Vaderlandsche historie. Deel 2
(1842-1866)–Jan Baptist David– Auteursrechtvrij
[pagina 484]
| |
Twintigste hoofdstuk.staet der kerk in de eerste eeuwen, en onder het bewind der franken. In ons vorig DeelGa naar voetnoot(1) gaven wy eene korte schets van de opkomst en den voortgang des Christendoms in België gedurende de eerste eeuwen. De geloofsgezanten hadden in 't begin veel moeite om de zuivere leer van het Evangelie te doen aenveerden van volkeren die aen het heidendom verkleefd en met allerhande ondeugden besmet waren, behalve hunne ruwe zeden en onbeschaefdheid, welke nog een ander beletsel opleverden, vooral in de afgelegene streken van oud België, welks inwoonders veel langer buiten den invloed van de meer gevormde Romeinen bleven, dan de volkeren van zuidelyk Gallië. Ook was het in deze laetste gewesten dat de godsdienst aenvankelyk de meeste vorderingen maekte. 't Is waer, daer zoowel als elders werd de Kerk van Christus schrikkelyk vervolgd door de romeinsche keizers, die meer dan eens, ja menigmael beproefden om het geloof uit te dooven in het bloed | |
[pagina 485]
| |
der christenen, doende zonder eenig mededoogen en met al de wreedheid die de hel ingeven kan, alwie de nieuwe leer predikte of beleed, omhals brengen. Doch, gelyk Tertullianus zegde in de derde eeuw, het bloed der martelaren was als een vruchtbaer zaed dat gedurig nieuwe Christenen voortbragt, gelyk genoegzaem bleek; want, ondanks al de vervolgingen groeide het getal der belyders van het Evangelie dagelyks aen, en vervulde weldra niet alleen Roomen en de voornaemste steden van Italië, maer tevens die van Gallië en van de verwyderdste wingewesten. Aldus ontstonden, eerst in de groote en vervolgens in kleinere steden, christelyke gemeenten, welke samen de katholyke Kerk uitmaektenGa naar voetnoot(1). In | |
[pagina 486]
| |
die gemeenten onderscheidde men de enkele geloovigen of Leeken (laïci) van de Geestelykheid (clerus), hoofdzakelyk bestaende uit Priesters (presbyteri), wier pligt het was voor de leeken te prediken, hun de heilige Sacramenten te bedienen en andere gewyde ambten waer te nemen onder het bestier en het toezigt van eenen Bisschop (episcopus). In hunne ambtsverrigting werden de priesters gewoonelyk bygestaen door helpers (diaconi), lezers (lectores), onderwyzers (catechistae) en andere mindere bedienden, meestal jonge lieden voor het priesterschap bestemd, en daer van trap tot trap toe opgeleid wordende. De stad, met hare christelyke kerkgemeente en de omliggende landstreek, hier en daer door geloovigen bewoond, maekte een Bisdom (dioecesis). Van daer gingen de geloofsgezanten uit om het Evangelie al verder en verder te verkondigen; en wanneer elders het getal der bekeerlingen groot genoeg geworden was om eene nieuwe gemeente te vormen, werd er een bisschop aengesteld om, met de noodige priesters, het ryk Gods uit te breiden. Zulke onderhoorige bisdommen stonden onder hunne metropolitane of moederkerken, waer zy als 't ware uit geboren wa- | |
[pagina 487]
| |
ren. De oudste moederkerken zyn, in het Oosten, die van Jerusalem, van Antiochië en van Alexandrië, in het Westen, die van RoomenGa naar voetnoot(1). Later, wanneer het getal der kerken al zeer aengegroeid was, volgde men de verdeeling van het keizerryk zelf, en werd de bisschop, die zyn verblyf had in de hoofdstad van iedere provincie, tot metropolitaen of aertsbisschop aengesteld, hebbende een zeker regtsgebied over al de bisdommen die in dezelfde provincie gesticht waren. Het vermenigvuldigen der byzondere kerken, en de meerdere verspreiding der geloovigen kon aenleiding geven tot vervalsching der oorspronkelyke godsdienstleer, en tot verzwakking in de christelyke zeden. Om de eenheid en de zuiverheid van geloof te bewaren, en tevens om de heilzame regelen der kerkelyke tucht te handhaven, konden de bisschoppen geen beter middel aenwenden dan de dusgenaemde kerkvergaderingen (concilia). Onder | |
