|
-
voetnoot1.
- - In 's aardrijks Lentedosch, in het schitterend, het oogenstreelend gewaed, waer het aerdryk zich meê uitdoscht by de Lente. Over het woord dosch zie onze aenmerk. op Bild. Voorzang voor de Hoop, v. 58.
In een vers van Alciatus vraegt de Dichter aen de Hoop: Cur viridis tibi palla? en de Hoop antwoordt quod omnia me duce vement.
-
voetnoot2.
- - Gebloosd. Het werkw., meestal onzydig, wordt ook soms bedryvend gebruikt en heeft dan mede een verleden deelw. van den lydenden vorm. - Met 's hemels uchtendblos, dus niet met den blos der schaemte, maer met dien des morgens, des dageraeds, by uitstek schoon en liefelyk.
-
voetnoot3.
- - De duizendschoon. In het hoogd. heet het ook Tausendschön; men geeft dien naem aen de lat. of liever gr. Amarantus, (α privativa en μαραίνω, marcesco), zoo veel dus als niet verslensende of verwelkende. De Franschen noemen dezelfde bloem amarante, passe-velours, fleur d'amour. De dusgezegde hanenkam, in 't fr. crête-de-coq, behoort tot het soort der amaranten, maer die met afhangende bloemen zyn gem een er. - Aan kakelbonte banden. Het byv. naemw. bont beteekent eigentlyk, niet als Weiland zegt veelverwig, lat. multicolor, maer diversicolor, al waren er slechts twee, als wit en zwart in de bonte koe. Het beteekent dus tweekleurig, of gevlekt, in 't fr. tacheté, waervoor men ook in 't nederd. gespikkeld heeft. Over bont als zelfst. naemw. zie de aent. op Bild. Waarachtig Goed, v. 33. Het samengesteld kakelbont is sterker van beteekenis en duidt een bont aen bestaende uit geheel strydige kleuren, die tegen elkander schreeuwen, als men 't noemt, of eerder hier kakelen, dat het frequent. is van kaken, eertyds gebruikt voor snappen, praten. Zie Kiliaen kaecken. Vglk. kekelen in den zin van twisten. De schilders, sprekende van een stuk waerin geene algemeene harmonie van koloriet is, zeggen dat het rammelt, met eene gelyksoortige metaphoor.
-
voetnoot4.
- - In 't schittrend kristallijn. Versta de kristallen drinkschael. Het woord is synoniem van kristal, maer wordt, eerder dan dit laetste, door de Dichters overdragtelyk gebruikt voor doorschynende lichamen, als het ys, het water, de lucht.
-
voetnoot5.
- - Zwijmelwijn. Versta wyn die doet zwymelen, dat is in slaep vallen, eigentlyk hersenschimmige zwymsels zien, falsa imaginari instar dormientium, zegt Kiliaen. In een ander werk van Bild. heet het Nepenthebekers, van het gr. νηπενθής, dat is droefheid en smart afwerend, en werd gezegd van het papaversap. Hier heet de zwymelwyn vonkelend, dat is vonken schietend, fr. étincelant of petillant, en derhalve aenlokkend, bedriegelyk. De frequent. vorm van het werkw. versterkt zyne beteekenis.
-
voetnoot6.
- - Rond. Dit hangt nog af van reikt. - Met uitgestrekte handen, tot teeken van hare vrygevigheid. - Het beeld der Hoop is meesterlyk geschilderd, want beschreven mag het niet heeten. De lezer ziet ze voor zyne oogen staen, en gaet hare werking na.
-
voetnoot7.
- - Wat, dat is welke Circe. De naem past wonder wel op de Hoop, gelyk deze hier voorgesteld wordt. Circe, als men weet, was eene beruchte tooveres der mythologische oudheid, welke door hare tooverdranken al de togtgezellen van Ulysses verschalkte en hun de menschlyke gedaente afnam. - Vol bedrieglijkheên. Hier zou, volgens de aenmerk. op den Voorzang, v. 59, een van by passen; maer het staet den Dichter vry dit voorzetsel al of niet te gebruiken.
-
voetnoot8.
-
Van heel, of geheel: 't een en 't ander is even gebruikelyk, volgens den eisch der welluidendheid, zoo wel in proza als in verzen.
-
voetnoot9.
- - Het werkw. opvangen beteekent iets vangen (lat. capere) in zynen loop, vlugt of val; zoo zegt men: het wild opvangen, den dief opvangen, den regen opvangen. Het woord is volkomen gepast, en ontvangen, waermede het vers even zoo gemakkelyk samen te stellen was, zou op verre na zoo goed niet zyn. - Van duizend duizend dwazen. Dat is een miljoen; maer de uitdrukking beteekent veelal een onnoembaer getal, en wordt door onzen Dichter dikwerf in dien zin aengewend. - Wat het woord wijrook raekt, Bild. schryft elders, b.v. Landheil, v. 55, met ons en met de meeste Hollanders wierook. Hy geeft er zelfs de reden van in zyne Geslachtlyst, zeggende dat het met wij niets gemeen heeft als ware 't gewyde of heilige rook, maer dat het afkomt van wie-en, draeijen, wentelen, nog overig in wiel. Wierook is derhalve draai- of zwaairook. Over het geslacht van dit woord, zie de aent. op Bild. Landheil, v. 55.
-
voetnoot10.
- - Namelyk in de houding van ootmoedige smeekers, om de aendacht en de gunst der Hoop op zich te trekken.
-
voetnoot11.
- - Verhongren. De kracht van dit woord zit in het voorvoegsel. Het beteekent nagenoeg zooveel als van honger sterven of vergaen. - Voor haar oog, dat zy stervende aenschouwen, alsof zy van een enkelen oogslag der Hoop al hun heil verwachten. De Dichter zegt het ‘daar of terwyl ze op heur wenken azen.’ Dit laetste, welks wortel aes verwant is met eten, hoogd. essen, is of bedryv., en beteekent voeden, aes geven; of onzydig, en beteekent zyn voedsel zoeken of zich voeden, in welk geval het gebruikt wordt met het voorzetsel op. Het wordt eigentlyk niet dan van de dieren gezegd, b.v. raven en gieren azen op krengen. Hier op de wenken der Hoop, dat is op het minste gunstig teeken harer oogen.
-
voetnoot12.
- - Kinderlijk, dat is op eene kinderachtige wyze. - Gepaaid of voldaen, te vrede gesteld, eigentlyk betaeld, want het woord schynt van gelyken oorsprong met het fr. payer, het ital. pagare, het eng. to pay. - Met ijdle waterblazen, ook gezegd waterbellen, in 't fr. bulles d'eau, derhalve met nietigheden, of ydele beloften, waer inderdaed het kind zich meê paeijen laet.
-
voetnoot13.
- - Bemerk de algemeenheid en de luidruchtigheid van dien lof, contrast makende met de ijdele waterbellen waer hy op gegrond is.
-
voetnoot14.
- - Gy duldt? Gy lydt, en gy verdraegt uw lyden; gy wordt verdrukt, en duldt die verdrukking. - Wat volgt schildert met de krachtigste trekken de tegenwerking des lyders zoo wel tegen het noodlot als tegen de overmagt.
-
voetnoot16.
- - Zy wapent u de vuist. Zie daer het uitwerksel van de woede. Gy zult u stervend wreken. Gy zult u wreken, al moest het u het leven kosten. Gy zult uwen wederstand besterven, maer stervende u toch wreken.
-
voetnoot17.
- - De bliksem, het vuer der woede, vlamt u in 't gezicht, versta in het aenzigt; u is een derde naemv.
-
voetnoot18.
-
En overmacht, versta de dwingelandy, zwicht, wykt, moet onderdoen. - Noodlot, of wat men in 't fr. le sort, le destin heet. Dat moet ook zwichten; gy zult er u boven stellen, het overwinnnen.
-
voetnoot19.
- - Het ontzachlijk, vreeslyk, geducht vuur vat lucht, gelyk het buschkruid in den mond van het krygstuig. Het vervolg van 't vers is imitatief.
-
voetnoot20.
- - Van het toovernat uit den nepenthebeker van de bovengenoemde Circe.
-
voetnoot21.
- - Het is dus nog geen druppel, maer een sprinkeltje, niet van de hand maer van een enkelen vinger. Ut pictura, poesis erit. Of dat schildert, en of men dat sprinkeltje van den vinger ziet wegspatten! - Spatten, dat van den klank zyne beteekenis neemt, is springen doch gelyk water springt, en alleen van vochten gebruikelyk. Het is dus van aert onzydig, maer hier als bedryvend gebruikt en hebbende dus een verleden deelwoord van den lydenden vorm. Maer nog minder dan eene sprenkel van den zwymelwyn der Hoop is genoeg:
-
voetnoot22.
- - Één lach, fr. un sourire; neen nog al minder, één schemer zelfs, fr. une simple lueur, iets dat men ter nauwernood onderscheiden kan. Het woord schemer is verwant met schim, eigentlyk eene schaduwe, een onbestemd iets tusschen klaer en duister, een flauwe weêrschyn.
-
voetnoot23.
- - De woede is de moed tot 't uiterste gedreven, fr. le paroxisme du courage. - Teffens beteekent te gelyk, op eens, fr. tout à coup. - Zie weêr het contrast tusschen de nietigheid der oorzaek en de grootheid van haer uitwerksel.
-
voetnoot24.
- - Willig, dat is gewilliglyk, zonder tegenzin, fr. docilement. - Onder 't juk, onder het bangste of het drukkendste juk, waer gy nauwelyks adem kunt onder scheppen. Dat is hier de kracht van het woord bang, zooveel als beangende, beëngende, benauwende.
-
voetnoot25.
- - Verzaadt of verzadigt gy. Het woord is verwant met zat, lat. satur. - 't Wulpsche hart. Het epitheton is gekozen. Het byv. naemw. wulpsch komt voort van het zelfst. naemw. wulp, gemeenlyk welp geschreven, beteekenende het jong van velerlei dieren, inzonderheid van den leeuw, van aert speelziek of dartel, in 't lat. petulans, in 't fr. folâtre, léger, volage. Die beteekenis heeft het woord hier. Door uitbreiding van het denkbeeld krygt het nog andere beteekenissen. - Aan d'ingezwolgen logen. Men zegt zich verzadigen met, wanneer het eene eigentlyke verzadiging geldt, maer beter aan, wanneer het woord, als hier, in een figuerlyken zin gebezigd is.
-
voetnoot27.
- - Gy zijt het. Dit is het antwoord op de vragen in de vorige strofen geuit: Wie draagt... Wat Circe, enz. - Gy-alleen. Deze koppelstreep of hyphen behoort tot het byzonder stelsel van Bild., die, omdat beide woorden maer één denkbeeld verwekken, en, naer zyn inzien eene samenstelling uitmaken (zie 's mans Spraakleer, bl. 401), ze door dit teeken verbindt. Zie ook de aent. hieronder by v. 135.
-
voetnoot28.
- - Tegenheên. Het is het fr. contrariétés, waervoor wy ook wederwaardigheden gebruiken.
-
voetnoot29.
- - Tergen staet hier gelyk met het fr. irriter, absolutè gebruikt zoo wel als het volgend verzachten.
-
voetnoot30.
- - Eeuwig voor eeuwiglyk, onophoudelyk. - Amperzout. Het woord amper is in geene hollandsche woordenboeken meer te vinden; maer men vindt het by Kiliaen en Plantyn, waer het scherp of bytend beteekent. Die kracht heeft het in amperzout, even als in amperzuur dat voorkomt in de Ziekte der Geleerden, I, 165. Figuerlyk wordt het by ons nog gebruikt in de spreekwyzen: ik zal amper toekomen, het komt amper aen.
-
voetnoot32.
- - Het werkw. folteren beteekent kwellen, martelen. Het bygevoegde af heeft hier dezelfde kracht als in afgerend, v. 56 van den Voorzang. Het is zooveel als ten einde, tot der dood toe gefolterd. - In staâgen voor gestadigen, dat is aenhoudenden, duerzamen gloed. - Smachten is hier zooveel als versmachten. Zie boven, v. 27, van den Voorzang.
-
voetnoot33.
- - Gy. Versta gy zyt het; want dit wordt hier zoowel als in v. 28 stilzwygend ondersteld. - 's Kranken legersteê. Versta op zyne bedstede, zyne rustplaets. Het woord leger komt van liggen, en is meest in den verheven styl gebruikelyk. Zyne eerste beteekenis is rustplaets, in dien zin toepasselyk op de schuilhoeken der dieren: een leeuw in zyn leger stooren, den haes uit zyn leger verjagen. Vandaer wordt het ook toegepast op de plaets waer eene oorlogsmenigte hare tenten opslaet, dat is legert, en eindelyk door vernoeming of metonymie op de krygsmenigte zelve, die zich in het leger ophoudt, en welke anders eigentlyker heer (met de zachtlange e) of heir genoemdt wordt.
-
voetnoot34.
- - Het doornig, dat is doornachtig en dus scherp, stekend wee; namelyk om dat wee te verzachten door het tusschenmengen der roozenbladen welke het punt der doornen zouden beletten te steken.
-
voetnoot35.
- - Maar helsche maankop, dat is heulbollen, strooit, gelyk in de fabel Morpheus of de Slaep gezegd wordt te doen, latende uit zyne hand de heulbloemen of-bollen op het hoofd zyns gunstelings vallen. Veelal schryft men mankop; maer de spelling van Bild. schynt verkieslyk, omdat men, gelyk hy in zyne Geslachtlyst zegt, van ouds de vergiften aen de werking der maen en der nacht toeschreef. In 't hoogd. heet het Mohn. Het epitheton helsch beantwoordt aen het lethaeum papauer der lat. dichters, die het heulkruid t'huis wezen op de oevers der Lethe, een der helsche stroomen. - 't Schijnbre streelen des slaeps. Schynbaer is zoo veel als het fr. apparent.
-
voetnoot36.
- - Zelfbesef. De beteekenis van dit woord staet gelyk met die van het lat. conscientia, of cognitio sui. Zie de aent. op v. 25 van het Waarachtig Goed van Bild. - En krachten smoort of uitdooft. Dat doet inderdaed de opium of de maenkop.
-
voetnoot37.
- - Versta, die naer schimmen, dat is, lichaemlooze en derhalve onvatbare inbeeldsels doet grijpen. - Met ijdle droomen. In 't lat. somnia vana, doch hier eerder phantasmata. - Op het eind van dit vers wordt doet nog eens by verstaen.
