun lyf konden redden. Dit mael viel het geheel anders uit. De graef stelde zich aen het hoofd zyner onderzaten, rukte den vyand tegen, en sloeg hem zoo geducht, dat hy met groot verlies naer zyn schepen vlugtte en sedert den lust niet meer had om weêr te komenGa naar voetnoot(2). Althans men leest niet dat, in de vol- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||
gende jaren van Boudewyns bestier, het land merkelyk te lyden had van de noordsche verwoesters, welke maer byzonder stout waren, wanneer zy geen mannen aentroffen die hun 't hoofd dorsten bieden. Om altyd by de hand te wezen, vestigde de graef zyn verblyf te Brugge, hetwelk toen reeds eene stad van zeker aenzien moet geweest zyn; want in 867 deed hy er een schepenen-huis stichtenGa naar voetnoot(1) en bouwde er eene nieuwe kerkGa naar voetnoot(2) ter eere van O.L.V. en den H. DonatianusGa naar voetnoot(3), wiens overblyfselsGa naar voetnoot(4) tot dan toe te Thourout bewaerd, plegtiglyk naer Brugge overgevoerd werden. Meteen wilde hy de inwoonders eenigzins in veiligheid stellen tegen de verrassing der Noordmannen door het oprigten van eene burgt of kasteel, goed versterkt, omringd van | |||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||
stevige muren, en dus eene bekwame vlugtplaets voor vrouwen en kinderen, voor kostbaerheden, enz. in tyden van overval. Het zelfde deed hy te GentGa naar voetnoot(1), dat insgelyks bloot stond aen den moedwil der Barbaren en reeds de prooi van hunnen moorden brandlust geweest wasGa naar voetnoot(2). Jammer maer dat de heldhaftige man niet langer leefde voor de rust van het land en de bescherming zyner onderdanen. Hy overleed in 879Ga naar voetnoot(3), twee zonen nalatende, de oudste van welke, Boudewyn II, | |||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||
bygenaemd de KaleGa naar voetnoot(1) hem opvolgde in het graefschap van VlaenderenGa naar voetnoot(2). Daer is voor en tegen geschreven op de vraeg of Boudewyn II by erfregt in zyns vaders plaets trad, dan of hy het graefschap aen de byzondere gunst des toenmaligen konings te danken had. Zulks is, mag men zeggen, een ydele twist. De groote leenen zyn erfelyk geworden, niet in eens, maer allengskens en door den drang der omstandigheden: zy waren het dus al lang met der daed, eer de koningen ze voor dusdanig erkenden en de erfelyke opvolging door hunne wetten bekrachtigden. Indien men dan nagaet hoe het ten jare 879 in het ryk geschapen stond, zal men gereedelyk aennemen dat | |||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||
niet alleen Boudewyn II, zonder tegenspraek van den kant des leenheers, zyn' vader is opgevolgd; maer zelfs dat de koning blyde moet geweest zyn van het graefschap te kunnen laten overgaen op den eigen zoon des vorigen leenmans, ik zeg niet uit hoofde der nauwe verwantschap die er tusschen dien zoon en het koninklyk huis bestond, maer opdat de grenzen des ryks te beter mogten bewaerd wezen onder het bestier van eenen vasal, die tevens de regten der kroon en zyne eigen belangen te waerborgen had, en op wiens trouw men derhalve meest staet kon makenGa naar voetnoot(1). De grenzen des ryks (om van de inwendige verwarringen niet te spreken) werden gedurig bedreigd van de Noordmannen. Ongelukkiglyk had Boudewyn II den moed zyns vaders niet geërfd, en was het te voorzien dat Vlaenderen weldra het verlies van zyn kloeken landvorst betreuren zou. Inderdaed, het jaer van diens overlyden was nog niet verloopen, of de woeste zeeschuimers zaten te GentGa naar voetnoot(2). Daer hielden zy huis (ik laet u denken | |||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||