[pagina 488]
| |
de voorzitterschap van den aertsbisschop vereenigden zich de kerkvoogden eener provincie, in minder of meerder getal, volgens dat tyd en omstandigheid toelieten. In die vergaderingen werden de betwyfelde punten onderzocht, de verschillende meeningen getoetst aen de heilige Schrift en de apostelyke overleveringen, en wat daer strydig meê was verworpen. Valsche leerstukken, door vermetele geesten ingevoerd, werden er gedoemd, en hunne styfhoofdige aenhangers als ketters of scheurmakers buiten de kerkelyke gemeenschap gesloten. Het eerste concilie hielden de Apostelen zelf te Jerusalem. Sedert verliep er een geruimen tyd gedurende welken de vervolgingen een beletsel stelden aen de byeenkomst der kerkvoogden, en eerst in de andere helft der tweede eeuw werden de conciliën hernomen te CesareëGa naar voetnoot(1), te EpheseGa naar voetnoot(2) en te Lyons in Gallië, alwaer kort daerna een nieuw onweder uitbrak, en de christenen met duizenden vermoord werden, namelyk in 177Ga naar voetnoot(3). | |
[pagina 489]
| |
In de volgende eeuw zag het er deerlyk uit voor de christenheid. Het geloof was in Gallië bykans geheel te niet gegaen, zoodanig dat de heilige paus Fabianus genoodzaekt was zeven bisschoppen naer die streken af te veerdigen, om wat er nog overgebleven was te redden, en nieuwe volkeren te bekeerenGa naar voetnoot(1). Onder deze yverige kruisgezanten was Gatianus die, te Tours komende, niet vond dan heidenen, en er gedurende vyftig jaren het apostelschap uitoefendeGa naar voetnoot(2). Zyne medegezellen gingen op andere plaetsen het Evangelie prediken: Trophimus te Arles, Paulus te Narbonne, Saturninus te Toulouse, Austremonius te Clermont, Martialis te LimogesGa naar voetnoot(3) en Dionysius te ParysGa naar voetnoot(4). Deze laetste | |
[pagina 490]
| |
was vergezeld van onderscheidene leerlingen die, op hunne beurt verder noordwaerts dringende, het geloof kwamen verkondigen aen de inwoonders van NederlandGa naar voetnoot(1). Eenige jaren later, omstreeks 287, werd de heilige Sixtus van Roomen gezonden om de waerheid te prediken aen de volkeren van Rheims, die hem voor hunnen apostel erkennen, en wier kerk weldra een der doorluchtigste werd van Gallië. Tot dan toe was de christelyke godsdienst gehoond en verstooten geworden van de wereldlyke magt, en had de katholyke Kerk geen wettig bestaen in het romeinsche ryk. Men telde reeds twaelf vervolgingen, waervan sommige twee en dry, andere meer, eenige tot tien en vyftien jaren geduerd hadden, en 't leven gekost aen ontelbare martelaren. Zelfs in de tusschenruimten had de Kerk nimmer rust genoten, maer was gedurig aengerand geworden, van buiten door den haet en den laster der heidenen, van binnen en in haren eigen schoot door stoutmoedige nieuwigheidsdryvers die, met de eenheid te verscheuren, den ondergang van 't geloof bewerkten. Doch beide deze vyanden hadden haer | |
[pagina 491]
| |
niet kunnen overwinnen, en ondanks al de poogingen van het heidendom had zy, op het einde der derde eeuw, nagenoeg de helft van de onderdanen des keizerryks aen den afgodendienst onttrokken en tot de waerheid overgehaeld, wanneer, in 312, het christendom vryheid verkreeg door de bekeering van Constantinus den Grooten. Het jaer daerna ging er een edikt uit, waerby het niet alleen ieder toegelaten werd het katholyk geloof te belyden, maer hetwelk al de kerkgoederen tydens de vervolgingen aengeslagen deed wedergeven, en de christenen bekwaem maekte om alle openbare ambten en weerdigheden te bekleeden. Dus zegevierde eindelyk de leer der waerheid over de heidensche dwalingen, en 't spreekt van zelf dat, zoo haest het christendom door de keizers omhelsd en de godsdienst van den Staet geworden was, het getal der bekeeringen onder de Romeinen groot moest wezen. Weldra bekwam de Kerk openbare regtsmagt over hare kinderen, en werd door den wereldlyken arm ondersteund om hare verordeningen en wetten te doen uitvoeren. De afgodery verviel, ruimde allengskens de groote steden, en ging hare schande verbergen in afgelegen streken; | |