-
voetnoot38.
- - Die in 't bedwelmd, het verward of suffend verstand de ontstoken dampen, namelyk de dampen die de hevige, de brandende kracht des maenkops in de maeg en in het bloed verwekt en naer de hersenen opjaegt. - Telen, dat is voortbrengen of veroorzaken. - De woordschikking laet hier het onderwerp van het voorwerp niet onderscheiden; maer de zin wyst duidelyk uit dat het betrekkelyk die, waer 't vers meê aenvangt, het voorwerp, en ontstoken dampen, het onderwerp zyn van het gezegde telen. Het is dus zooveel als de ydele droomen die in 't bedwelmd verstand door de ontstoken dampen geteeld worden.
-
voetnoot39.
- - 't Verstand. Appositie of herhaling van hetzelfde woord dat in het voorgaende vers als bepaling staet. - In sluimerzucht vermoord. Versta dat in sluimerzucht vermoord is of ligt. Te regt want de opium geeft niet den slaep, maer den doodslaep. - Het zy andermael opgemerkt, geheel deze strofe bestaet uit beelden en schilderyen.
-
voetnoot40.
- - Het tot drymael herhaelde u geeft emphasis aen het vers.
-
voetnoot42.
- - Angels. Versta doornen of haken en weêrhaken, gelyk de dusgenaemde vischangels. - Die de ingewanden scheuren, en dus het leed, de wond ongeneeslyk maken.
-
voetnoot43.
- - 't Sterflijk leed, het leed dat sterflyk, dat vergankelyk is, als alle menschelyke dingen. Het epitheton is byzonder keurig en zinryk. Dat voorbygaen des leeds wordt nader aengeduid in de twee volgende verzen.
-
voetnoot44.
- - Verdroogt, of droogt op. - Vergeet. De beide werkw. zyn absolutè gebruikt en daerom zonder voorwerp. Het eerste zinspeelt op uitwendige, het tweede op inwendige droefheid; maer wat is dat vergeten dichterlyk schoon, toegepast op de langzame verzwakking van het gevoel!
-
voetnoot45.
- - Ei! zulk vers verraedt Bild., al stond het alleen, of onder duizend van andere dichters. Vooreerst de hèrhaling geeft er eene byzondere kracht aen, en toont dat de Dichter geen paradoxe voordraegt, maer eene groote waerheid, door de zielkunde geleerd en door de ondervinding bevestigd. Men denke slechts aen de moeder die haer eenig kind verloren heeft, en onderzoeke of het betreuren van dat kind niet zoeter is aen haer hart, dan al de vreugden der aerde. En het is onder dat opzigt niet alleen, dat de gedachte des Dichters waer is: zy is dat, mag men zeggen, in hare algemeene beteekenis. Vglk. Ovidius Trist. IV, 3, 37: Est quaedam flere voluptas. Zie Montaigne, Essais, II, c. 20.
-
voetnoot46.
- - De borstkwetsuur. Versta de wond, die den boezem verteert, die aen de levensader knaegt, onderscheiden van de min ernstige wonden der uitwendige deelen.
-
voetnoot47.
- - Eindloos. Het woord staet als byw., voor onophoudelyk, zonder aflaten. - Weêr vernieuwden duur. Niet voor een oogenblik dus, maer telkens voor lang.
-
voetnoot48.
- - Van schuimend hartebloed. Te regt, want het is het hart zelf dat bloedt by de hier onderstelde kwetsuer. Dat bloed wordt schuimend genoemd, omdat het uit het hart zelf opbruischt, met hevigheid ontspringt of hervoort golft. - Van bloed en etter. Dit laetste beteekent bedorven bloed, en duidt den slimmen aert der wond aen. - Wellen en wallen zyn synonyma by Kiliaen die ze vertaelt door ebullire, fervescere. Het woordt beteekent hier vloeijen, of eerder overvloeijen, gelyk de bron die uit hare ader welt.
-
voetnoot49.
- - Gy rukt de roof der genezende wond of die begint te heelen. De Franschen hebben voor dit woord het min gepaste croûte.
-
voetnoot50.
- - Om of rondom 't krimpend deel. Namelyk het deel dat weêr bloot raekt, en krimpt onder den prikkel der scherpe lucht, waer de roof het voor bedekt hield. - Onlijdbre zweepen, zweepen wier slagen niet uit te staen zyn. - Knellen, waervan de etymologische kracht in de twee eerste letteren zit, zegt zooveel als nypen, prangen en is eigen aen geessels en zweepen, zoowel als aen boeijen of banden.
-
voetnoot51.
- - En doet den boezem dien gy roert, door uw valsch gevlei en gestreel. - Van spijt en wrevel zwellen, jagen van ongeduld naer het goed dat gy belooft, maer nimmer geeft. - Het woord wrevel, welks kracht in zyne twee eerste letteren bestaet, beteekent dikwerf het fr. mauvaise humeur; maer hier drukt het eerder een tegenwerkend ongeduld uit. Het zegt meer dan spyt (Vglk. de aenmerk. op Bild. Geestenwareld, v. 550) en is als een versterkt spyt.
-
voetnoot52.
- - 't Hart van 't graf. Dichterlyke en hyperbolische uitdrukking in stede van tot het einde des levens toe, tot den laetsten adem, ja, om zoo te zeggen tot te midden van het graf. - Ziedaer dan de Hoop, beschouwd met de oogen van een koud Stoïcismus. De Dichter hangt dit tafereel op in het belang van zyn Dichtstuk, om door het contrast met een ander tafereel dat hy er later zal tegen hangen, de waerheid sterker te doen uitschitteren. - Maer daer ontbreekt nog iets aen de inleiding tot zyn onderwerp. Hetgeen hy in den aenhef zegt, is tot dusverre niet bewezen, niet gegrond; men kan nog twyfelen of het beeld der Hoop dat hy gemaeld heeft echt is, en of zy waerlyk voor de beulin des menschdoms moet gehouden worden. De bewyzen gaen volgen. De Dichter, in het belang zyner zaek, nog een oogenblik vasthoudende aen de beginselen eener valsche Philosophie, zal de redenen opgeven waerom hy de Hoop voorstelde onder de trekken eener bedriegelyke Circe.
-
voetnoot53.
- - En met my-zelv' te onvreden. Dit tweede halfvers is reeds een wenk, die andere gevoelens te raden geeft. De Dichter laet hooren dat de ontroering hem meêsleept, hem afleidt van de waerheid. En wat is het dat hem zoo diep ontroert? Dat volgt aenstonds. Dit schoon vers is niet taelkundig nauwkeurig; maer de fout ligt verborgen en men loopt er over zonder er acht op te geven. Indien hier stond of staen kon met my zelv' ontevreden, dit ware taelkundig juist, samengesteld uit on en tevreden. Over tevreden zie aent. op Bild. Landheil, v. 5. Maer onvrede is en blyft noodwendig een zelfst. naemw. Het voorvoegsel on in samenstelling met een byv. naemw. of een deelw., is bloot ontkennend, even als het lat. in, b.v. onnuttig, ongelukkig, onbepaeld, enz. Maer in samenstelling met een zelfst. naemw. heeft het eene stellige beteekenis, en duidt een tegenstrydend kwaed gelyk het voorvoegsel wan, (Vglk. hieronder v. 217.) in wangunst, wanhoop, enz., b.v. ontuig, ondienst, onverstand, ongunst, onzin, onheil, ondier, ongeval. Men vindt by Bild. ook ongeur, ongeest, ongenot, onvoeg, enz., even ligt te verklaren en te wettigen. Uit dit alles volgt dat ontevreden taelkundig juist is, maer te onvreden niet, ofschoon het oor, aen tevreden en ontevreden gewend, niet gehinderd wordt door het onregelmatige te onvreden, hetwelk er uit dien hoofde door kan, althans als licentia poetica en om den eisch van 't vers.
-
voetnoot54.
- - Dit geeft reden van de ontroering en de ontevredenheid in het vorige vers uitgedrukt.
-
voetnoot55.
- - Maar. Voeg er by, ik zag, dat hier nog eens geldt, en als 't ware door het teeken van onderbreking aengeduid wordt.
-
voetnoot56.
- - Als. Dit staet voor in welken graed of naer dat, in 't lat. prout. De zin is: gelukkig of rampzalig in minderen of meerderen graed, volgens dat het hart alleenelyk slaet of klopt voor den staet waer het zich in bevindt, of voor eenen anderen. En hier is slaen voor gebruikt in den zin van wenschen, zoeken, verlangen. Doch waerom gebruikt de Dichter het woord toestand, dat hy in zyne Geslachtlyst beweert en bewyst mannelyk te zyn, hier als vrouwelyk? Daer is geene andere reden van te geven dan dat hy zyn vers schooner en duidelyker vond met dat geslacht dan met het andere. Hy kon zynen alleen er niet in krygen, en zyn alleen, met of zonder apostroof, scheen hem duister. Hy dacht op het gezegde van Horatius quidlibet audendi, enz., en heeft daer meer dan eens gebruik van gemaekt. - De zes volgende verzen zyn de ontwikkeling van het voorstel in v. 55 en 56 uitgedrukt.
-
voetnoot57.
- - Dan door de drift ontstoken. Versta niemand dan hem die ontstoken was door de drift. De weglating van het betrekkelyk voornaemw. en van 't werkw. dat het door de ontleding meêbrengt, is gemeen, vooral in poëzy.
-
voetnoot58.
- - Waarvan, van welke drift, gescherpte, aengezette, vurige hoop, (dit woord is het onderwerp van 't gezegde) het ingewand doet koken, het hart doet blaken, den boezem in 't vuer zet.
-
voetnoot59.
- - 't Verlangen d'angel. De geapostropheerde d, toont dat zy, niet voor de (in welk geval de e versmelten zou in de volgende a), maer voor den staet, derhalve in den vierden naemv., den angel, zynde dit werkelyk het voorwerp van het onderdrukte gezegde ik zag. De zin is dus: ik zag dat het verlangen, of de Hoop, de angel was of beter is. - De eerste beteekenis van het werkw. ophalen is, gelyk uit zyne bestanddeelen blykt, iets opwaerts halen, optrekken, b.v. het net ophalen, den emmer ophalen, eenen muer ophalen. In de uitdrukking zyn hart ophalen zegt het zooveel als versche lucht scheppen, door ruime ademhaling zich verkwikken en met uitbreiding der figuer, zyne voldoening zoeken in, enz.
-
voetnoot60.
- - Hem, namelyk den angel, inzwelgt, gelyk de gretige visch doet. Het werkw. inzwelgen brengt dat denkbeeld van gretigheid meê. - Met, dat is te samen met het aas, dat er aen vast is; doch welk aes? Verbeeldings ijdlen schat. Dat aes, in het oog des zwelgers een schat, is een ydele schat, een schat zyner verbeelding, derhalve geen wezentlyke, maer een ingebeelde schat. - De s, als teeken des tweeden naemv. ook by vrouwelyke naemw., is volstrekt onberispelyk en van dagelyksch gebruik, doch alleen wanneer de tweede naemv. vóór het naemw. staet waer hy van afhangt, b.v. Marias beeld, de stadspoort, op moeders schoot, myn zusters kind, enz. Maer als hetvrouwelyk lidwoord voorgaet, kan de s geene plaets vinden.
-
voetnoot61.
- - Blind. Versta dit woord in den zin van het fr. ébloui waer het hier volstrekt meê overeenkomt. Het wordt gezegd van ons oog, waer het volgend vers meê aenvangt. - Flikkeren, of glinsteren doet een lichaem dat rood en gloeijend is, als scharlaken, als de groote sterren, als de zon vooral by haren ondergang. - M'aanstaart voor men, enz. Aanstaren is aenzien met gespannen oogen. Zie onze aent. op Tollens, de Herfst, v. 55. - Aan de kimmen, dat is, in de verte, in het afgelegen verschiet. Het woord kim beteekent eigentlyk den bovensten rand van een vat of glas, ora, margo vasis, dolii vel cupae, zegt Kiliaen. Maer het wordt veelal gebruikt, inzonderheid door de Dichters, voor den schynbaren rand der aerde waermede deze aen den hemel sluit, anders gezegd de gezigteinder, in 't fr. horizon.
-
voetnoot62.
- - Verdoofd. Bemerk dat dit woord met d eindigt, en derhalve een deelw. is. Hieruit volgt dat het afhangt van een verzwegen werkw. en wel van ik zag, dat hier nog eens by verstaen moet worden. De zin is: ik zag ons oog, verblind, enz., ik zag dat verdoofd of beneveld, en derhalve zoo goed als onvatbaer geworden voor het licht waarvan zijn vochten glimmen, dat niet uit de verte hem tegenschynt, maer dat hem van naby treft, dat slaet op de vochten waer het oog van samengesteld is, en die vochten doet glimmen. De fr. wetenschap spreekt ook van les liquides de l'oeil, en onderscheidt er twee: l'humeur vitrée et l'humeur aqueuse. Men ziet, onze Dichter weet alles te verbeelden, weet alle zyne gedachten, de afgetrokkenste zelf, in beeldspraek uit te drukken. Hy redeneert immer al schilderende. Hier wil hy zeggen dat de mensch lydt omdat zyn hart haekt naer een heil dat hy in de toekomst meent te zien. De hoop naer iets anders maekt hem ongevoelig voor hetgeen hy geniet, en verbittert zyn leven.
-
voetnoot63.
- - Het werkw. afsluiten, hier in de gebiedende wyze, heeft in dit vers nagenoeg de beteekenis van het fr. intercepter, en de scheemring, die van 't fr. lueur, apparence. - Van eene uitkomst, namelyk van eene gewenschte uitkomst, van een goeden uitslag, waar ge op ziet, die gy verlangt, die gy hoopt en er daerom het oog op gevestigd houdt. Zie boven, v. 22, en de aent. aldaer.
-
voetnoot64.
- - Is veilig voor 't verdriet, en derhalve gelukkig, volgens het gezegde in v. 55. - Dit wordt nu ontwikkeld en verklaerd door dry voorbeelden of bewyzen getrokken uit het heil dat de blinde, de doofstomme en de zinnelooze genieten, zoo lang die hunnen staet niet kennen en naer geenen anderen verlangen. Bemerk dat geen van dryen genoemd worden, maer hunne afbeeldsels zyn treffend genoeg om het onderschrift te ontberen.