hoe) in de abtdy van Sint Baefs, wier moniken, sedert lang op de vlugt, rondzwierven van het eene klooster naer het ander, zonder ergens veiligheid te vindenGa naar voetnoot(1). Toen de winter voorby was, verspreidden zy zich, als eene plaeg, over het land, om alles te plunderen, te verwoesten, neêr te branden en uit te moorden. Aen Schelde of Lei bleef niets ongeschonden. Behalve de kerken en geestelyke gestichten; behalve de steden van St. Omer, van Doornik, Teruanen, Boulogne, van Oudenburg, Oostburg, Ardenburg, van Thourout, Veurne, Ieperen, Kortryk en andere, die allen schroomelyk veel te lyden hadden, werden bykans al de dorpen in kolen gelegd. Hekelsbeek, Wormhout, GroenbergheGa naar voetnoot(2), Watene, Cassel, Belle, Steenvoorde, Poperinghe, Messen, Warneton, Coomen, Wervick; hooger op Harlebeke, Peteghem, Audenaerde, Aelst, Eenhame en menigvuldige andere vlekken en burgten, groot of klein, verdwenen van den bodem of vergingen tot puinhoopenGa naar voetnoot(3). | |||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||
Boudewyn beproefde wel soms om de Barbaren met de wapens te stuiten. Het gelukte hem zelfs eens er met eere van af te komenGa naar voetnoot(1); doch die poogingen waren te zwak om het kwaed meester te worden: zy maekten ja de Noordmannen nog woedender die, telkens dat zy het spel verloren, de geleden schade gingen verhalen en hunnen overmoed koelen op de wanhopige landbewooners. De volgende jaren waren niet min noodlottig voor VlaenderenGa naar voetnoot(2). Het volk verademde dan alleen, wanneer het gros der moordbenden het zy verder in Frankryk drong, het zy tusschen Maes en Rhyn Austrasië ging verpletterenGa naar voetnoot(3). Alsdan gebruikten de Vlamingen die korte tusschenpoozen van rust om de overblyfsels hunner have te herzamelen, om | |||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||
hunne neêrgeblaekte woonsteden weêr op te rigten, en de graef, vol van mededoogen voor de rampen zyner onderzaten, hielp krachtdadig meê om ze te verzachten en om verdere onheilen zoo veel mogelyk voor te komen. Ten dien einde voltooide hy de werken, door zyn' vader aengelegd of reeds gedeeltelyk uitgevoerd; hy versterkte Brugge met muren en poorten, benuttigende daer toe de steenen welke van het verwoeste Oudenburg overig warenGa naar voetnoot(1). Gelyken dienst bewees hy aen Ieperen, aen Sint-OmerGa naar voetnoot(2) en aen de bygelegen abtdy van Sint Bertinus, die met goede verschansingen voorzien werdGa naar voetnoot(3). Eindelyk, hy bragt veel by om Groen- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||
berghe uit zyne puinen doen op te staen, legde er wallen om, bouwde er eene burgt en een klooster, in hetwelk hy de reliquiën van den heiligen Winoc, tot dan toe berust hebbende in het naburige WormhoutGa naar voetnoot(1), deed overvoerenGa naar voetnoot(2). Zoo, ziet men, gedroegen zich, van de vroegste tyden af, de graven van Vlaenderen als ware landvorsten, bekommerd met het lot hunner onderdanen. De vorige Boudewyn had hen verdedigd met zynen yzeren arm; de tweede, min krygshaftig en | |||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||
waerschynlyk te doen hebbende met sterkeren vyand, beschermde ze door torens en vesten, hoogst bekwaem om den eersten schok af te keeren van volkeren, die eigentlyk op roof en moord uitgingen, maer over 't algemeen tyd noch middelen hadden om steden te belegeren en sterkten in te nemen. Die vaderlyke zorg was echter niet toereikend om al de landzaten te dekken tegen den moedwil der Barbaren, en Vlaenderen leed nog voor en na, tot dat eindelyk de groote slag van LeuvenGa naar voetnoot(1) de magt der Noordmannen breken kwam, of ten minste hoop geven dat België er toch eens van verlost zou worden. Deze hoop zag Boudewyn de Kale nog grootendeels vervuld sedert den afstand van Normandyë aen hertog RolloGa naar voetnoot(2), waerdoor die vreemdelingen, nu blyvende bezittingen verworven hebbende, allengskens hunnen zwerflust intoomden en, naderhand christenen geworden zynde, zachtere zeden aennamen. Boudewyn had zyns vaders trek naer hooge verwantschap geërfd. Hy was getrouwd met Elstrudis, | |||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||