[pagina 492]
| |
maer hare plaets werd vervangen door de kettery van Arius, welke omtrent het jaer 320 ontstaen zynde, op korten tyd de gansche Kerk ontrustte. Die hooveerdige priesterGa naar voetnoot(1) loochende bedektelyk de godheid van Christus, en had byzonder veel aenhangers in het Oosten, ondanks al de poogingen der voornaemste kerkvoogdenGa naar voetnoot(2) om het volk van de dwaelleer af te trekken. Het kwaed ging zoo ver, dat keizer Constantyn, met toestemming van den heiligen paus Silvester, de bisschoppen aenmaende tot eene algemeene kerkvergadering, als het beste middel zynde om het geloof in veiligheid te stellen. Deze uitnoodigingGa naar voetnoot(3) werd met blydschap ontvangen. In het jaer 325 vergaderden te Niceë in BithyniëGa naar voetnoot(4) dry honderd achttien katholyke bisschop- | |
[pagina 493]
| |
penGa naar voetnoot(1) en andere geestelyken uit al de provinciën van het Oost- en het West-RykGa naar voetnoot(2). Arius zelf verscheen daer met eenige zyner vrienden, en legde alles in 't werk om aen zyne leer een goeden draei te geven; maer Athanasius deed er de valschheid van blyken; en na ryp beraed werd zy door de kerkvergadering plegtiglyk gedoemdGa naar voetnoot(3), en de katho- | |
[pagina 494]
| |
lyke leer bevestigd in eene belydenis of Symbolum, dat voortaen door alle geloovigen moest aengenomen wordenGa naar voetnoot(1). Het concilie van Niceë deed ook uitspraek over andere punten, in twintig besluiten (canones) welke, even als die der latere kerkvergaderingen, door de keizers bekrachtigd en als staetswetten voorgeschreven werden. Van dan af was de kettery strafbaer door de wereldlyke magt, welke het zich tot eenen pligt rekende de katholyke leer te handhaven, en de scheurmakers te bedwingen als vyanden niet alleen van de waerheid, maer tevens van de openbare rust, die meestal gestoord werd door hunne nieuwighedenGa naar voetnoot(2). | |
[pagina 495]
| |
Keizer Constantyn bewees nog andere gunsten aen de Kerk. De christelyke gemeenten mogten nu goederen bezitten en giften aenveerden. Aenstonds zag men gestichten van weldadigheid opryzen, onder het bestier der bisschoppen; de geestelykheid werd bevoorregt, ontslagen van zekere lasten welke met haer beroep strydig waren: kortom de katholyke godsdienst, zoo lang verdrukt door het heidendom, genoot voortaen alle vryheid en kon zynen heilzamen invloed onverhinderd uitbreiden. Theodosius de Groote en Justiniaen voltooiden het werk van hunnen voorzaet. Zy regelden, in zekeren zin, het kerkelyk regt, willende dat alle zaken die met den godsdienst eenige betrekking hadden, door de bisschoppen geoordeeld wierden, als huwelyksbelangen, schikkingen van uitersten wilGa naar voetnoot(1), geschillen wier beslissing van den eed afhing, en in 't algemeen de regtszaken van den arme, wiens bescherming inzonderheid aen de Kerk was toevertrouwd. Justiniaen gaf aen de bisschoppen burgerlyke regtsmagt over al de kloosterlingen, even als | |
[pagina 496]
| |