-
voetnoot65.
- - Geen last des levens, hoe zwaer ook. - Knelt, drukt, benauwt. - By Bild. is last vrouwelyk, te onregt. Vglk. de aent. op Bild. Voorzang voor de Hoop, v. 27.
-
voetnoot66.
- - Die kittling. Het fr. heeft chatouillement, démangeaison, welk laetste ook gebruikt wordt in den overdragtelyken zin van envie of désir immodéré, gelyk het hier moet opgevat worden, en alleen den wensch, de begeerte verwezentlykt door een beeld, namelyk de kitteling der Hoop. - Die vleit, te weten het hart, het gevoel. - Schept uit genieting, plagen. Schept kwaed uit hare genieting zelf, te weten voor hem die zich aen die vleijende kitteling overgeeft, en daer genot in vindt.
-
voetnoot67.
- - Natuur staet met eene hoofdletter geschreven, omdat het eene persoonsverbeelding is. - Verkwiklijk, beter dan verkwikkend, want het eerste drukt de blyvende eigenschap, den aert van het licht uit, daer verkwikkend slechts de daed of de oogenblikkelyke werking uit zou drukken. Verkwikken is zooveel als verlevendigen, van het oude kwik, levendig, zich bewegend, nog over in kwikzilver (fr. vif-argent), in kwikstaert (fr. hochequeue), en in kwikzand (fr. sable mouvant). - Het werkw. onthouden is hier gebruikt in den zin van weigeren, of eigentlyker niet geven.
-
voetnoot68.
- - De hemeltoorts, de zon, de bron des lichts. - Wat leven heeft, bezielt. Versta, ziel en leven geeft aen alles wat bestaet, of zich beweegt, aen dieren en planten. De verklaring volgt.
-
voetnoot69.
- - Hy, wien, of voor wien. Het voornaemw. staet in den derden naemv. - Geen morgen, geen dageraed, lacht of toelacht van uit haar rozentransen, van uit hare schoone, verrukkende roozenkringen, fr. ses beaux cercles couleur de rose. Het woord trans beteekent eigentlyk een band die ergens omheen gaet, anders gezegd de omgang van iets, in 't lat. circuitus. Zoo spreekt men van de transen eener vesting, eens muers, eens torens. Men spreekt even zoo van 's hemels transen, en verstaet de onderscheidene kringen, waer men den hemel als uit bestaende zich voorstelt.
-
voetnoot70.
- - Lonkt als uit het half gesloten of half afgewend oog der zon. - Met waterflaauwe glansen. Versta, flauwe en waterachtige glanzen of stralen, gelyk die der zon, wanneer zy in het westen ondergaet, en als 't ware te kampen heeft met de waterdampen die uit de zee opryzen.
-
voetnoot71.
- - Maar wien enz. Wat een dichterlyk, wat een treffend beeld!
-
voetnoot72.
- - Half zijn aanzijn, in 't fr. la moitié de son être, la moitié de son existence. - In het edelst zintuig, het zintuig des gezigts, met volle regt het edelst genoemd.
-
voetnoot73.
- - Ja, beklaagbrer nog. Dat byvoegsel is even zoo waer in zich zelven als geschikt om de aendacht te prikkelen, te vernieuwen.
-
voetnoot74.
- - In 't zintuig werd onttogen, dat is onttrokken. Het woord zintuig heeft hier de volle beteekenis van het fr. organe du sens in 't algemeen genomen, ofschoon het hier in 't byzonder het zintuig des gehoors geldt, even zoo onontheerlyk om te spreken als om te hooren. - Het simplex togen, synoniem van trekken, is zoo goed als in ongebruik geraekt. Zyne onbepaelde wyze komt wel eens voor, alsook de eerste betrekkelyk verledene tyd toog, die eigentlyk de betrekkelyk verleden tyd is van tygen, hoogd. ziehen. Maer het woord is nog overig in togt, zie de aenmerk. op Bild. Herfst, v. 30, in toog of teug, vglk. de aent. op Bild. Geestenwareld, v. 271, en in de samengestelde deelw. opgetogen, ingetogen, enz.
-
voetnoot75.
- - De Almacht wilde 't dus. Dit byvoegsel heeft zyne weerde. Het sluit alle denkbeeld van heidensch noodlot of geval uit, en geeft aen des Dichters verzen den luister der christelyke waerheid. - Het zelfst. naemw. toegang zegt zooveel als het lat. aditus, en beteekent eene plaets of eene gelegenheid, hier bepaeldelyk een middel, om tot iets anders te naderen, of er binnen te gaen. Dat middel is hier de stem, of beter de spraek die, van binnen naer buiten, tot anderen gaet. Het woord is derhalve, in zyn overdragtelyken zin, zeer wel gekozen.
-
voetnoot76.
- - Het reedlijk dier. Daer staet niet het redelyk schepsel, dat tevens van de engelen gezegd kan worden; maer het redelijk dier, dat alleen op den mensch past. - Aan soort- en lotgenoot. Beide uitdrukkingen zyn nauwkeurig en staen op hunne plaets. Soortgenoot beteekent het fr. ses semblables, ceux de son espèce, en lotgenoot, ceux qui partagent le même sort. En dit laetste is byzonder zinryk, want wat is er eigener aen den mensch dan zich meê te deelen aen hem die hetzelfde lot beproeft?
-
voetnoot77.
- - In 't gegolf van lucht- en ademstroomen, dat is door de stem. Deze wyzigt de luchtstroomen die uit de borst opgehaeld worden, en maekt ze tot ademstroomen. Nu, dit wilde de Almagt, namelyk, dat niet de hemelsche geesten, maer het redelyk dier, de mensch, door de stem zyne gevoelens zoowel als zyne gedachten zou meêdeelen aen zyne natuergenooten. De hier gemeende ongelukkige is sprakeloos, waerom? Omdat hy doof is. Dit volgt: de Dichter klimt van het gevolg op tot de oorzaek.
-
voetnoot78.
- - Het werkw. zuizen is van den klank gemaekt, gelyk het lat. susurrus, waer het meê overeenkomt, en wordt gezegd van het bedwelmend geruisch dat men soms in het oor beproeft, en waervan de voortduring het hoofd doet draeijen en den lyder doet zuizebollen, ja in eene soort van onmagt vallen. Veelal schryft men het woord met eene s, maer Bild. maekt onderscheid tusschen suizen en zuizen, bewerende, op losse gronden nogthans, dat het eerste heviger, het laetste zachter is van aert. Van suizen komt het zelfst. naemw. gesuis, fr. bourdonnement, en het frequent. suizelen, zie onze aent. op Bild. Geestenwareld, v. 607. - Noch lispelt door de boomen, namelyk omdat hy beroofd is van het gehoor. Over het frequent. werkw. lispelen zie onze aent. op Bild. Landheil, v. 62.
-
voetnoot79.
- - De beide werkw., ruischen en het frequent. murmelen, zyn klanknabootsend, en hebben geene andere etymologie. Zy zyn even keurig toegepast op het zacht gerucht dat het beekje voortbrengt, ruischende, als het van boven komt en over een steenachtigen grond loopt, of murmelende, wanneer het door het zand voortvliet. - De wind die het beekje aenzet, rimpelt zyne oppervlakte en maekt er kleine golfjes van. Geheel het vers is imitatief, en tevens schilderachtig.
-
voetnoot80.
- - Geen luitsnaar antwoordt, door den toon die zy afgeeft. - Aan de tokkling. Zie boven, v. 3 van den Voorzang, en onze aent. Die dry of vier hier opgenoemde geluiden zyn aengenaem voor het gehoor, maer bestaen voor den doove niet.
-
voetnoot81.
- - Maar voor wien de aard en hare goddelyke schoonheden een schouwspel is, wreedaartig afgestoten, voor hem namelyk, die er niet meê in betrekking kan komen, omdat het daertoe noodige zintuig hem ontbreekt. Wreedaartig, gewoonlyk wreedaardig. Zie onze aent. op v. 31 van Bild. Weldadigheid.
-
voetnoot82.
- - Schoon en vol van gevoel. Het hart dat op het gezigt van het schouwspel daertoe nadert, en met drift zelfs om hetgeen de oogen zien, op zyne beurt te genieten. Die drift is dichterlyk uitgedrukt door het werkw. trekt, absolutè gebruikt, in den zin van getrokken wordt. - Doch steeds te rug gestoten. Men kan er wordt by verstaen, maer dat is niet noodig; het deelw. ziet op hart, even als het ander deelw. naderen. Bild. alleen, of zoo goed als alleen, schryft stoten met de zachtlange o, wanneer hy er meê rymen moet, doch met de scherplange, wanneer het woord slaet op een ander dat dien vokael vereischt.
-
voetnoot83.
- - Bemerk dat de periode, die met v. 67 aenvangt, hier eerst haer beslag krygt. Het zyn dus 16 verzen, wier constructie van dit gezegde afhangt, en welke de Dichter doorloopt zonder haperen, zonder moeite, alsof alles van zelf ging. By Bild. alleen ontmoet men die vastheid van tred, die zekerheid van er door te komen, die versmading der strunkelsteenen welke zynen weg belemmeren mogten. En wy hebben hier nog maer de protasis der periode, terwyl de apodosis eerst voltooid wordt met v. 86, zoodat de geheele periode bestaet uit twintig heerlyke verzen. De volgende telt er slechts tien. - Neen, hy dankt. Het voorwerp van dit gezegde is hetzelfde als dat van het volgend werkw. en de zin dus: hy dankt zijn bestaan. Veelal komt er ook eene nadere bepaling by, namelyk van den persoon aen wien men iets dankt. Hier ontbreekt die bepaling, maer het werkw. behoudt niet te min zyne beteekenis van dankbaer zyn voor iets, en de uitdrukking blyft onberispelyk. - Hy zegent. De beteekenis van dit werkw. is sterker dan die van het voorgaende: derhalve klimt de rede. Het is zooveel als hy houdt het voor eenen zegen.
-
voetnoot84.
- - De dry bygestelde byvoeg. naemw. gedwee, gelaten en voldaan, worden gezegd van hy, en keeren eenvoudig terug tot het onderwerp der werkw. dankt en zegent. Gedwee beteekent eigentlyk buigzaem, en overdragtelyk gezeggelyk, lat. docilis. Door verwantschap der denkbeelden geldt het mede voor het lat. lenis, mitis, placidus, alle welke vertolkingen er door Kiliaen van gegeven worden. - Gelaten zegt zooveel als het fr. résigné, tranquille. Het is ongetwyfeld verwant met gelaet, lat. vultus, facies, en duidt eigentlyk die uitwendige kalmte aen, welke men op het gezigt leest, ofschoon zy niet altyd beantwoordt aen de inwendige gesteldheid. Het woord is hier volstrekt keurig. - Voldaan van het Lotbeschik. Men zegt gemeenlyk voldaen met, wanneer het een voorwerp geldt, doch voldaen van, als het op eene handeling aenkomt. Over het samengestelde Lotbeschik zie by Bild. Landheil, v. 5.
-
voetnoot86.
- - Ook hem. Versta voor hem: het voornaemw. is een derde naemv. - 't Hoogste kwaad. Beter dan grootste, als hebbende eene min stoffelyke beteekenis. - Dien. Het voornaemw. verwyst naer staat van het voorgaand vers. - Stervend op te geven, dien te verlaten door de dood. Het werkw. opgeven wordt meestal gebruikt in den zin van overgeven, namelyk het bezit eener zaek aen iemand anders, by voorbeeld eene stad, eene vesting opgeven. Men zegt ook den moed opgeven, voor laten varen. Vglk. het aengemerkte op de Geestenwareld van Bild., v. 82. Hier heeft het deze laetste beteekenis, of liever die van het gewoone verlaten. Het zy nog eens opgemerkt dat de dichterlyke periode, met v. 67 aengevangen, eigentlyk met dit vers gesloten wordt. Zy beslaet dus eene reeks van 20 verzen.
-
voetnoot87.
- - Ja, nog rampzaalger zelfs! Boven heet het beklaagbrer nog; hier is de uitdrukking veel sterker, en dus wederom geschikt om de aendacht te prikkelen. Zy is tevens keurig en volstrekt waer, want van alle bedenkelyke rampen is de zinneloosheid de grootste. Het byv. naemw. rampzalig heeft een byzonderen nadruk. Over de samenstelling van dit woord zie de aent. op Bild. Herfst, v. 69.
-
voetnoot88.
- - Zich-zelven niet erkent. Wat men van de dieren niet zeggen kan: zoo dat waerlyk de zinnelooze, als hy hier ondersteld wordt, naauwelyks dier heeten mag. - Wien 't Godlijk hemelvier, het verstand, die sprank van het licht der Goddelyke rede. Het woord vier is even zoo gebruikelyk als vuer, vooral in poëzy.
-
voetnoot89.
- - Om niet. Dat is te vergeefs, zonder vrucht. - In de enge borst, den zetel van het gevoel, dichterlyk opgevat. De engheid van borst is eigen aen het dusgenoemde crétinisme. - Door 't voze brein, den zetel des verstands. Het woord brein is eigentlyk het dusgenaemde hersenmerg, in 't fr. la pulpe cérébrale, dus een bestanddeel, maer het voornaemste, het essentieele bestanddeel der hersenen, waervoor het gewoonlyk geldt per synecdochen. Het wordt hier voos genoemd, dat is onvast, in 't fr. inconsistant. Kiliaen vertaelt het door spongiosus, fungiosus, levis instar fungi. - Glimmen, dat is een zwakken glans afgeven, namelyk in de eerste jeugd, eer het kwaed tot de hoogte gestegen was, waer het sedert is toe gekomen.
-
voetnoot90.
- - En. Versta den derden naemv. wien hier nog eens by. - Kindsche onnoozelheid, namelyk die onnoozelheid welke aen het kind eigen is, en die gedurende de eerste jaren van den met der tyd volslagen krankzinnige of idiota, nog geen anderen naem kan hebben. - Tot waanzin. Versta tot volkomen dwaesheid of krankzinnigheid. Het woord waanzin staet in geen woordenboeken, doch mag er in opgenomen worden. Kiliaen heeft wansinnig, en vertaelt het door demens. - Op deed klimmen. Het onderwerp van dit gezegde is het godlijk hemelvier van v. 88, maer dat vergeefs geglommen heeft als in het volgend vers uitgedrukt is.