dochter van den Angelsaksischen koning Alfred den GrooteGa naar voetnoot(1), en liet van zyne gemalin twee zonen na, Arnulf en Adalulf, toen hy den 2 January 918 te sterven kwam, na eene regering van negen en dertig jaren. Arnulf volgde den vader op in het graefschap van Vlaenderen, terwyl diens broeder beleend werd met het land der Morinen, dat is het grondgebied van Beunen of Boulogne, Sint-PolGa naar voetnoot(2), Teruanen en GuinesGa naar voetnoot(3), waer hy ook den titel van graef voerde, doch met een gezag hetwelk ondergeschikt was aen dat van zyn' broeder. Deze Adalulf stierf kinderloos in 933 of 34, weshalve zyn erfdeel terug aen Vlaenderen kwamGa naar voetnoot(4). | |||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||
Graef Arnulf, sedert bygenaemd de OudeGa naar voetnoot(1) raekte in hevigen stryd met zyn' nabuer den hertog van Normandyë, met wien de vader vroeger reeds geharreward had. Deze twisten, die heerschzucht en nayver tot gewoone oorzaek en dryfveêr hadden, stoorden te gelyker tyd de inwendige rust, anders zoo noodzakelyk voor het uitgeputte land; doch verwekten inzonderheid de klagten der geestelykheid, wier belangen aen die der ridders en oorlogslieden, onbillyk genoeg, werden opgeofferd. De staet der Kerk, na den algemeenen rampspoed, was allerellendigst. De kloosters hadden niet slechts al hunne kostbaerheden, hun gewyde vaten, hunne gouden en zilveren heiligkassen zien wegvoeren; zy hadden niet alleen hunne ryke boekeryen, al die onschatbare handschriften der Oudheid en der eerste kerkvaders, eeuwen lang zoo zorgvuldig bewaerd, zien blaken en vernielen; maer de moniken hadden hunne gestichten moeten | |||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||
verlaten, welke thans of door het vuer verteerd in gruis lagen, of, verwoest en uitgeplonderd, de schuilplaets waren geworden het zy van wilde dieren, het zy van landloopers en struikroovers. Hunne bezittingen, die akkers en boomgaerden welke zy van de milddadigheid der geloovigen ontvangen, met hun zweet besproeid, met taeijen arbeid vruchtbaer gemaekt hadden, waren tot braeklanden of woestenyen geworden, overdekt van distels en doornen. Op terugkeer naer hun verblyf van vrede en godsvrucht was, gedurende lange jaren, niet te denken. De vlugtelingen bedelden wyd en zyd hun brood in min beproefde streken, aen de Villae der Grooten, in de straten der versterkte steden, aen de deur der burgery. Hier en daer zag men er werken om den grond, waer hun klooster gestaen had, op te ruimen, of om het weinige dat er nog van overbleef tot eene nieuwe woonstede in te rigten, en zoo allengskens de verstrooide gemeente weêr byeen te brengen. Doch behalve dat zulks veel tyd moest kosten in gauen waer de Noordmannen niets gespaerd hadden, kwam er nog eene andere zwarigheid by, namelyk dat de verlaten eigendommen de prooi waren ge- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||
worden van begerige edellieden, zoodanig dat alle middelen van bestaen of herstel voor velen geheel ontbraken. De graven hadden aldus eene menigte van kloostergoederen tot zich getrokken, of aen hunne leenmannen uitgedeeld; de vasallen zelf der abtdyen, dier voogden en ondervoogdenGa naar voetnoot(1) hadden zich meester gemaekt van de landeryen hunner kerken, en toonden, wanneer de tyden rustiger werden, weinig genegenheid om ze aen de regtmatige bezitters weêr te gevenGa naar voetnoot(2). Uit zulke oorzaken sproten dan ook de klagten der vlaemsche geestelykheid tegen Arnulf die, even als zyn vaderGa naar voetnoot(3), door 't voorbeeld van anderen meêgesleept en door eigen noodwendigheden gedrongen, de hand had gelegd op vele kerkpanden van zyn graefschap. Doch later kwam hy tot inkeer, | |||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||
en niet te vrede met de kloosters, zoo veel doenlyk was, in hunne eigendommen te herstellen, hielp hy hen nog krachtdadig om hunne kerken op te bouwen en hunne gestichten te doen herbloeijenGa naar voetnoot(1). Zoo riep hy, in 937, op verzoek van Transmarus bisschop van Doornik, de moniken van Sint Baefs weder naer Gent, veel bijdragende om hunne vroeger zoo beroemde abtdy uit haren staet van verval te reddenGa naar voetnoot(2). Doch kort daerna kwamen nieuwe verwikkelingen het klooster, en de inwoonders der Villae die er van afhingen, aen Arnulfs weldadige zorg voor lang onttrekken. In 936 had Lodewyk-van-Overzee den troon van Frankryk beklommenGa naar voetnoot(3) en, daer hy een afstammeling was van Karel den Groote, wierp hy gretige oogen op LotharingenGa naar voetnoot(4) dat, vroeger door de Karolingers bezeten, sedert 925 den koning van Ger- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||