over de andere geestelykheid, alsmede het opzigt over de stedelyke goederen en een aenzienlyk deel in het bestier der steden zelf; want het vertrouwen der christene keizers in de kerkvoogden was zoo groot, dat zy hun alle mogelyk gezag in de handen stelden, in de verzekering dat deze het uitsluitelyk deden dienen voor het algemeene welzyn. En trouwens, aen wie kwam de eer en de magt beter toe dan aen heilige mannen, gelyk zy bykans allen waren die in de eerste eeuwen de bisschoppelyke stoelen vervulden; mannen van deugd en van geleerdheid, die niet zelden hun bloed vergoten hadden om getuigenis te geven van de waerheid; die, met den wandelstok in de hand, heiden en wildernissen afliepen om de laetste afgodendienaers op te sporen, en in het pad der zaligheid te brengen; die den akker des Heeren vruchtbaer maekten door hun arbeiden by dage en by nachte, om het overblyvend onkruid des heidendoms uit te roeijen en zaden van zedelykheid en godsvrucht in de herten te strooijen? Maer het was vooral in de tweede helft der vierde en gedurende heel de vyfde eeuw, dat de romeinsche geloovigen den Hemel te danken hadden voor den troost en de hulp die zy vonden by de katho- | |
[pagina 497]
| |
lyke bisschoppen, als alles hun ontbrak. Het ryk wankelde op zyne grondvesten; de provinciën werden verlaten; overheidspersoonen en krygsmagt vertrokken naer Roomen en Constantinopelen; de vermogende burgers namen de vlugt, en lieten het volk ten prooi aen den inval der barbaren. De bisschoppen alleen met hunne apostelyke medehelpers bleven als ware herders aen het hoofd hunner schapen, beschermden de zwakke menigte tegen het geweld, deelden hun brood met de hongerigen, vertroostten de arme weduwen en weezen, verbaesden soms en verdreven de vreemde woestaerts door den enkelen glans van hunne heiligheid, of vielen onder het zweerd en stierven aen den voet van den autaer, te midden der geloovigen die met hunnen laetsten zegen en met den eeuwig groenenden palmtak der marteldood naer den hemel verhuisdenGa naar voetnoot(1). Ja, de inval der barbaersche volkeren op het romeinsche grondgebied was noodlottig voor de Kerk en voor het geloof. België en andere uithoeken van het ryk hadden lang en byzonder veel te lyden, ge- | |
[pagina 498]
| |
durig bloot staende aen de stroop- en moordtogten die, menigmael bevochten en afgeweerd, telkens met meerder woede hernomen werden, weshalve daer allengskens het christendom zoo goed als te niet ging; terwyl hooger op in Gallië de inwoonders, verplet door de groote togten der Wandalen en der Hunnen, na de verovering niet minder te beklagen waren onder de dwingelandy der Ariaensche West-Gothen en Burgonden, die de katholyken met kettersche boosaerdigheid vervolgdenGa naar voetnoot(1). Zonder den yver der bisschoppen, ware het geloof in zuidelyk Gallië geheel en al uitgedoofd geworden; maer zy onderhielden het heilig vuer, tot dat eindelyk de bekeering van Clovis en de steeds groeijende magt der Franken hen nieuwen moed deden scheppen om het ryk der waerheid te bevestigen. Inderdaed, de Franken en hunne koningen schenen bestemd om geheel Gallië te zuiveren van de besmetting der kettery, en om het waer geloof in het voormalig West-Ryk te helpen voortplanten; doch zy verzaekten hunne zending, en het bleek | |
[pagina 499]
| |
weldra dat de Kerk van Christus, in de plaets van haren vollen bloei te bereiken, nieuwe worstelingen en nieuwe beproevingen te onderstaen zou hebben door het verregaend bederf van Clovis kinderen en opvolgers. Dat bederf kankerde voort en zette zich over tot alle klassen der jonge maetschappy; de geestelykheid zelf bleef er niet vry van, waerdoor het verval der zeden gedurig toenam en de beschaving zoodanig achteruit ging, dat Gallië bedreigd was met het gevaer van tot de vorige barbaerschheid terug te keerenGa naar voetnoot(1). Gelukkiglyk werd, op het einde der zesde eeuw, de Stoel van Petrus beklommen door een' der heiligste en doorluchtigste mannen die tot dan toe de katholyke Kerk bestierd hadden. Paus Gregorius de Eerste, meer gekend onder den bynaem van Gregorius den Grooten, dien hy zoo wel verdiend heeft, besteedde al zynen yver om het kwaed te bevechten, om de godsdienstleer ongekrenkt te bewaren, en om de kerkelyke tucht in haren ouden luister te herstellen. Niets liet hy onbeproefd ter uitroeijing der simonie, dat schroomelyk misbruik dat in de frank- | |