-
voetnoot91.
- - Een wreede kwaal, b.v. iedere ontsteking der hersenen of der hersenvliezen, en in 't byzonder wat de Franschen noemen la méningite tuberculeuse.
-
voetnoot92.
- - Uitgeblakerd, of te niet gebrand. Blakeren is het frequent. van blaken, eene versterking van branden, en, gelyk dit, zoowel bedryvend als onzydig. Vglk. de aent. op Bild. Waarachtig Goed, v. 112. - In het opperste ingewand, in het hoofd, doch liever in de hersenen, welke, even als al de inwendige deelen des lichaems, den naem van ingewand mogen dragen, vooral met een bepalend epitheton.
-
voetnoot93.
- - 't Misvormd. Het woord heeft hier zyne volle en eigen beteekenis. - Gestel. Versta het geheele samenstel of systema der onderscheidene deelen welke het werktuig of het orgaen van de rede uitmaken. - Men onderscheidt veelal rede en reden, gebruikende het eerste in den zin van denkvermogen alsook in dien van redevoering, en het tweede in den zin van beweegreden, fr. raison, motif. Dit onderscheid steunt echter op wankele gronden: ook neemt Bild. het niet aen en schynt zelfs het woord reden by voorkeur te gebruiken in de beteekenis van verstand.
-
voetnoot94.
- - 't Menschlijk zijn. Versta het aenzyn van eenen mensch als mensch, onderscheiden van het dierlyk bestaen, dat hy met de onredelyke schepselen gemeen heeft. - Onthield. Het woord is gebruikt in denzelfden zin als boven, v. 67. - In menschenvatbaarheden. Versta in de vermogens of faculteiten den mensch eigen. Het eerste deel der samenstelling heeft de kracht van een tweeden naemv., gelyk in mannenmoed, vrouwengeschrei. De gedachte luidt dus, dat door het gebrekkelyk samenstel der hersenen de krankzinnige beroofd is van zyne geestvermogens, en, in die geestvermogens, van geheel zyn menschelyk bestaen. Op het einde van dit vers stonde misschien beter een dubbel punt, dan een komma punt, dewyl de twee volgende verzen niet als deelen van den volzin gelden, maer als besluit der geheele rede.
-
voetnoot96.
- - Volharden. Het woord is keurig en zinryk, in 't lat. perdurare, perstare, perseverare. Het enkele harden is een bedryvend werkw. en beteekent lyden, uitstaen, verduren, in 't lat. perpeti. Het samengesteld volharden is enkel onzydig en zegt zooveel als blyven uithouden, tot het laetste toe standvastig blyven, het zy nu in 't goed of in 't kwaed. - Onder 't wicht, dat is gewicht, in 't fr. poids. Veelal schryft men wigt van wegen, om het te onderscheiden van wicht, kind, verklaerd in de aent. op Bild. Herfst, v. 65. - Van het opgeleide leed, van het leed dat hun opgeleid of opgeladen is. Men zegt even zoowel opgeleid als opgelegd. Vglk. de aent. op Bild. Geestenwareld, v. 512.
-
voetnoot97.
- - Geen hunner zelfs. Versta is er. - Over het byv. naemw. fel zie aent. op Bild. Landheil, v. 30.
-
voetnoot98.
- - Maalt. Versta afschildert, of liever hier voorstelt. - Dan. Dat is anders dan. - Als de hoogste weelde. Het epitheton is ongelyk beter dan grootste. Zie boven, v. 86 en de aent.
-
voetnoot99.
- - Hy sleept. Het woord is byzonder keurig en vol van nadruk. - Het geen. Veelal schryft men dit voornaemw, met het lidwoord in één woord; maer Bild. is gewoon die te scheiden.
-
voetnoot100.
- - Bemint het, dat overschot, hoe gering ook. - By 't onverbeeldbaar wee. Het epitheton heeft hier zyn volle beteekenis en is zeer gepast in den mond van den Dichter die, na het dryvoudig wee in de vorige verzen met zoo krachtige trekken en zoo levendige kleuren te hebben verbeeld, het hier nog onverbeeldbaar heet.
-
voetnoot101.
- - In het aanzijn, in het bestaan, in het leven. De gedachte treft, omdat zy eene groote waerheid uitdrukt in eenvoudige woorden.
-
voetnoot102.
- - Hier zou achter het woord niets een komma niet ongepast zyn. - Het werkw. wanen beteekent meenen, maer wordt gezegd van eene valsche of ydele meening. Van waen, zie aent. op Bild. Landheil, v. 57. Vergelyk insgelyks het woord waanzin, hooger, v. 90. - Aan 't zijne. Versta aen zyn genoegen.
-
voetnoot103.
- - Treff' slechts. Het is de byvoegende wyze, naer haer waren aert gebruikt, met onderdrukking van het voorwaerdelyk voegwoord mits. - Het tergingvol verschiet. Dit woord is gebruikt in den zin van uitzigt, het fr. perspective, beide overdrachtelyk. En het epitheton tergingvol zegt zooveel als in den hoogsten graed tergend, en is zeer nadrukkelyk. Het komma na verschiet mogt wegblyven.
-
voetnoot104.
- - Van heeling des kwaeds; van herstel in eenen beteren staet. - Wat volgt is het besluit uit alles wat voorgaet getrokken.
-
voetnoot105.
- - Naar 't geen wy ons gevoelen. Versta, niet volgens 'tgene wy inderdaed zyn, maer naer dat wy ons gevoelen te zyn.
-
voetnoot106.
- - Voor hooger heilbedoelen. Voor iederen wensch naer hooger heil, voor alle hoop op meerder geluk.
-
voetnoot107.
- - Onlijdbaar. 't Is het fr. intolérable, insupportable. - Barsten we uit. Dat is, geven wy ons over aen de woede, aen de razerny. De zinsnede is ten hoogste imitatief.
-
voetnoot108.
- - En vall' al datgene wat, enz. - Aan 't manlijk wilbesluit, aen het besluit van onzen wil, maer van een mannelyken, een sterken wil, die geenen weêrstand ontziet, zelfs den wederstand niet der natuer, welke hy door den zelfmoord kan doen zwygen.
-
voetnoot109.
- - Het woord wrevelmoed zegt zooveel als wrevelig gemoed, in 't fr. mauvaise humeur. Vglk. boven, v. 51 en de aent. aldaer. Op de hier uitgedrukte gemoedsgesteldheid zinspeelde reeds de Dichter in v. 53, en ontschuldigde zich aldus vooraf.
-
voetnoot110.
- - De leering, in 't fr. la doctrine. Aen 't hoofd van 't vers moet nog eens zie daar by verstaen worden. - Beweerde. Dit laetste staet in 't gebruik gelyk met het fr. soutenir, affirmer, attester; maer etymologisch beteekent het zooveel als voor waer houden, of waer maken, komende van het hoogd. bewähren, waer het de umlaut of de vokaelverandering heeft uit meêgebragt.
-
voetnoot111.
- - Maar. Versta er by welke leering. - De opborrling van één zucht, dat is van een enkelen zucht, als het dubbel accent aentoont en des Dichters gedachte meêbrengt. Het simplex borrelen of borlen, by Kiliaen versterkt tot bortelen, zegt zooveel als het lat. ebullire, aestuare, en schynt enkel van den klank gemaekt. In opborrelen geeft het voorzetsel nog meer nadruk aen het woord, en brengt het denkbeeld meê van plotselykheid of driftigheid. - Van één zucht, eene begeerte, of, wil men, een gevoel.
-
voetnoot112.
- - In 't hart. Te regt, want het hart laet zich niet, als de geest, misleiden door drogredenen, door de leer eener valsche wysheid: neen, het luistert naer de inspraek van zyn gevoel, en dat kan hier niet falen, want God zelf heeft het ingestort, als de Dichter later bewyzen zal. - Weêrsprak, dat is tegensprak, en het voorwerp van dit gezegde, even als dat der twee volgende, is de leering, in het voorgaend vers by verstaen. - Verstoorde. De beteekenis van dit woord staet gelyk met die van het lat. perturbare, maer hier geldt het eerder voor het lat. confundere of destruere. - En wegblies in de lucht, gelyk het stof dat voor den minsten wind verstuift en vervliegt.
-
voetnoot113.
- - Neen. Met dit by woord ontkent en verloochent de Dichter nog eens de valsche Wysheid.
-
voetnoot114.
- - Voor u staat elke borst open, omdat gy alleen er den levensadem in onderhoudt. - U, of voor u, staan al de karten open, als kunnende alleen onder uwen heilzamen invloed kloppen.
-
voetnoot115.
- - De herhaling van het by woord daar geeft kracht of emphasis aen de gedachte. - 's Levens roerster troont, dat is heerscht of op haren troon zit. Versta den hartslag of hartklop die het leven in stand houdt, en derhalve des levens roerster mag genoemd worden. Maer waerom roerster eer dan roerer? Omdat met het eerste alleen een schoon vers te maken was, en de keus van het geslacht den Dichter volkomen vry stond.
-
voetnoot116.
- - Het werkw. honen verschilt van beleedigen, gelyk het fr. outrager verschilt van blesser. Vglk. de aent. op Bild. Geestenwareld, v. 318.
-
voetnoot117.
- - Versta, niet daer waer gy in het hart woont of binnen sluipt, als boven, v. 103 en 104, valschelyk gezegd is; maer daer waer gy uit dat hart wegvlugt.
-
voetnoot118.
- - Het deelw. ontmenschelijkt staet in geen woordenboeken, en is misschien nooit door iemand anders gebruikt. Men kan het echter niet afkeuren, want een gemoed dat beroofd wordt van zyne menschelykheid of van zyne menschelyke natuer, mag te regt ontmenschelijkt heeten, in 't fr. dénaturé.
-
voetnoot119.
- - De Dichter heeft dit vroeger reeds voorgedragen, en bevestigt het hier nog eens, als eene waerheid van ondervinding.
-
voetnoot120.
- - Maar wel hem, of gelukkig hy, die zulks erkent! rampzalig daerentegen hy, die 't vergeet!
-
voetnoot121.
- - Rampzalig even als hy, enz. De Dichter ontwikkelt en bevestigt de gedachte door eene vergelyking. - Verhard zynde, of zich verhard hebbende.
-
voetnoot122.
- - Door 't ingekanderd gift. Versta door den etter, die gedurig dieper byt of inkankert, gelyk in de dusgenaemde gangrena. Het woord gift is hier enkel eene vernoeming of metonymie. Men schryft gif of gift, en zoo ook vergif of vergift.
-
voetnoot123.
- - Geen balsemschors, als waer de meeste dusgenaemde balsems uit voortdruipen, namelyk uit de opsnydingen of kerven die men aen de schors gemaekt heeft. - Drupt hem. Het voornaemw. staet in den derden naemv. - Haar vloeibre specery. Men geeft den naem van specery, in 't fr. épices of épicerie, aen de welriekende voortbrengsels der heete landen, van het lat. species, dat is, aromata. De speceryen zyn over 't algemeen droog; als de kaneel, de muskaet, de peper, de dusgezegde kruidnagel, enz. Daerom staet er hier zeer gepast vloeibaer by, dewyl het eene vloeistof geldt, den balsem namelyk van ouds gerekend onder de aromata.
-
voetnoot124.
- - Heelend of genezend. - Artseny, dat is geneesmiddel, medicyn.
-
voetnoot125.
- - Noch. Dit ontkennende voegwoord is in het vorig vers tweemael verzwegen. Men mag het ook in proza by eene opnoeming herhalen, of slechts voor het laetste woord uitdrukken. - Levenwekkend sap, b.v. het sap der oranjeappels. - In de Oostersche waranden, waer eertyds alle de speceryen van daen kwamen. Het woord waranden is hier gebruikt in den zin van lustwaranden, of lusthoven, gelyk men zich eertyds de Oostersche streken verbeeldde, waer al de kruideryen of hooggeschatte kostbaerheden uit voortkwamen. In zich zelve echter beteekend het woord warande niets anders dan diergaerde, in het fr. parc, waer de wilde dieren in bewaerd worden voor de jagt der Grooten.
-
voetnoot126.
- - Vergeefs of te vergeefs. Van dit byw. maekt men ook een byv. naemw. vergeefsch. Vglk. jaerlyks en jaerlyksch, ginds en gindsch. - Ter hulp gereede handen. Schoone en dichterlyke omkeering van handen die gereed zyn ter hulp of, om hulp te geven. Men zegt in den zelfden zin hulpvaerdige handen.
-
voetnoot127.
- - Reddingloos. Men schryft veelal reddeloos, maer de hiergebruikte uitdrukking kan niet misduid worden.
-
voetnoot128.
- - 't Eerste heil. Versta, het eerste heilmiddel, het eerste goed. In dezen zin gebruikten de Latynen ook het woord salus - Is de kennis van zijn staat. En met dit axioma, hier volkomen op zyn plaets, verwerpt de Dichter nog eens de valsche leer hem door de drift ingegeven. Die verwerping is uitgrdrukt door Neen, waer 't vers meê aenvangt. - De gevolgtrekking uit dit axioma wordt gemaekt in de naestkomende verzen.
-
voetnoot129.
- - De alliteratie in gy lot-, gy leedgenoten brengt by tot de schoonheid van het vers, dat tevens zoo zinryk is.
-
voetnoot130.
- - De hier en in v. 132 verkozen wending van het lydelyk deelw. om de gebiedende of de byvoegende wyze te vervangen, is een der zonderlingste Idiotismen onzer tael. Maer staen de zelfst. naemw. de oogen, het hart, in den eersten of in den vierden naemv.? In zyne Hekeldichten van Persius schryft Bild.:
Thands de offerwijn geplengd, en 't hart om hoog geheven.
Daer is de offerwijn zeker in den eersten naemv. Doch Bild. wykt er van de gewoone wending af, die den vierden naemv. eischt. Ook zingt hy. in de Geestenwareld, v. 648 en 649.
Welaan, naar hooger kreils den dampkring uitgestegen,
En Tollens, in de Overwintering op Nova Zembla:
Komt, in die hoop getroost, de hand aan 't werk geslagen!
Den leeftogt, die ons rest, het scheepshol uitgedragen.
En verder:
Komt, roept bij, makkers, komt! den vijand aangevallen.