manië tot hoofd erkendeGa naar voetnoot(1). Om den franschen vorst, die hier te lande al vry wat aenhang onder den adel vondGa naar voetnoot(2), te beletten zyn doel te bereiken, spande Otto I, koning van Duitschland, samen met graef Hugo van ParysGa naar voetnoot(3), welke zelf naer de fransche kroon stond en magt genoeg had om den Karolinger in zyn ryk veel werks te geven, zoodanig dat deze laetste daerdoor zelf minder bekwaem werd om in Lotharingen de overhand te krygen. Een der dapperste voorstanders van Lodewyk was graef Arnulf van Vlaenderen, aen hem verknocht door de banden van bloedverwantschap zoo wel als door zynen eed van getrouwigheid als leenman van Frankryk, en derhalve dubbel verpligt den Duitscher tegen te kanten. Otto haelde 't er echter door. Zyn mede- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||
dinger verloor, in 941, een grooten veldslag aen de kanten van LaonGa naar voetnoot(1), waer hy de helft zyner manschap by inschoot en zelf de vlugt moest nemen. Door deze nederlaeg raekten zyne zaken in zoo slechten toestand dat hy, zonder de hulp der Aquitaniërs, misschien de kroon van zyn hoofd zou hebben zien vallen. Nu had Otto de handen ruim om zyn gezag in Lotharingen te herstellen en er de duitsche heerschappy op vaste voeten te zetten. Dit deed hy dan ook zonder veel moeite; doch gebeten, als hy was, op den graef van Vlaenderen die Lodewyk ondersteund had, liet hy hem zynen wrok gevoelen op eene wyze, dat Arnulf er zeer moest door gegriefd zyn. Het deel van het huidige Vlaenderen dat beoosten Gent tot tegenover Antwerpen zich uitstrekt, en waervan het dusgenoemde land van Waes bykans voor de helft mag gerekend worden, maekte eigentlyk geen deel van Arnulfs graefschap, noch behoorde tot het leen dat hy van de fransche kroon | |||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||
hieldGa naar voetnoot(1). De Schelde, welke thans van Gent naer Dendermonde, en verder, met andere rivieren vereenigd, voorby Antwerpen vaert, om, beneden die laetste stad in twee armen gesplitst, zeewaert te stroomen, behield, in de vroegste tyden, van haren oorsprong af tot aen haren mond, dezelfde rigting van het Zuiden naer 't Noorden, en liep hoogtswaerschynlyk van Gent naer Biervliet, alwaer zy zich in eene soort van zeeboezem of groote kreek ontlastte. Toen ter tyd ook schynt het dat de Lei met de Schelde te Gent niet ineen vloeide, maer haren byzonderen loop bleef houden en nagenoeg, doch omgekeerd, den zelfden weg volgde als heden de Lieve, die er misschien een overblyfsel van isGa naar voetnoot(2). Een ongemeene springvloed, gepaerd met storm uit het Westen, kan de oorzaek geweest zyn dat de Schelde, hare waters niet kunnende afzetten, zoodanig gestegen is dat zy, met de insgelyks gezwol- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 33]
| |||||||||||||||||||||||
len Lei samenstroomende, eene breuk heeft gemaekt op hare regte zyde, en zich met geweld eenen weg geopend van Gent naer Dendermonde, waer men ze thans ziet vlieten. Dit nieuwe bed eens bestaende, van dag tot dag dieper en breeder wordende, en aldus de meeste waters der rivier oostwaert voerende, moest natuerlyker wyze haer oude bed, waer voortaen niet veel stroom in overbleef, allengskens verzanden, ja met der tyd toe geraken, zoodanig dat het eindelyk geheel en al, als 't ware, verdwenen zy. Wanneer zulks gebeurd is, kan niet vastgesteld worden; maer het is aennemelyk dat de verandering tusschen de zesde en negende eeuw heeft plaets gehad, en dat op het einde der laetst genoemde het oorspronkelyk bed der Schelde nog bevaerbaer was, ofschoon de stroom toen reeds lang zyne nieuwe rigting volgdeGa naar voetnoot(1). Wanneer, in 843, de kinderen van Lodewyk den Vrome het ryk huns vaders deeldenGa naar voetnoot(2), en de Schelde tot noordelyke grenslyn kozen tusschen | |||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||