[pagina 500]
| |
sche ryken byzonder verspreid was, en waerby de geestelyke ambten en weerdigheden voor geld verkrygbaer warenGa naar voetnoot(1). De paus schreef brief op brief aen Childebert II koning van Austrië en van Burgondië, aen de koningin Brunehaut, aen Virgilius aertsbisschop van Arles en aen onderscheidene andere kerkvoogden, ten einde hen aen te manen tot het houden van synoden en 't beramen van middelen ter verbetering der openbare zedenGa naar voetnoot(2). Veertien jaer langGa naar voetnoot(3) yverde de heilige Man onophoudelyk, voor de belangen van het christendom, in al de landen waer het geloof gesticht of te stichten was, en liet, met het voorbeeld van zynen apostelyken vlyt, de zorg aen zyne opvolgers om de taek die hy ondernomen had kloekmoedig voort te zetten. De poogingen der pausen werden met het heilzaemste gevolg gehandhaefd door onderscheidene kerkvoogden die, te midden van het algemeen zedenbederf, uitschitterden door den heiligsten levenswandel en den vurigsten godsdienstyver. De | |
[pagina 501]
| |
heilige Medardus bisschop van DoornikGa naar voetnoot(1) bekeerde vele heidenen in het land van Vlaenderen; de heiligen Monulphus en Gondulphus bestierden, de een na den ander, de kerk van MaestrichtGa naar voetnoot(2), en vermeerderden insgelyks het getal der geloovigen, terwyl de heilige Gaugericus de leer der zaligheid predikte aen de inwoonders van het land van KamerykGa naar voetnoot(3). Doch het was vooral sedert dat het doorluchtig huis van Pipinus aen het bewind van Austrasië kwam, dat de misbruiken krachtdadiglyk bevochten werden, en de katholyke Kerk in België met een nieuwen luister herleefde. Omstreeks 630 zond koning Dagobert den heiligen AmandusGa naar voetnoot(4) naer de volkeren van Vlaenderen en Brabant om, wat nog heidensch was, te bekeeren, en de afgeweken christenen tot de zuivere ze- | |
[pagina 502]
| |
deleer van het Evangelie weder te brengenGa naar voetnoot(1). In denzelfden leeftyd bloeiden en arbeidden de heiligen BavoGa naar voetnoot(2), LivinusGa naar voetnoot(3), EligiusGa naar voetnoot(4), TheodardusGa naar voetnoot(5), | |
[pagina 503]
| |
GislenusGa naar voetnoot(1), AutbertusGa naar voetnoot(2), RemaclusGa naar voetnoot(3) en meer andere uitstekende mannen, in zulk getal, dat de zevende eeuw te regt de eeuw der Heiligen in Nederland genoemd mag worden. Deze nieuwe Apostelen waren de stichters van onderscheidene kloosters, in welke zy hunne leerlingen en navolgers vestigden, ten einde hun werk voort te zetten en de vruchten hunner prediking niet meer te laten verloren gaenGa naar voetnoot(4). Die kloosters strekten niet alleen | |
[pagina 504]
| |
tot onderwyzing der omliggende vlekken, maer waren tevens middelpunten van verlichting en beschaving, waer onze voorouders hunnen eersten voortgang in kunsten en wetenschappen, en derhalve de beginselen der algemeene welvaert aen te danken hadden. Vele steden zelfs zyn haren oorsprong verschuldigd aen kloosters of kerken, tot welke de geloovigen van wyd en zyd hunnen toevlugt namen in bedevaerten of begankenissen; alwaer dus allengskens herbergen gebouwd en neringen gehouden werden, zoodat er van lieverlede dorpen ontstonden, met der tyd uitgebreid en vergroot tot steden. Luik, Mechelen, Gent, Lier, Sint-Truiden, zoo wel als vele plaetsen in het Walenland, Nyvel, Stablo, Saint-Ghislain, Soignies, enz. moeten naer geen andere beginsels zoeken. Terwyl die apostelyke mannen aldus de grondslagen legden van Belgiëns godsdienstigheid, en van 's lands rykdom, door het ontginnen van braeklanden, het uitdroogen van moerassen, het vruchtbaer maken van dorre heiden, waer de kloosterlingen een deel van hunnen tyd aen besteedden, waren er tevens heilige vrouwen die schuilplaetsen openden voor eerbare maegden en deugdzame weduwen, | |