Zoo vindt men ook:
Maar eerst den dag gevierd, en God den Heer, geloofd.
Indien men, in dit laetste voorbeeld, gelyk Bild. het hooger doet, den eersten naemv. bezigde, zou er moeten by verstaen worden zy: maer eerst zy de dag gevierd; dit zou hetzelfde niet zyn als den dag gevierd; het ware bloot een wensch, terwyl met het deelw. een soort van bevel gegeven wordt aen anderen om het met ons te doen. Als ik zeg: God zy geloofd, zal daerom niemand zyne oogen ten hemel stieren, maar zeg ik tot. myne lotgenooten: Welaen, Hem geloofd die ons uit de gevaren gered heeft, zoo noodig ik hen uit om met my op hunne kniën te vallen, en God te danken. Ik zeg dus oneindig meer. Zie Bild. Brieven, III, bl. 67 vlgg.
Zoo is ook hier niet een enkele wensch, maer eene uitnoodiging, eene sterke opwekking uitgedrukt. De zin is: laten wy de oogen niet toesluiten, het hart niet omschorsen, of liever niet toegesloten, niet omschorst hebben. De woorden oogen en hart zyn dus in den vierden naemv. Maar hoe dien te verklaren?
De vorm is zeker lydend, maar de kracht of de beteekenis is geheel bedryvend, en vervangt de gewoone gebiedende wyze uit haren aert slepend, terwyl deze wending hoogst levendig is. De vorm wordt hier overheerscht door de beteekenis.
-
voetnoot131.
- - Hier heeft het woord angel de beteekenis niet van 't fr. hamecon als boven, in v. 59, maer wel die van het fr. aiguillon.
-
voetnoot132.
- - Het woord eelt, in 't lat. callum, beteekent eene verharding of samengroeisel, en wordt inzonderheid gezegd van de hardheden welke men door den arbeid aen de handen, of door het gaen aen de voeten krygt. Kiliaen voegt er als synoniem weer by, dat hier te lande veel gebruikt wordt. Van het zelfst. naemw. eelt heeft men vereelten, hard worden, fr. s'endurcir, se couvrir de callosités. - Dat al zijn' nood beseft, dat het besef of het gevoel heeft van al zyne noodwendigheden, of van geheel zyn ellendigen staet. Het woord beseffen is synoniem van begrypen, bevatten, maer brengt geen stoffelyk denkbeeld meê. Het schynt verwant met het lat. sapio.
-
voetnoot133.
- - Zien we uit, en om ons henen. Laet ons zien wat buiten ons en om ons heen geschiedt, en wy zullen erkennen hoe waer het voorgesteld axioma is.
-
voetnoot134.
- - Wat ademt, versta aen alles wat leeft of adem haelt; want het is hier een derde naemw., even als in het begin van 't volgend vers.
-
voetnoot135.
- - Zy-zelv voor zy-zelve. Bild., die de beide voornaemw. door het hyphen of de koppelstreep vervoegt en tot één maekt (vglk. de aenmerk. hierboven op v. 27), geeft daerom ook den vrouwelyken vorm aen het tweede. Bild. verbindt het by voegsel zelf altyd door eene koppelstreep aen het voornaemw. of het zelfst. naemw, waer het opvolgt, omdat hy het niet beschouwd wil hebben voor een afzonderlyk woord, maar als met het voorgaende maer één makend. Zie zyne Spraakleer, bl. 401. Men mag, hem hierin al of niet navolgen. De veranderlykheid of onveranderlykheid van zelf hangt af van zyne opvatting als zelfst. of als byv. naemw. In 't eerste geval dient het verbogen te worden, in 't ander niet.
-
voetnoot136.
- - Drijft, dat is aenzet. - En tot verheffing port. Versta dat haer opwekt om zich te verheffen, en aldus dat betere, dat hoogere goed te bereiken. Porren is eigentlyk zooveel als het lat. movere, en overdragelyk urgere, cogere, compellere, als Kiliaen vertaelt.
-
voetnoot137.
- - Vormt ons doel. Versta, maekt ons doel uit, of stelt ons doel daer. Ik zie in het woord een gallicismus, want vormen is by ons niets anders dan eene uiterlyke gedaente aen iets geven gelyk het lat. fingere of formare. Zoo heeft God den mensch gevormd; zoo vormt de potbakker zyne klei; maer de Franschen gebruiken hun former in den zin van constituer waer ons woord zelden voor dienen kan. Vglk. onze aenmerk. op Bild. Waarachtig Goed, v. 7. Ook misbruiken het gewoonelyk de hedendaegsche schryvers, die niet gelezen hebben dan fransche romans. - Dat levend zielsverheffen. Versta of als er stond die levendige zielsverheffing, in 't fr. exaltation, of liever ces aspirations de l'âme.
-
voetnoot138.
- - Wekt of verwekt moed. Het werkw. is eigen. - En schept ons. Versta geeft ons, het voornaemw. in den derden naemv. opvattende; maer scheppen is hier veel krachtiger, eigener zelfs. - Het woord wit staet voor doelwit, waer het doorgaens voor geldt, mits de zin alle misverstand uitsluite. Op het einde van dit vers voegde een komma punt in stede van het komma.
-
voetnoot139.
- - En, zoo, dat is indien een volk. - Zijn kluisters. Versta de kluisters der slaverny.
-
voetnoot140.
- - Het is wen of wanneer 't vuur der Hoop, namelyk de hoop op vryheid, het grootste aller maetschappelyke goederen.
-
voetnoot141.
- - Van hier. Het is een tusschenwerpsel door Bild. dikwerf gebruikt, en overeenkomende met het lat. apage. - Die razerny, in 't lat. delirium, furor. - Uit wanhoop voortgesproten. Versta, niet allerlei razerny, maer die, welke uit wanhoop voortgesproten is. Het woord razerny, versterkt uit razery, komt van het werkw. razen, eigentlyk wilde woorden uiten, zonder samenhang of gevolg, als byzonder eigen is aen den krankzinnige. Van daer dat het gewoonelyk zooveel zegt als het lat. furere. In den zelfden zin gebruikt men ook raeskallen, waervan het laetste praten, spreken beteekent, en verwant is met het engelsch to call. Te regt bepaalt Bild. de hier gemeende razerny, want het woord wordt van de Dichters ook in een goeden zin aengewend, gelyk wanneer hy zelf zingt in zyne Ziekte der Geleerden, III, 395.
o Zuivre telg van 't hart, vergode Poëzy!
Hoe roert ge en ziel en brein door zoete razerny
Daer heeft het woord dezelfde beteekenis als in het fr. le délire poêtique.
-
voetnoot142.
- - Krachtig beeld; maer dolk wordt van iedereen voor mannelyk gehouden. Bild. in zyne Geslachtlyst pleit voor de beide geslachten. - Wat stoten aengaet, dat vindt men by onzen Dichter, volgens den eisch van 't voorgaende rymwoord, nu eens, als hier, met de zachtlange, dan weêr met de scherplange o gebruikt, gelyk wy het altyd doen.
-
voetnoot143.
- - Voor het zelfbehoud. Versta, in stede, of in plaets van het zelfbehoud, in 't fr. la conservation de soi-méme. - Verwoesting van 't heelal. Versta hier zoekt by, dat in het volgend vers komt, en daer eene byzondere zinsnede uitmaekt. Stout is het genoeg, maer toch kunstig, en zoo weet Bild. met de tael te doen, wat er niemand anders meê uitvoeren kan.
-
voetnoot144.
- - Het werkw. dompelen staet gelyk met het fr. plonger. Het is het frequent. van dompen, lat. mergere, en by uitbreiding lat. extinguere.
-
voetnoot145.
- - Wraakbliksemend in 't oog. Versta met een oog dat de wraek uitbliksemt. De metaphora is sterk, maer keurig en eigen. Zoo spreekt onze Dichter elders van het bliksemend gebit des evers, naer het voorbeeld van Martialis by wien het ook heet fulmineo spumantis apri sum dente peremta. - Het werkw. knersen is van den klank gemaekt, even als 't lat. stridere, waer 't meê overeenstemt.
-
voetnoot146.
- - Moordhongrend. Dat is hongerend naer moord. De samenstelling heeft grond in de analogie, want men zegt bloeddorstig en bloeddorst, en men zou even zoo wel bloeddorstend mogen gebruiken. - Vratige. Over dit byv. naemw. zie de aent. op Bild. Weldadigheid, v. 2.
-
voetnoot147.
- - Ze, namelyk de razerny van v. 141. - Op d'ontvlamden, den reeds vlammenden of brandenden rand der helsche zwavelpoel. Bild. weet wel, en zegt ja uitdrukkelyk in zyn Geslachtlyst dat poel mannelyk is; maer het geslacht moet by hem dikwyls zwichten. Men geve het den grooten Dichter toe, zonder hem na te doen.
-
voetnoot148.
- - In den gloed. Het woord zegt veel meer dan brand. - Zie daer dan het beeld, het afschuwelyk beeld der Wanhoop, het tegenbeeld der Hoop. Wie zal deze dan uit zyn hart verbannen en dit openen voor hare vyandin, de razende Wanhoop?
-
voetnoot149.
- - Bild. zong immer voor zyne landgenoten, voor het dierbaer Vaderland, gelyk hy zelf verklaert in zynen Voorzang. Ook weet hy, in eene menigte zyner dichtwerken, het nationael gevoel op te wekken door dit schoonklinkend woord Bataven. En hier is het volkomen gepast, want de Dichter kiest zyne bewyzen uit de geschiedenis zyns Vaderlands.
-
voetnoot150.
- - Het ijzren juk des dwangs. De Dichter meent het juk der spaensche overheersching, en spreekt in den zin zyner landgenooten. Dwang staet gelyk met het lat. coactio, het fr. contrainte. - Deed schudden van hun schouderen. Men ziet als 't ware het juk vallen. Schudden drukt eenigerwijze uit wat het beteekent, en de herhaling der aenvangletters sch versterkt hier de beteekenis nog.
-
voetnoot151.
- - De Wanhoop. Versta waer sommigen zich aen overgaven. - Moordde, enz. Daer staen geen scheiteekens by, omdat het vers inderdaed zonder opzettelyke stemrust moet uitgebragt worden.
-
voetnoot152.
- - Wat beteekent het woord baldadig? Kiliaen en Huydecoper maken onderscheid tusschen baldadig en balddadig. Het eerste leiden zy af van het oude bal, by Kiliaen malus, inutilis, kwaed, schadelyk, nutteloos, nog overig in baloorig lat. surdaster, ballast lat. onus inutile. Balmonden, thans gewoonlyk baelmonden of verbaelmonden, dat eigentlyk gezegd wordt van eenen voogd die het weezengoed verkwist of verwaerloost, male tueri rem pupilli, zegt Kiliaen, komt van hetzelfde bal en mond, schut, lat. munimen, welk laetste nog overig is in mondboor, momboor, in middeleeuwsch lat. mamburnus, tutor. Het woord balddadig daerentegen verklaren zy door het verouderde bald of bout, in 't lat. audax, praeceps, stout, roekeloos, voortvarend. Onze eigennamen als Theudebaldus, Gundebaldus, Zwentiboldus, enz. komen daer van voort, en naer myn inzien baldadig ook, hetwelk men daerom met de enkele of met de dubbele d gerust schryven mag, gelyk Bild. het ook doet.
-
voetnoot153.
- - Het werkw. weiden heeft twee beteekenissen, beide even oud, namelyk die van het lat. pascere en die van 't lat. vagari, errare, omwandelen, omdolen. Waerschynlyk echter is de eerste de oorspronkelyke, en de tweede er slechts by toepassing aen gegeven. Vglk. de aent. op Bild. Herfst, v. 101.
-
voetnoot154.
- - Gade en kroost. In 't fr. letterlyk femme et enfants, twee die altyd samen gaen, en daerom hier door het voegw. vereenigd zyn. Noch zou hier zoo goed niet zyn, alhoewel het vóór het woord gade by verstaen wordt.
-
voetnoot155.
- - Hier moet men het gezegde opvatten alsof er stond als die, welke, schuimende, enz.: anders is de zin niet duidelyk te maken; maer de ellipsis mag wel wat al te stout heeten. - Schuimende en geheel het volgend vers is bystelling van het onderwerp bende.
-
voetnoot157.
- - De zin, by uitsluiting der byvoegsels of tusschenzinnen, is: als de bende die het heilig kruis vertrad, dat is met voeten trad, in 't lat. conculcare, pessum dare, gelyk sommige Nederlanders, uit haet tegen Spanje en tegen het geloof der Spanjaerts, in Japonië gedaen hebben. - De halve maan vereerde, dat is, eer bewees aen de halve maen, het zinnebeeld van het mahometismus. Of deze verzen zinspelen op een byzonder feit der geschiedenis, weet ik niet.
-
voetnoot158.
- - Waarmeê. Versta: neen, het was met zulke woeste bende niet dat zich het Godlijk recht, het lat. jus divinum, der Volken recht, het lat. jus gentium, verweerde, of verdedigd, voorgestaen werd. Dit zich ruikt weêr naer het fransch.
-
voetnoot159.
- - Vader Willems borst. Dezen hoogstvereerenden bynaem gaven de Hollanders der zestiende eeuw aen prins Willem van Oranje; derhalve mogt, of liever moest de Dichter, voor zyne landgenooten zingende, dien herinneren. Wanneer dergelyke bepalingen of hoedanigheids woorden den eigennaem voorafgaen, geeft men alleen het teeken van den tweeden naemv. aen het laetste zelfst. naemw. Zoo zegt men koning Lodewyks dood, keizer Napoleons regeering, zelfs ook het kind van den huizes voorregt. De reden is dat de persoon en diens hoedanigheid als maer één uitmakende opgevat wordt, en dat derhalve maer eens het teeken zyner betrekking in den volzin moet aengeduid worden.
-
voetnoot160.
- - Blois. De Dichter meent Willem van Blois, een Henegauwsch edelman, vermaegschapt aen alle de groote huizen van Noord-Nederland, en een der heldhaftige voorstanders van prins Willem. - Het werkw. voedsteren, van voedster, en dit van voeden gemaekt, beteekent opvoeden, aenkweeken, zonder juist het denkbeeld van voeden meê te brengen, hetwelk hier zelfs niet te pas zou komen. Het staet gelyk met het fr. élever, en het lat. educare. Zulks blykt ook uit de samenstellingen voedsterheer zooveel als beschermer, voedstervader, fr. père nourricier, enz.