Frankryk en Lotharingen, hebben zy, naer 't schynt, den ouden loop der rivier, welke dan nog zynen naem behield, verstaen, zoodanig dat alles wat zich heden aen de oostzyde van Gent bevindt, hoewel aen den overkant der thans bekende Schelde, heeft moeten deel maken van Lotharingen, en dus met het overige van dit ryk, in 925, onder het gebied der duitsche koningen of keizers gegaen is. Vermoedelyk hadden Arnulfs voorzaten het bestier der gemeende landstreek, met of buiten de weet van den leenheer, tot zich getrokken, en had Arnulf zelf dat behouden zonder tegenspraek van den koningGa naar voetnoot(1); doch wanneer die twee in vyandschap geraekt waren, begrypt men dat Otto de Groote reden genoeg vond om den leenman van Lodewyk IV een grondgebied af te nemen dat tot Frankryk niet behoorde, en met hetwelk hy eenen vriend kon begunstigen. Zoo deed koning Otto in of omstreeks 941Ga naar voetnoot(2). Hy noemde een zekeren Wig- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||
man, uit een adelyk huis van Saksen herkomstigGa naar voetnoot(1) tot graef van Gent, stellende onder zyn bestier en gevende hem te leen het land van OverscheldeGa naar voetnoot(2), dat van WaesGa naar voetnoot(3), de Villae van Hulst, Axel, Bouchaute en Assenede met wat er aen toebehoorde, | |||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||
later bekend onder den naem van de Vier AmbachtenGa naar voetnoot(1) en eindelyk het land van AelstGa naar voetnoot(2). Maer het was niet genoeg een nieuw graefschap gesticht en een nieuwen leenman aengesteld te hebben; de koning moest aen Wigman tevens de | |||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||
middelen geven om zyn leen te verdedigen tegen een magtigen nabuer, die hem noodwendiger wyze gedurig in den weg zou staen. Daer werd in voorzien. Otto deed een kasteel bouwen op den grond van Sint BaefsGa naar voetnoot(1), zynde het westelyk uiteind van Wigmans heerlykheid: en, daer niet meê te vrede, beval hy eene gracht te delven, die aenvang nam by de nieuwe burgtGa naar voetnoot(2) en zich uitstrekte tot aen Biervliet, alwaer zy haren uitloop had. Deze gracht, aen welke de koning zyn' naem gafGa naar voetnoot(3), moest voortaen dienen, niet slechts om het pas opgeregte graefschap af te zonderen van Arnulfs grondgebied, maer tevens om tot scheidslyn te wezen tusschen het Fransche et het Duitsche ryk. Men ziet, door de dusgenaemde Otto-Gracht bereikte de koningGa naar voetnoot(4) juist het doel dat de kinderen | |||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||
van Lodewyk den Vrome zich hadden voorgesteld, by het kiezen der Schelde tot groote ryksgrens; waeruit wy dan ook besluiten dat de gemeende gracht de oude rigting der rivier volgde, en haer, in 941, reeds geheel of gedeeltelyk toegeslikt bed eeniger wyze weêr open maekteGa naar voetnoot(1). Koning Otto had zich zoo haest niet verwyderd, of de twist brak uit tusschen den franschen en den duitschen leenman. Graef Arnulf deed schansen opwerpen, blokhuizen timmeren, waer hy manschap in stelde om, by ieder gunstige gelegenheid den vyand te overvallen, en waerschynlyk ook al om het voortzetten of 't voltrekken der Otto-Gracht te verhinderen. Op de nieuwe burgt had hy 't byzonder geladen: geen middelen aen de hand heb- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 39]
| |||||||||||||||||||||||
bende om er met geweld meester van te worden, beproefde hy ze uit te hongeren met ze, zoo veel hy kon, in te sluiten en te belegeren. Doch al die poogingen waren vergeefschGa naar voetnoot(1): Wigman wist het vol te houden, tot dat eindelyk zyn tegenstrever op de gedachte kwam van de hand zyner dochter Lutgardis aen Otto's leenman aen te bieden, en aldus de zaek in der minne af te doen. Zulks gelukte beter: Wigman trouwde met 's graven dochter, waerdoor de beide wedyveraers vrienden werden, tot groot genoegen hunner wederzydsche onderdanen die by dat krakeelen het meest geleden haddenGa naar voetnoot(2). Arnulf werd oud, en kon weldra den last van het landbestier niet meer dragen. Zyn zoon Boude- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||