[pagina 505]
| |
welke in de eenzaemheid de evangelische raden volgden, en door hare gebeden en hemelsche voorbeelden, in tyden van woestheid en wanorde, dikwyls oorlogen, vyandschappen en allerhande geweldenary wisten af te keeren; want vele onder die eerste stichteressen waren zusters, moeders, moeijen of bloedverwanten van adelyke krygsmannen, welke veelal regt noch wet ontzagen, maer zich lieten ontwapenen door engelen van vrede, die hun den boezem verweekten en tot zachtmoedigheid overhaelden. Zoo stichtte de gelukzalige Itta een klooster te NyvelGa naar voetnoot(1), de H. Geretrudis een te Hamay of Hamage by DouayGa naar voetnoot(2), alwaer zy in 649 overleed. De heilige Rictrudis, weduwe van een' der voornaemste edellieden van Clovis II, stichtte eene vrouwen-abtdy te Marchiennes in Fransch-VlaenderenGa naar voetnoot(3). Zoo deed te Maubeuge op de Sambre de heilige Aldegondis, van koninklyke afkomstGa naar voetnoot(4), | |
[pagina 506]
| |
en dier zuster de heilige WaldetrudisGa naar voetnoot(1) welke, met toestemming van haren gemael Madelgarius graef van HenegauwGa naar voetnoot(2), het geestelyk leven omhelsde, en een klooster stichtte te Bergen zelf, dat haer tot den dag van heden eert als voorname beschermheilige der stad, ja als patrooners van HenegauwGa naar voetnoot(3). Het ware niet moeijelyk de lyst der Heiligen beider geslachten nog merkelyk uit te breiden, in eene eeuw waer geheele familiën de deugd en de godsvrucht in zulken graed van volmaektheid geoefend hebben, dat zy gelykelyk het voorwerp zyn geworden van de openbare vereering der katholyke Kerk. Aen hunnen yver, aen hunne stichtende voorbeelden is België zyne regtgeloovigheid verschuldigd, | |
[pagina 507]
| |
gelyk het ter zelver tyd de vruchtbaerheid van zynen bodem grootendeels dank moet weten aen de menigvuldige kloosters welke, van in de zevende eeuw, bykans in alle de deelen des lands oprezenGa naar voetnoot(1). De omstandigheden waren overigens buitengewoon gunstig om die godsdienstige gestichten op korten tyd tot zulken trap van vermogen te brengen, als noodig was tot het bereiken van hun tweevoudig doel, onderwyzing en beschaving. Vooreerst dient opgemerkt dat nagenoeg al de stichters of stichteressen van kloosters en abtdyen voorname persoonen waren, die veelal hunnen eigen grond besteedden en de kosten konden dragen van de gebouwen die er op gesteld werden. Van den anderen kant was het goed dat er meê bewerkt werd algemeen erkend, en zoo groot, dat al de ryken en de vorsten het zich tot eenen pligt rekenden de geestelyke huizen by schikkingen van uitersten wil, of by | |
[pagina 508]
| |
levende lyf, met nieuwe goederen te begiftigen, waerdoor aldra die gestichten groote grondeigenaers worden moesten; want van onder de Merovingers af waren de geestelyke genootschappen, als dusdanig, in bezit van alle burgerlyke regten, en mogten, even als de bisschoppelyke kerken, eigendommen hebben, welke hun de wetten verzekerden. Daer nogtans de regten en voorregten van den geestelyken stand eerst onder de Karolingers hunne volle ontwikkeling bekomen hebben, zal van dit alles nader spraek zyn in het derde Deel van dees werk. Wy zullen dit tweede sluiten met eene opgaef der voornaemste kloosters en kerken gedurende de zevende en de achtste eeuw in Nederland gesticht of begiftigdGa naar voetnoot(1). 575. - Koning Chilperik I doet giften aen de cathedrale kerk van DoornikGa naar voetnoot(2). 630. - De heilige Amandus sticht de kloosters van Sint Bavo en Sint Pieter te GentGa naar voetnoot(3). | |
[pagina 509]
| |