-
voetnoot161.
- - Die nacht van ramp. Versta, waer het Vaderland, ten jare 1572, in gedompeld lag, en waer nog niemand uitkomst aen zag. Over het geslacht van het woord nacht, zie de aent. op Bild. Weldadigheid, v. 6. - Het schittrendst licht, namelyk der vryheid, der verlossing deed dagen, of opdagen, verschynen. De Dichter zinspeelt op het innemen van den Briel, den eersten april 1572, hetwelk inderdaed het eerste begin was van Hollands verlossing, of eerder van zyne onafhankelykheid.
-
voetnoot163.
- - Eedle Blois. Het epitheton past des te beter, omdat de gemeende edelman afstamde uit het grafelyk huis van Blois. Zie Pontus Heuterus, bl. 185. - Het zelfst. naemw. edelmoed staet in geen woordenboeken, maer wel het byv. naemw. edelmoedig dat er van gemaekt is en het eerste noodwendig onderstelt.
-
voetnoot164.
- - Willem Van der Marck, heer van Lumei, en hoofd der dusgenaemde Watergeuzen, had, op bevel van koningin Elisabeth, de engelsche havens moeten verlaten, en was met zyne schepen naer onze landen gekomen, zonder wel te weten waer blyven, toen de wind hem noodzaekte den mond der Maes in te loopen, alwaer het onbezette Briel hem als van zelf in de handen viel. Lumei dacht zoo weinig om het stedeken te bewaren, dat hy reeds besloten had het leeg te plunderen en in brand te steken.
-
voetnoot165.
- - Te rug hield of wederhield. - Zijn vuist, geschapen tot verdelgen. Te regt, want Lumei kon niets anders, of deed niets anders dan moorden, branden en verdelgen.
-
voetnoot166.
- - De Vrijheid in haar wieg. Te regt, want de Bataefsche republiek werd, als 't ware, uit het innemen van den Briel geboren, zonder dat de Bataven zelf zulks vermoedden, want men kon niet voorzien dat de verovering van een onbeduidend stedeken zoo groote gevolgen hebben zou.
-
voetnoot167.
- - Hier zou het woord hoop zoowel met een hoofdletter dienen geschreven te zyn als boven, v. 159. - Haar luister. Versta de luister der Vrijheid.
-
voetnoot168.
- - Voor een dankbaar nageslacht. Te regt, want de vryheid door Blois en anderen veroorzaekt, of voortgebragt, kon eerst bloeien voor het nageslacht dat het hun zou te danken hebben.
-
voetnoot169.
- - Schooner vers komt er in het Dichtstuk niet voor. - Het werkw. vesten heeft hier de beteekenis van het fr. fonnder. Vestte voor vesttet. Zie de aent. op Bild. Landheil, 102.
-
voetnoot170.
- - De Dichter spreekt van het beleg van Leyden in 1573 en 74. De stad was beschermd door hare muren en vesten: derhalve mag de Dichter hare wallen, verschansingen of bolwerken, in 't lat. vallum, vermelden, als voornaemste middel van verdediging. - Verduren, dat is uitstaen, verdragen, maer sterker van beteekenis, als niet gezegd wordende dan van een zwaer, aenhoudend en langdurig lyden. Vglk. het aengemerkte op v. 317. Het is hier derhalve hoogst gepast.
-
voetnoot171.
- - Wen, dat is wanneer. - Pest en honger, de twee ysselyke plagen die werkelyk de inwoonders van Leyden gedurende het beleg hunner stad uit te staen hadden. - Met Kastilië. Een der voornaemste koningryken van Spanje, maer dikwerf gezegd van alle de iberische ryken of provincien door de koningen van Castielje veroverd, en zoo toegepast op geheel Spanje. - In verbond. Trouwens de pest en de hongersnood werkten mede met de belegerende Spanjaerts of Castiljanen om de stad tot overgaef te pramen; maer wat is het dichterlyk die twee eerste vyanden van binnen, de pest en den honger, te personnificeeren, en ze tot bondgenooten te maken van den uitwendigen vyand.
-
voetnoot172.
- - U aangreep in 't gebeente. Te regt, want de vyand van buiten schoot vooral op de vesting, en gaf werk aen hare verdedigers; maer de gemeende plagen grepen de verdedigers aen in hun gebeente zelf, en konden door de moedigste armen niet bevochten worden. - En merg en kracht verslond, want zy verslonden het merg van dat gebeente en de kracht dier armen.
-
voetnoot173.
- - En. Versta er nog eens wen by. - De eedle heldendrom. Niet dus het gepeupel dat zynen burgemeester Jan Van der Werff tot overgaef wilde dwingen; maer deze edelman zelf en Jonkheer Jan Van der Does, die het bevel voerde over 't krygsvolk, en Jan Van Hout, de sekretaris van Leyden, welke dry vooral de morrende menigte in den toom hielden, en de verdediging voortzetteden. Het woord drom, verwant met het lat. turma, wordt gezegd van eene schaer, doch met het bykomend denkbeeld van kleinheid, zooveel dus als een handvol. Die Dichter bedoelt vooral die dry helden, doch sluit niemand uit, anders zoude hy heldentrits gezeid hebben. - In spijt van. 't Is het fr. en dépit of malgré, doch met de beteekenis van niettegenstaende. Hadde Bild. mogen zeggen in weêrwil aller plagen, hy zou het misschien zoo uitgedrukt hebben; maer de tweede naemv. met van scheen hem verkieslyk en is het zeker.
-
voetnoot174.
- - Het woord pal is eigentlyk een zelfst. naemw. en de naem van een werktuig dat by den scheepsbouw gebruikt wordt om een rad, of eene spil, b.v. waer men het anker meê ophaelt, te beletten terug te draeyen. Men heet het in 't fr. arrêt de cabestan. Het komt ook voor in de uerwerken. Van daer is het toegepast, met byvoegelyke of liever bywoordelyke beteekenis in de spreekwyzen pal staen, onwrikbaer, vast staen, of onverschrokken den vyand het hoofd bieden, alsmede in pal zetten, dat is iemand zoo in het nauw brengen, dat hy zich niet meer roeren, of wegraken kan. - In storm. Versta in de bestormingen van den vyand, en in de nederlagen, door de bezetting beproefd by uitvallen of andere omstandigheden.
-
voetnoot175.
- - Versta, toen de hoop voor hen de plaets verving van het voedsel tegen den honger, hun troost in het lyden was, en hunne artseny tegen de pest.
-
voetnoot176.
- - Hun waarborg, hun eenigste onderpand, geheel hunne verzekering.
-
voetnoot177.
- - De zin wordt enkelyk voortgezet. Versta er dus voorop by: Toen hoop of de hoop, het fluisteretui gevlei des Dwinglands of de vleiende oorblazingen des vyands, die heimelyk kwaed vuer stookte onder de belegerden, om ze over te halen tot opgaef der stad, als het eenig middel van redding zynde, af deed wijzen, of verwerpen. De gemeende dwingeland is de Koning van Spanje vertegenwoordigd door zyn heir. Het woord is niet ongepast in den mond eens bataefschen Dichters. In zyne Geschiedenis toont echter Bild. dat men te onregt dien naem geeft aen Filips den tweede.
-
voetnoot178.
- - Versta voor het werkw. rijzen nog eens het hulpwoord deed by van het vorige vers. De Dichter zinspeelt op de verlossing of het ontzet van Leyden, bewerkt door een wanhopig middel, aen ieder bekend. - Tij of getij is wat men in 't fr. marée heet, te weten het periodiek of op gezette tyden vallen en wassen van het water. Hier meent de Dichter dat, even als het klimmen des waters Leyden redde, zoo ook het ty der vryheid rees, klom of aengroeide.
-
voetnoot179.
- - Aan, dat is, by 't rookend Zwammerdam, een Zuid hollandsch dorp, aen den ouden Rhyn, dat in 1672 door de Franschen neêrgebrand werd.
-
voetnoot180.
- - Van eedlen William. Versta den jongen Stadhouder Willem III op zyn engelsch genoemd, die gebruik makende van een schielyken dooi, den vyand zeer nadeelig, den moed der Hollanders opbeurde, en eerlang de Franschen tot aftogt dwong.
-
voetnoot181.
- - D'opgeblazen Gal, de Franschman in 't algemeen, doch hier byzonder toegepast op Lodewyk XIV, te regt hoogmoedig, maer dichterlyker en schilderachtiger opgeblazen genoemd. - In 't wareldtrotschend dwingen. Te regt, want by zynen inval in Holland met 100,000 man trotseerde hy geheel de wereld, versta alle de mogendheden van Europa.
-
voetnoot182.
- - Te storten van zijn hoogte. Nauwkeurig wederom, want de Franschen bedreigden reeds Amsterdam, en meenden weldra van geheel Noord-Nederland meester te zyn. - En in den band te wringen. Namelyk de fransche Koning werd genoodzaekt zyne legers niet alleen tegen te houden, maer uit Holland weêr te roepen, vreezende er door den Keurvorst van Brandenburg te zullen ingesloten worden en er te verdrinken.
-
voetnoot183.
- - Door zijn stem. Door de stem van Willem III. - De beteekenis en het gebruik van het byv. naemw. veeg is zeer wel gekend; maer zyne afkomst niet. Volgens Bild. zou het eigentlyk we-ig zyn, dat is waggelend, vallens of stervens gereed. By Kiliaen en in den mond van 't volk klinkt het veig, en in 's mans woordenboek wordt het zeer wel vertaeld door morti propinquus, in quo omina et signa mortis apparent. Het komt voor in eene gemeene volkspreuk: hy is zoo veeg als eene luis op den kam. Het woord is mede van dagelyksch gebruik in veege manieren, veege reuk, enz. Men ziet derhalve dat het hier door Bild. in zyne ware beteekenis aengewend wordt.
-
voetnoot184.
- - Overheerd, in 't fr. soumis, subjugué, conquis. - Geteisterd, in 't fr. harcelé, maltraité, zie de aent. op Bild. Herfst, v. 105. - En verbrand. Alles is nauwkeurig en historisch waer.
-
voetnoot186.
- - De kracht tot wederstand of om wederstand te bieden. De kracht is het voorwerp van schiep in v. 183. - Zijn smaad. Versta den smaed, het vaderland door de Franschen aengedaen. Het voornaemw. zyn wordt inderdaed van Vaderland gezegd.
-
voetnoot187.
- - Die weêrstond, die onophoudelyk wederstand deed, of die eindelyk in 1813 en 1814 het schandelyk juk vertrad.
-
voetnoot188.
- - Versta, van op den zelfden franschen troon waer hy zynen zetel had. - Op zegeteekens prat, trotsch op de menigte van tropheën, door hem of zyne legers behaeld en meêgebragt van al de slagvelden van Europa. Ook het byv. naemw. prat is van onzekeren oorsprong, en schynt vóór de zestiende eeuw niet gebruik te zyn geweest. Kiliaen vertaelt het door fastosus, arrogans; doch tevens door audaculus, feroculus, toonende aldus dat het eigentlyk op een kinderachtigen hoogmoed toegepast wordt, als werkelyk blykt uit het werkw. pratten, gewoonlyk van kinderen gezegd.
-
voetnoot189.
- - Het epitheton nieuwgesmeed is hoogst zinryk, toegepast op eenen vorst die koniugryken maekte of afschafte, die kroonen smeedde naer welgevallen, als die van Wurtenberg in 1806, die van Westphalen en van Holland in 1807, zettende deze nieuwgesmeede kroonen op zyn hoofd of op de hoofden zyner broeders of vrienden.
-
voetnoot190.
- - Nog woedender Tyran. Namelyk Napoleon I, trotscher en woedender dan Lodewyk XIV. - Honen. Zie hooger by v. 116.
-
voetnoot191.
- - Daar of terwyl, alles, dat is, alle steden en vestingen, alle legers en magten. Viel slaet op het eerste; nederboog of zwichtte op het laetste.
-
voetnoot192.
- - Van Kalpes puntig strand. Calpé is een berg aen de zee-engte van Gibraltar, staende regtover den berg Abyla, op de afrikaensche kust. Beide deze bergen waren de Columnae Herculeae der Ouden. Daer staet puntig, zinspelende op den hoek in zee dien de Calpé vertoont, in 't fr. promontoire. - Tot wat de zee omtoog, tot zoo verre als de zee zich uitstrekte, tot alles wat de zee omringde of insloot, in andere woorden geheel het vaste land.
-
voetnoot193.
- - 't Eenig Brittenland. Versta Groot-Brittanje of Engeland alleen. - Van zijn baren beter dan door zyn baren, omdat het hier, niet op werking, maer enkel op toestand of gelegenheid aenkomt.
-
voetnoot194.
- - Afsneên of afzonderden. Maer afsnyden is dichterlyker.
-
voetnoot195.
- - Hier komt thans het antwoord op de vragen, gedaen in v. 179 en volgende. - 't Was geen razerny, namelyk geene razerny uit wanhoop voortgesproten, als boven gezegd is, v. 141.
-
voetnoot196.
- - En 's Hoogsten oppermacht. Versta, en van de oppermagt des Allerhoogsten.
-
voetnoot197.
- - Edel zelfbetrouwen, dat is betrouwen op zich zelven maer edel betrouwen, geene verwaendheid. Het woord staet in dezelfde betrekking als moed: derhalve moet was er by verstaen worden.
-
voetnoot198.
- - In 't middel wist te aanschouwen, en derhalve tot het doel streefde door de middelen, welke 't best gepast waren om het te bereiken. Het vers is schoon en zinryk.
-
voetnoot199.
- - Die. Versta het was moed die 't Noord vereenigde, namelyk de Noordsche volkeren of mogendheden, inzonderheid Rusland en Zweden.
-
voetnoot200.
- - En op 't heiligst recht gerust, dat is, en steunende op de heiligste regten van zelfbezit en onafhankelykheid. Het vers zinspeelt waerschynlyk op de dusgenaemde Sainte-Alliance, namelyk het verbond tusschen nagenoeg alle de mogendheden tegen Napoleon.
-
voetnoot203.
- - Dat zelf. Daer staet niet zelfs, bywoord, maer zelf als byv. voornaemw., in 't lat. ipse. Bemerk dat de Dichter hier de koppelstreep weglaet.
-
voetnoot204.