wyn III, bygenaemd de Jongere, sedert 951 getrouwd met Mathilde dochter van hertog Herman van SaksenGa naar voetnoot(1), was in staet den vader te helpen: | |||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||
ook liet deze hem, in 958, de zorg van het graefschap over, en wilde zelfs dat hy van toen af den grafelyken titel voeren zouGa naar voetnoot(1). Dat deze afstand ten voordeele des lands gedaen werd, en dat hy, die 't beleid der zaken oplaedde, een man van zonderlinge bekwaemheid moet geweest zyn, blykt uit de wyze maetregelen door hem genomen ten einde het algemeene welzyn te bevorderen. Hy wendde den meesten yver aen om de steden, welke sinds de verwoestingen der Noordmannen nog overhoop lagen, of wier herstel tot dus verre niet volkomen wasGa naar voetnoot(2) in goeden staet te brengen. In andere plaetsen, te Brugge, te Kortryk, te Turcoing, te Thou- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||
rout, te CasselGa naar voetnoot(1), stelde hy jaermerkten in, om den koophandel te doen herleven en het volk te begunstigenGa naar voetnoot(2). In de vroegste tyden was het, over 't algemeen, moeijelyk betrekkingen met den vreemde aen te knoopen. De openbare wegen waren ter nauwernood bruikbaer, vooral onveilig: weshalve de menschen zich niet ver van hun huis of woonplaets dorsten verwyderen, maer genoodzaekt waren de voortbrengsels van hunnen bodem of van hunne nyverheid zien kwyt te geraken in de buert, en zich daer insgelyks aen te schaffen wat hun ontbreken mogt. Koopers en verkoopers trokken dan, op gestelde dagen, naer de grenzen of marken van hun gauGa naar voetnoot(3), en dreven daer handel met die van elders gekomen waren, niet by middel van geld, dat veel te schaersch was, maer door ruiling of verwisseling | |||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||
van de eene koopwaer tegen de andere. Het gebruik regelde de betrekkelyke weerde der onderscheidene voorwerpen: zoo gaf men eene gans voor twee hoenderen, een koppel ganzen voor een zwyntje of een lam, een paer lammeren voor een schaep, eene koe voor twee kalverenGa naar voetnoot(1), enz. Op de zelfde wyze ging het toe met huisgerief, werktuigen voor den landbouw, en wat ieder al meer tot zyn bedryf noodig of ten gebruike van anderen verveerdigd had: deze zetten af wat zy te veel hadden, gene maekten voorraed van 't geen zy behoefden, en wanneer de pryzen niet gekend waren, kwamen er aengestelde schatters tusschen, om, door bepaling der wederzydsche weerde, vragers en aenbieders tot akkoord te brengenGa naar voetnoot(2). Zoo lang de bevolking klein en het maetschappelyk leven eng beperkt was, geneerde men zich met | |||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||
zulk gebrekkelyk handeldryven. Doch naer mate de gauen meer bewoond werden; naer mate openbare rust de beschaving deed voortschryden, en dat uit de beschaefdheid nieuwe noodwendigheden ontsproten zoo wel als nieuwe vruchten van kunstvlyt en nieuwe middelen van broodwinning, moesten natuerlyker wyze de landlieden wenschen naer meer en beter gelegenheden om zich van hunnen overvloed, te ontmaken en van 't noodige te voorzien. Alsdan werden met der tyd de marktdagen verzet van de grenzen der gauen naer het binnenland zelf, in eene of andere vlek naby de Villa van een' edelman of een kasteel van den heer. Zulks strekte alreeds tot grooter veiligheid, en begunstigde den toeloop. Om dien te vermeerderen, deed de vorst of de landheer de wegen bewaken; hy schortte de tollen of bruggelden op, verzaekte voor het oogenblik zyne bareelregten, schonk misschien nog andere vryheden, en lokte aldus het volk naer eene bestemde plaets, veelal op den feestdag van den beschermheilige of patroon der kerk. Was nu die plaets goed gelegen, in eene vruchtbare streek, digt by eene rivier of by eene groote baen waer, uit dien hoofde, meer doorgang was dan elders, zoo | |||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||