637. - Stichting van het klooster van Hamaye of Hamage by Douay, door de heilige GeretrudisGa naar voetnoot(1). 638. - Stichting van het Coenobium Elnonense, naderhand abtdy van Saint-AmandGa naar voetnoot(2), door den heiligen van dien naem, die er zyne grafplaets hadGa naar voetnoot(3). Door den zelfden H. Amandus zyn gesticht de kloosters van Leuze en van Ronse of RenaixGa naar voetnoot(4). 640. - Koning Dagobert doet giften aen O.L.V. kerk te KamerykGa naar voetnoot(5). 644. - Stichting van het klooster van Walers, in Henegauw, door den heiligen Landelinus, op | |
[pagina 510]
| |
eenen grond die hem hoogstwaerschynlyk geschonken was van koning DagobertGa naar voetnoot(1). 644-648. - Tusschen die jaren sticht koning Sigebert II het klooster van Cougnon in het LuxemburgscheGa naar voetnoot(2). 648. - Stichting van het klooster van Sithiu, naderhand abtdy van Saint-Bertin, by St-Omer, door de milddadigheid van AdroaldusGa naar voetnoot(3). 649. - De gelukzalige Itta sticht de abtdy van NyvelGa naar voetnoot(4). 650. - Omtrent dat jaer sticht de heilige Gislenus een klooster te Ursidonk in Henegauw, sedert St-Ghislain genoemdGa naar voetnoot(5). 653. - De heilige Foillanus sticht de abtdy van Fosses, in het Naemsche, op eenen grond hem van de heilige Gertrudis geschonkenGa naar voetnoot(6). | |
[pagina 511]
| |
653. - Inwyding der abtdy van Marchiennes op de ScarpeGa naar voetnoot(1). 655. - Koning Sigebert II sticht de abtdyen van Malmedy en StabloGa naar voetnoot(2). 656. - Omstreeks dit jaer sticht de heilige Landelinus het Monasterium Alnense, later abtdy van Aulne op de SambreGa naar voetnoot(3). Omtrent denzelfden tyd sticht de heilige Eligius het klooster van Sint Martinus te DoornikGa naar voetnoot(4). 660 of 61. - Stichting der abtdy van Sint-Truiden, door den heiligen van dien naemGa naar voetnoot(5). | |
[pagina 512]
| |
661. - De heilige Aldegondis sticht eene vrouwen-abtdy te MaubeugeGa naar voetnoot(1). Omtrent dien zelfden tyd sticht Aldegondes zuster, de heilige Waldetrudis, een klooster te Bergen in HenegauwGa naar voetnoot(2). Om even den zelfden tyd sticht de heilige Vincentius, echtgenoot van sint Waldetrudis, een klooster te Haumont, en een ander te SoigniesGa naar voetnoot(3). 662. - De heilige Audomarus sticht eene kollegiale kerk, waer het stedeken Sint-Omer zyne opkomst aen verschuldigd isGa naar voetnoot(4). 667. - Stichting van het Coenobium Maricolense in HenegauwGa naar voetnoot(5), door den heiligen HumbertusGa naar voetnoot(6). | |
[pagina 513]
| |
669. - De heilige Landrada sticht het klooster van Munster-Bilsen by MaestrichtGa naar voetnoot(1). 670. - Stichting der abtdy van Hasnon op de ScarpeGa naar voetnoot(2). 673. - Koning Diederik III doet giften aen de kerk van den H. Vedastus te AtrechtGa naar voetnoot(3). 687. - Stichting van het klooster van Sint HubertusGa naar voetnoot(4) in Ardennen-Woud, door Pipinus van Herstal en zyne gemalin PlectrudisGa naar voetnoot(5). 689. - Stichting en begiftiging der abtdy van Lobes (Coenobium Laubiense) op de SambreGa naar voetnoot(6), door den heiligen UrsmarusGa naar voetnoot(7). | |
[pagina 514]
| |
698. - Stichting der abtdy van Epternach in het Luxemburgsche, door den heiligen WillibrordusGa naar voetnoot(1). 709. - Opkomst van Luik, alwaer sint Hubertus eene kerk bouwt ter eere van den heiligen Lambertus zynen voorganger in de bisschoppelyke weerdigheid, op de plaets zelf waer deze de martelaerskroon ontvangen hadGa naar voetnoot(2). 714. - Stichting der vrouwen-abtdy van Susteren in Gulikerland door den heiligen WillibrordusGa naar voetnoot(3). | |
[pagina 515]
| |
720. - Stichting der abtdy van Pruim in het LuxemburgscheGa naar voetnoot(1). 726. - Een edele Frank, met name Rauchingus, geeft aen den heiligen Willibrordus eene kerk in het Castellum of de Burgt van AntwerpenGa naar voetnoot(2). 746. - Robertus, graef van Haspengauw, geeft vyf landhoeven (villae) aen de abtdy van Sint-TruidenGa naar voetnoot(3).
einde van het tweede deel. |
|