- - Ze, namelyk de Onmagt. - 't Oog op God. In proza zou men zeggen met 't oog op God, dat is, zonder verwaendheid. - Vrijdt, vrij maakt of verlost. Vrijden, van het byv. naemw. gemaekt, is allenzins wettig.
-
voetnoot205.
- - Het is de ondervragende vorm, in stede van den bevestigenden met indien.
-
voetnoot207.
- - Het is hier enkel een usteron proteron of overstelling, in stede van uw herstel, uwe wederopkomst, uwe herbloeijing. Vglk. b.v. Virg. Aen. III, 662;
Postquam altos tetigit fluctus et ad aequora venit.
-
voetnoot209.
- - Daer staet niet Het is, maer, het schijnt, het wordt er voor gehouden maer zonder het te zyn. Dat het by voeg, naemw. grootsch van het eenvoudige groot afgeleid is, springt in 't oog; maer het verschilt er van in het gebruik, als nimmer geldende in eigenlyken, maer altyd in onverdragtelyken of zedelyken zin. Groot zou ook goed zyn, doch grootsch is beter, en beteekent hier zooveel als heerlyk, het fr. grandiose. - Wanneer men in druk zynde of te midden van den druk, van een kwaed dat ons drukt, het leven durft verachtten, versta, den schynbaren moed heeft van het leven, waer men anders zoo zeer aengehecht is en dat men voor het hoogste goed beschouwt, te verachten.
-
voetnoot210.
- - Vergaan of sterven. De beide werkw. in onbepaelde wyze hangen nog af van het hulpwoord durft, dat er by verstaen wordt. - En, dit heet plichtbetrachten? En dit draegtden naemvan pligtvolbrenging volgens het gezegde in v. 107 en 108; maer is het dat? Het ondervragingsteeken drukt dezen zin uit. De eigen beteekenis van betrachten is behartigen, doen, oefenen, van het simplex trachten begeeren.
-
voetnoot211.
- - Versta, neen, 't is geene plichtbetrachting: het is integendeel verbeestlijktheid, namelyk de toestand en het gedrag van iemand die zyne menschelyke natuer heeft uitgeschud (zie v. 135, vlgg.), en den aert van het dier omhelsd heeft. - In wie, in welken toestand.
-
voetnoot212.
- - Schept of voortbrengt, veroorzaekt. - Het zelfst. naemw. aandrift, afgeleid van aendryven, by Kiliaen, impellere, adigere, incitare, staet genoegzaem gelyk met het fr. impulsion en met het lat. instinctus, incitatio. - Geen eindloos hooger doel. Tweede voorwerp van schept. Versta geen doel dat hooger, ja eindeloos hooger is, dan zich door den zelfmoord of door vrywillige dood te onttrekken aen den druk en de ramp.
-
voetnoot213.
- - Neen, maer enz. - Te overwinnen, te boven te komen.
-
voetnoot214.
- - Zie daar der Helden wit, het doelwit der helden, het doel waer deze naer streven. - Zie daar heldhafte zinnen. Ziedaer het werk, de streving, het bewys, het kenteeken of de eigenschap van heldhafte zinnen. De gewoone vorm van het byv. naemw. is heldhaftig. De weglating des uitgangs komt voor in nut, onnut voor nuttig en onnuttig; maer Bild. heeft daer veel gebruik van gemaekt in zyne verzen, en is soms wel wat ver gegaen. Zoo heeft hy almacht voor almagtig, (in het Waarachtig Goed, v. 91), waaracht voor waerachtig, gift voor giftig, lafharte voor lafhartig, nieuwsgier voor nieuwsgieng, rechtvaarde voor rechtvaerdig, standvast voor standvastig, ontstuim voor ontstuimig, wrevel voor wrevelig, en in sommigen van die is de stoutheid misschien wel wat te ver gedreven. Zie de Jagers Proeve, bl. 27.
-
voetnoot215.
- - Dit uitzicht, namelyk het uitzicht, de hoop op redding en zelfbehoud. - In blakerenden, vurigen gloed. Zie over blakeren het hierboven aengemerkte by v. 92.
-
voetnoot216.
- - Dit uitzicht voedt of onderhoudt en vermeerdert, enz.
-
voetnoot217.
- - Boeiens. Bild., in zyne Geslachtlyst, pleit voor den eersten naemv. enkelv. boeien, als ouder en beter dan het meer gewoone boei, en geeft er ook het meerv. boeiens aen. - Geen roekloos wanvermeten. Dit staet in den vierden naemv. als voorwerp van teelt. Versta dus: maer dit uitzicht teelt geen roekeloos wanvermeten. Het onscheidbare voorvoegsel wan beteekent zooveel als kwaad of verkeerd, b.v. in wanbedrijf, wangebruik, wangeloof, wangunst, wanhoop, enz. Dit voorvoegsel heeft dus dezelfde kracht als on in samenstellingen met zelfst. naemw. (Zie de aent. op v. 53). Bild. wil dat wan niets anders is dan on op zyn engelsch uitgesproken, als in one waer 't engelsch den klank der halfvokael w aen toevoegt. Het byv. naemw. roekeloos komt van het thans verouderde roek, toezigt, by Kiliaen cura, attentio, eertyds veel gebruikt in roeken of rouken als onpersoonlyk werkw. gebezigd met den tweeden naemv. der zaek en den derden naemv. der person.; b.v. mi en roekt des niet, ik trek my dat niet aen, ik bekommer my daer niet om. Roekeloos zegt dus zooveel als zorgeloos, zonder zorg, en door uitbreiding van het denkbeeld vermetel, stout, voortvarend.
-
voetnoot218.
- - Geheel het vers is by stelling van wanvermeten en staet dus in dezelfde grammaticale betrekking. Versta dat uit ongeduld zich zelven verworgt in zyne keten, in de plaets van die te breken, te verbryzelen of ten minste dit te beproeven gelyk de ware moed ingeeft.
-
voetnoot219.
- - De Dichter, v. 209, had gezegd: niet het is grootsch, maer het schijnt grootsch, en had zulks reeds verworpen. In de volgende verzen herneemt en ontwikkelt hy die verwerping, en toont dat de gemeende verachting voortkomt niet uit wanhoop, maer uit eene verkeerd begrepen hoop.
-
voetnoot220.
- - Het woord schijn zinspelende op v. 209 heeft hier zyne volle beteekenis. - Die met gevaren lacht en die uit dien hoofde eenen schyn van grootheid vertoont.
-
voetnoot221.
- - Behoort hij Wanhoop toe, en mag men hem wel te regt aen de wanhoop toeschryven? - Of is heur aart, namelyk de ware aert der wanhoop, te beven, te schrikken ja, en met onbezonnen schrik, met overdryving te vreezen, alle grootheid uitsluitende?
-
voetnoot222.
- - Het byv. naemw. stomp beteekent eigentlyk ontbloot of beroofd van scherpte, en overdragtelyk ongevoelig. - Zich 't noodlot op te geven, is dat niet eerder hare ware aert, zich over te geven aen, zich te laten gaen naer het wisselvallig, het blinde noodlot, het fatum der Ouden? De Dichter bevestigt dit door het ondervragingsteeken aen het einde van het vers en door hetzelfde teeken in de volgende verzen.
-
voetnoot223.
- - Versta, die- in zynen onbezonnen, die in zynen roekeloozen wederstand zich met de dood zelf getroost.
-
voetnoot224.
- - Is die wederstand niet eerder de werking van een hoop die nog in 't harte slaat, en daerdoor teeken van leven geeft gelyk de hartklop?
-
voetnoot225.
- - Is hy niet werkelyk een droom van beter, een inwendig besef van het betere, waer men natuerlyk naer streeft; maar een droom, die ijlhoofdig afgebroken wordt? Het byw. ijlhoofdig staet gelyk met het fr. étourdiment en wordt gezegd van hem diens hersenen gekrenkt worden door opstygende dampen naer het hoofd. In fr. zegt men qui a des transports au cerveau, als eigen is aen heete koortsen en andere ziekten.
-
voetnoot227.
- - Is hy niet eene veêrkracht, in 't fr. un ressort, die gedrukt, ja overspannen wordende, en eindlijk uitgespat zynde of uitspattende, los springende, in stukken springende, als eigen is aen eene overspannen veêr. - Men schryft veêr met of zonder circonflex of samentrekkingsteeken; maer dit teeken behoort er toe, want het woord komt ongetwijfeld van veder, penneschagt, waer de veêrkracht by uitstek eigen aen is.
-
voetnoot228.
- - Versta: welke veêrkracht te niet gaet, verloren gaet, als eigen is aen eene veêr die breekt en daerdoor al hare kracht kwyt geraekt, maar die zich iets verhevener voorstelde, en hooger doel wilde bereiken in haren weerstand of tegenwerking.
-
voetnoot229.
-
Gewis, die veêrkracht, in hare werking, houdt het leed, het kwaed, nog werklijk overstijgbaar, gelyk zy toont door hare tegenwerking zelf.
-
voetnoot230.
- - Zy beschouwt een beter staat, zy bedoelt iets beters, zy heeft het oog op eenen beteren staet, anders zou zy het kwaed niet tegenwerken, en acht dien staat verkrijgbaar, anders zou zy hare kracht niet inspannen om hem te bereiken.
-
voetnoot231.
- - Het moge enz., dat is, het zy nu dood of leven.
-
voetnoot232.
- - Drijft de ziel, zet haer aen, wanneer zy van het leven tot de dood overgaat, wanneer zy wykt voor het leed en de dood verkiest.
-
voetnoot234.
- - Maar het is redenlooze, onbezonnen hoop, door dwaze drift gesteven of versterkt. Dit alles is waer en nauwkeurig: men denke slechts op de zelfmoordenaers. Dit besluit wordt nog verder ontwikkeld en verklaerd.
-
voetnoot235.
- - Ja, enz. Bevestiging van het gezegde: 't Besef des lijdens wijkt, men verliest het ware begrip des lydens, des kwaeds.
-
voetnoot236.
- - Wanneer men 't denkbeeld mist of niet heeft, waarmeê men 't vergelijkt, waermede men het kwaed, het lyden in vergelyking brengt. De Dichter zinspeelt op het het denkbeeld des anderen levens, op het eeuwig leven, dat, wel begrepen, alle wanhoop zou moeten voorkomen en beletten.
-
voetnoot237.
- - De stervling, de mensch zinkt dan weg, wanneer hy dat denkbeeld verliest, in plant-, in dierlijk leven, in 't fr. dans une espèce de vie végétale et animale; het geestelyk leven verdwynt in hem, hy zinkt tot een stoffelyk leven, gelyk dat der planten en der redelooze dieren.
-
voetnoot238.
- - Geen prikkel bestaet meer in hem, geen prikkel die hem noopt of aenzet. Het werkw. nopen beteekent steken, prikkelen, en wordt vooral van de spoor gezegd; maer in overdragtelyken zin beteekent het aenzetten, opwekken, aanmoedigen, en, in het kwade, aenhitsen. - Om hooger op te streven, om zich een verhevener doel voor te stellen, en dit zoeken te bereiken.
-
voetnoot239.
- - Namelyk de rede, het verstand dat hem ingeschapen is, by uitsluiting aller andere schepselen, en dus by uitstek edel, toonende zyne afkomst uit goddelyke handen, dat kenmerk verdween, ging verloren met het denkbeeld der eeuwigheid dat hy mist.
-
voetnoot240.
- - Vadzigheid. Men schryft ook vaddigheid van het byvoeg. naemw. vaddig, beteekenende loom, traeg, in 't ir. lent, pesant, paresseux. - Bemachtigt of overmeestert, te samen met de leên of leden des lichaems.
-
voetnoot241.
- - Zijn werkelooze ziel, insgelyks loom en vadzig omdat zy het denkbeeld mist dat haer op moest wekken en hare werkzaemheid onderhouden. - Heur vlam schijnt uit te doven, hare vurigheid verdwynt.
-
voetnoot242.
- - Versta: zy verheft zich niet meer tot geestelyke, tot verhevene dingen, boven de onedele en stoffelyke dingen.
-
voetnoot243.
- - 't Bestaan, het stoffelyk bestaen genoegt hem, is hem, is zulken mensch genoeg, hy wenscht niets hoogers meer. - En dat werklijk plantbestaan, dat dierlyk bestaen of dat stoffelyk bestaen aan de planten eigen. In 't fr. zegt men vie végétative.
-
voetnoot244.
- - Vervult zijn vatbaarheid, voldoet aen alles waer hy vatbaer voor is, in 't fr. remplit toutes ses facultés. - Niets grooters, niets verheveners doet hem aan, of, met een fr. woord, affecteert hem.
-
voetnoot245.
- - Verhef u, ô mijn Geest. Overgangspunt om het onderwerp, de voorgestelde thesis uit een hooger standpunt te beschouwen. - Laat de oogen om u zwieren, geef acht op alles wat u omringt.
-
voetnoot246.
- - Is het menschlijk kroost, zyn het menschen-kinderen, zyn het afstammelingen van menschen, bezield met verstand en redelykheid die gy ziet? - of, enz.
-
voetnoot247.
- - Vervreemd als gy zyt of onbekend geworden van of met uwe afkomst, en van of met uwe bestemming, waer gy toe geroepen zyt. - IJdle mensch, als gy geworden zyt.
-
voetnoot248.
- - 't Nietig lijfsgenot, het stoffelyk genot van uwe lichamelyke goederen, nietig in zich zelven. - Van uw' wensch, van alle uwe verkeerde wenschen.
-
voetnoot249.
- - En het stofloos zielbehoef, de geestelyke behoeften van uwe ziel, verlochent ge, als eene dwaling, eene valschheid.
-
voetnoot250.
- - Gy doet meer; gy wijst het af, enz. - Het bedryv. werkw. wraken beteekent iets afwyzen, verwerpen, het als onwettig en ondeugend beschouwen, en wordt vooral van getuigen in een regtsgeding gezegd, by Kiliaen rejicere testes. Het fr. gebruikt daervoor récuser. - Het vers is zwak.
-
voetnoot251.
- - Gy misbruikt uwe krachten om uw verstand te bedwelmen.
-
voetnoot252.
- - En tot smooring van de stem, die u van God zelf ingeschapen is.
-
voetnoot253.
- - Helaas! het is zoo, maer het kan niet anders. - Wat zoudt ge, hoe zoudt gy anders kunnen doen, ontbloot als gy zyt van 't gene u 't hart moest sporen, opwekken, aenzetten?