begrypt men van zelf dat vrye handwerklieden, schoen- en kleermakers, slyters van eetwaren en andere winkeliers zich daer van lieverlede kwamen vestigen, rekenende op dagelyksch vertier; en dat allengskens de Villa zich uitgebreid zal hebben tot een dorp, ja en zelfs door nog meerder ontwikkeling eene stad kan geworden zyn. Aen zulke plaetselyke voordeelen zyn inderdaed vele onzer steden en dorpen hunne opkomst verschuldigdGa naar voetnoot(1), en men mag voor zeker houden dat degene welke graef Boudewyn III met jaermarkten bevoorregtte, daer geen gering deel van hunne latere welvaert aen hebben te danken gehad. Dezelfde vorst bewees aen Vlaenderen nog andere weldaden. Niet te vrede met den landbouw te begunstigen, die onder zyne regering groote vorderingen maekte, gaf hy nog het leven aen onderscheidene takken van nyverheid. Men begon reeds in zynen tyd het vlas te bouwen en te bewerken, eene industrie welke naderhand schatten van geld in het land heeft gestort. Meteen ziet men het wolspinnen, de lakenwevery en 't vollen der stoffenGa naar voetnoot(2) | |||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||
dat er toe behoort, aenvang nemen te GentGa naar voetnoot(1) en elders. Al deze bedryven deden welhaest den groothandel ontstaen, en openden ryke bronnen voor het algemeene welzyn, dat in 't vervolg gedurig aengroeide. Gelukkig Vlaenderen voorwaer, dat, onder het beleid en door de vaderlyke zorg zyner vorsten, van in de tiende eeuw de gronden legt van zyn toekomenden voorspoed! Zie eens wat er buiten het graefschap omgaet. In Brabant, in Henegau, met een woord in geheel Neder-Lotharingen heerscht niet dan wanorde. De opperheerschappy wankt er tusschen Frankryk en Duitschland; de regering is er een voorwerp van gedurigen twist; des konings stedehouder heeft er altyd te kampen tegen 's lands adel; de heeren voeren kryg onder elkander: en te midden van zoo veel verwarringen blyft het land beroofd van goede wetten, van openbare rust, van wyze instellingen, kortom van al de beginselen die het heil des volks kunnen voortbrengen, en zonder | |||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||
welke niets voordeeligs kan tot stand komenGa naar voetnoot(1). Vlaenderen, in tegendeel, dat sedert de tweede helft der negende eeuw zyn politieke vastheid heeft, dat vreedzaem voortleeft onder het bestier zyner nationale vorsten elkander wettiglyk en zonder tegenspraek opvolgend, stapt aenstonds voort op den weg der beschaefdheid. Nauwelyks hebben de woeste Noordmannen opgehouden het land te overvallen, of de graven bevlytigen zich om de wonden door hen toegebragt te heelen, om de geleden rampen te doen vergeten, de welvaert der onderdanen te bevorderen, het volksleven te ontwikkelen en den grondslag te leggen van den roem en den voorspoed der volgende eeuwen. Die schoone taek door de eerste landvorsten zoo edelmoedig opgeladen, door hunne opvolgers zoo vlytig voortgezet, kostte hun nogtans geen kleine moeite: zy hadden te worstelen tegen vele en groote beletselen; maer wy mogen de tyden niet vooruit loopen, en moeten den gang der gebeurtenissen opvolgen. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||
Boudewyn stierf in 961Ga naar voetnoot(1), latende een' zoon na, maer die nog minderjarig was, weshalve Arnulf, in zynen ouden dag, den last der regering op nieuw moest ondergaen. Hy deed het bereidwillig uit liefde voor zyne onderzaten; doch voelende dat het einde zyner levensbaen naby was, riep hy de Grooten des graefschapsGa naar voetnoot(2) te Gent byeen, om zynen kleinzoon, insgelyks Arnulf genaemd, te doen erkennen. Niet dat die erkentenis noodig was tot de wettige opvolging, maer opdat de leenmannen van Vlaenderen al voorloopig hunne trouw zouden beloven aen 's graven erfgenaem, en deze, na des grootvaders dood, voor geenen afval van den adel mogt te vreezen hebben. Arnulf de Eerste overleed den 27 Meert 964, in den ouderdom van 92 jaren, en werd begraven in St. Pieters te Gent. |
|