-
voetnoot254.
- - Zou het zyn een hemel die u wacht? maer neen, want, enz.
-
voetnoot255.
- - 't Englendom, wiens deel- en lotgenoot gy worden moet. - Een aanzijn, een ander leven, God nabij, bestemd om in de nabyheid van God voortgezet te worden.
-
voetnoot256.
- - Derhalve het billyk voorwerp van al uwe wenschen.
-
voetnoot257.
- - Hoe zeer ook verzaakt, by voorbeeld door de erfzonde, want ik twyfel niet of de Dichter zinspeelt daerop. - Weêrgegeven, namelyk door het doopsel.
-
voetnoot259.
- - Hoe walglijk ware in dat geval het goed, waarop men gretig aast, waer men zoo begerig naer is, en zyn voedsel in zoekt.
-
voetnoot260.
- - De Afgrond, de hel, heeft ongelukkiglyk ons het begrip der eeuwige goederen doen verliezen, en heeft ons 't brein beneveld, verduisterd, en verdwaasd of dwaes gemaekt.
-
voetnoot261.
- - Wie verwacht iets beters, namelyk de eeuwige goederen?
-
voetnoot262.
- - De kerkernacht, de nacht van dit leven, waer wy in opgesloten zyn, als in eenen kerker. - Is zwart, is duister; men ziet er geen uitkomen aen.
-
voetnoot263.
- - Geen lichtjen is er dat, enz. Het werkw. vonkelen is het frequent. van vonken. Zie onze aent. op v. 5.
-
voetnoot264.
- - Der glans ontwend, het oog, dat de gewoonte van den glans verloren heeft. Over het werkw. ontwennen, zie onze aenmerk. op Bild. Voorzang voor de Hoop, v.I. Het by v. naemw. ontwend regeerde oudtyds den tweeden naemv. en mag daer nog meê gebruikt worden. - Klemt zich voor 't schittren dicht, sluit zich toe voor den minsten schitter.
-
voetnoot265.
- - Versta: het hart verzet zich tegen de onrust veroorzaekt door de pooging, door het verlangen.
-
voetnoot266.
- - Versta: 't is gehecht aen de stoffelyke, de lichamelyke banden, het begrip van alle zielsbehoefte verloren hebbende.
-
voetnoot268.
- - Den droom, en omgekeerd, de droom voedt den sluimer aan. Dit wordt verklaerd door de volgende schoone en hoogst dichterlyke vergelyking.
-
voetnoot269.
- - Het werkw. bruizen of bruisen, of gelyk Bild. ook schryft bruischen, hoewel hy aen dit eene sterkere beteekenis geve, is van den klank gemaekt, en verwant met het grieksche βρύω, βρύζω alsook met het fr. bruire. Kiliaen vertaelt het door spumare, schuimen; het beteekent dat geraes dat de schuimende golven maken, even als andere vochten door het vuer in 't koken gebragt, of wel het wordt gezegd van bergstroomen die van de hoogte naer onder, of tusschen de rotsen, met geraes heen snellen, of van het geraes der stormwinden en wat al meer zulk wild gedruisch voortbrengt. Men ziet dat het toepasselyk is aen het bloed dat door de koorts opgejaegd wordt en naer 't hoofd klimt, Vglk. ook de aent. op Bild. Geestenwareld, v. 495.
-
voetnoot270.
- - Het hersenmerg of fr. pulpe cérébrale, het brein is by uitstek teder. - Het werkw. verdrukken heeft hier zyne eigen beteekenis van 't lat. comprimere. - Buizen, versta de aderen, die den vorm van buizen vertoonen en waerlyk buizen zyn.
-
voetnoot271.
- - Die, of welke buizen, 't uitzet, het doet zwellen of wyder maekt en verkracht, door al te groote zwelling, meer dan zy kunnen uitstaen, zoodanig dat zy onder die groote drukking alle veêrkracht verliezen. - De kranke, onderwerp van den volzin, afhangende van het gezegde ligt. De zin is dus: zoo ligt de kranke roerloos neêr.
-
voetnoot272.
- - Het tusschenwerpsel is gewettigd, want die rust is maer schynbare rust, en inderdaed het voorteeken van de rust der dood. Te vergeefs zou men beproeven om den kranke uit zyne rust, uit zynen slaep op te wekken. Hy hoort die stem niet meer.
-
voetnoot273.
- - Zijn koets. Versta zyne beddekoets. - Grijnzen is een bitteren grimlach vertoonen, van gryns, een vertrokken gezigt, en by uitbreiding van het denkbeeld momaenzigt, masker. De koets omgrynzen is dus zooveel als het bed met zulk een grimlachend gezigt omringen.
-
voetnoot274.
- - Om zijn buit. Versta rondom zynen buit. - Strekt de afgrijsbre handen, steekt zyne ontvleeschde armen uit.
-
voetnoot275.
- - Het bywoord vast heeft hier de beteekenis van voortdurend, onafgebroken. In dien zin komt het woord zelden meer voor, maer Kiliaen vertaelt het nog door assidue, continuo. Vondel en andere schryvers gebruikten het bywoord in denzelfden zin. In Holland heeft het ook de beteekenis van intusschen, ondertusschen, en zoo kan het hier even goed dienen. - Schaatrende wordt nog gezegd van de Dood en uit maekt deel van het scheidbare uitstrekken.
-
voetnoot276.
- - Heur levenwekkendst kruid, haer kruid, dat best bekwaem is, dat de meeste kracht heeft om het leven op te wekken.
-
voetnoot278.
- - Zich vlijen, dat is zich laten gaen, volgens onze verklaring op v. 2 van den Voorzang. - Het epitheton van nachtslaap, hier doodslaep beteekende, is boven alle vergelyking gepast en schoon gelyk het geheele tafereel.
-
voetnoot279.
- - Ja, hy wil niet alleen geene artsenyen; hy doet meer: hy wijst de drinkschaal af, hy weigert die schaal, in 't fr. coupe, tasse, die hem de deernis, het medelyden, biedt.
-
voetnoot280.
- - En stamelt. Spreken kan hy niet meer, neen hy stamelt en nog maer pijnlijk uit. - Verstoor mijn sluimer niet. Laet my gerust, onderbreek mynen slaep niet.
-
voetnoot281.
- - Verhoort gy 't, dat uitgestameld gebed. - Sponde, voor bedsponde, synecdochisch pars pro toto.
-
voetnoot282.
- - Geneeskunst, te regt vereerd met den naem van Heilgodes. - Men zou hier ook wonde in enkelv. kunnen lezen om volkomen te rymen met sponde; maer het woord is in 't meerv. gedrukt in alle de uitgaven en het mag zyn.
-
voetnoot283.
- - Wordt wreed, maer het is ter redding, omdat zy, met de rol van zalfster te spelen, niet redden zou. - Treft en prikkelt, met het lancet en met de spaensche vlieg. - Pijn en wee. Versta oogenblikkelyke en aenhoudende pyn.
-
voetnoot284.
- - Reê, gereed om foltertuigen aen te wenden, doch immer ter redding.
-
voetnoot285.
- - Zy, die foltertuigen. - Krimpt, ondergaet trekkingen. - Schokken of worden geschokt onder de werking dier foltertuigen.
-
voetnoot286.
- - En stuwen 't kruipend bloed, zy jagen het bloed op, dat zoo goed als stil stond, of in de aderen kroop, in stede van er door te stroomen. - De geest, tot dan toe ongevoelig, wordt aangetrokken, wordt uit zyne ongevoeligheid getrokken door het geprikkel der foltertuigen.
-
voetnoot288.
- - Tegen 't leed, tegen het kwaed. - Kluistervrij, los, vry, verlost van zyne kluisters of boeijen.
De werking der geneeskunst om den zieke uit zynen doodslaep op te wekken, wordt nu overgevoerd en toegepast op den godsdienst, en deze aengeroepen om ook den mensch die zich zelven en zyne eeuwige bestemming vergeet, tot zynen pligt weêr te brengen en de hoop in zynen boezem te doen herleven.
-
voetnoot289.
- - Heelster des gemoeds, gelyk de geneeskunst de heelster is des lichaems. - Voedster van 't geweten, dat uit onverschilligheid insgelyks in eenen doodslaep verzonken is.
-
voetnoot290.
- - Gelyk de geneeskunst doet, met den zieke te treffen en te prikkelen.
-
voetnoot291.
- - De herhaling van het werkw. daal geeft klem aen het vers.
-
voetnoot292.
- - Het byvoeg. naemw. mat (zie de aent. op Bild. Voorzang vow de Hoop, v. 11.) past volkomen op den hier gemeenden doodslaap. - Het deelwoord benard komt van benarren, zooveel als benauwen, knellen, hier bepaeld door het bygevoegde zorgeloos, omdat hy die door den gemeenden doodslaep benauwd wordt, zynen staet niet kent en daer niet om bezorgd is.
-
voetnoot293.
- - Schok de boezems, gelyk de geneeskunst de vezeldraden van den lyder schokt. - Doe den sluimerzieke, den onverschillige waken, uit zynen doodslaep wakker worden.
-
voetnoot294.
- - Aan een Hoop, namelyk aen een hoop op de eeuwige goederen, die alle aerdsche goederen leert klein achten en verwerpen.
-
voetnoot295.
- - Hoe! wat zeg ik ingang? Is dan de hoop ons niet natuerlyk, niet eigen aen het menschelyk hart? - Draân voor draden, derde naemv. meerv. als bepaling van ingeweven.
-
voetnoot296.
- - Versta: maekt zy geen deel van het bestaen, gelyk de schering en de inslag van het linnen? Is zy daer niet meê samengeweven?
-
voetnoot297.
- - Is zy niet onafscheidbaar van ons, op welk levenspad wy ook wandelen mogen?
-
voetnoot298.
- - Versta: is zy niet onze getrouwe gezellin in al de wederwaerdigheden welke wy op deze wareld kunnen ontmoeten?
-
voetnoot301.
- - Daer staet een komma achter gy, om te toonen dat het gezegde nog voortwerkt. Versta dus: gy leidt ons van de wieg af tot aen het graf toe door distels en struweelen, welke wy op den weg des levens gedurig aentreffen. Men geeft den naem van struweel of struwel aen velerlei heesterstruiken, in 't fr. buisson.
-
voetnoot303.
- - Ja, gy leidt ons heen door de kloof van den duisteren nacht die als de kloof of de spleet uitmaekt tusschen dit leven en het ander leven.
-
voetnoot304.
- - Verhult of verbergt. Over het werkw. verhullen zie de aent. op Bild. Landheil, v. 54.
-
voetnoot305.
- - Zelfstandige. Versta God, die alleen zelfstandig is. - Eeuwig Zijn, eeuwig wezen, dat mede alleen van God kan gezegd worden. - In wien, en door wien wy leven. Zinspeling op het woord van den Apostel: in quo vivimus, movemur et sumus.
-
voetnoot306.
- - Ik versta die stoute metaphora van Almeer voor hetgeen men anders in absoluten zin de ruimte heet, in 't fr. l'espace, die men stoffeloos noemen mag, en uitgaende van God, den oorsprong en het begin van alles.
-
voetnoot307.
- - Wat wezen heeft en alles wat bestaet; want alle wezens zyn in de ruimte begrepen.
-
voetnoot308.
- - Wemelen. Men kan dit werkw. nog verstaen van stofjens; maer het voorgaende vers sluit met een komma punt en daerom denk ik dat het werkw. terugziet tot het gezegde in wien, door wien wy leven. Het werkw. wemelen is het frequent. van het verouderde wimen of wemen, bewegen, waer wimpel van afstamt. Men gebruikt het veelal van insekten, van visschen en van alle andere dooreenloopende menigte. Kiliaen vertaelt het ook door palpitare, dat is trillen, en in dien zin meen ik dat het hier aengewend is. Vglk. het aengemerkte op v. 280 der Geestenwareld van Bild. - Als een drop of droppel die aan een naaldspits hangt. Versta aen de punt eener naeld, waer een druppel waters noodwendig aen wemelen of trillen moet. De gedachte is hoogst dichterlyk en schilderachtig; doch zy schynt my wat al te gezocht en hier juist niet veel afdoende.
-
voetnoot309.
- - Het byv. naemw. louter is zoo oud als de tael. Zyn oudste vorm is hlûtar, en zyne beteekenis gelyk aen het lat. clarus, door uitbreiding van het denkbeeld, purus, mundus, merus, zuiver, onvermengd, onvervalscht, zoo wel in overdragtelyken als in eigen zin. Zoo zegt men louter goud en zoo ook loutere goedheid. Hier noemt de Dichter God louter weldoen en zulks is zoo nauwkeurig als gepast. - Vormde voor vormdet. Zie de aent. op Bild. Landheil, V. 102. - Tot plagen. Versta, om geplaegd te worden.
-
voetnoot310.
- - In 't hart van den mensch om dat te folteren en te Verknagen.
-
voetnoot311.
- - Bootste. Volgens Bild. komt bootsen van het zelfst. naemw. boots, en zou dit eigentlyk een beeld beteekenen of beteekend hebben, en zoo zou bootsen niets anders zyn dan beelden, fr. figurer. Zie 's mans Geslachtlyst. Doch waerschynlyker is bootsen niets dan eene versterking van het verouderde booten, slaen, namelyk met den hamer, in het eng. to beate. Hoe 't zy, bootsen, nog vooral gebruikelyk in het samengestelde nabootsen, beteekent eigentlyk vormen, als hier, maer wordt veelal gebruikt van het werk der kunstenaers die eene beeldtenis schept uit klei, was, of eene andere weeke stof. Van daer het frequent. bootseren, verklaerd op v. 143 der Geestenwareld van Bild. - En voor het uitzicht.
-
voetnoot312.
- - By rampspoeds hoogste peil. Versta, zelfs in het uiterste, in den hoogsten graed des rampspoeds. Het zelfst. naemw. peil is eene samentrekking van pegel, een merk om de hoogte van het water of van een ander vocht aen te toonen. Vglk. de aent. op Bild. Voorzang voor de Hoop, v. 58. Het woord is hier in overdragtelyken zin aengewend.
-
voetnoot313.
- - Die indruk. Het fr. gebruikt in denzelfden zin het woord impression. - Heur veêrdrift synoniem van veêrkracht, zie v. 227, en even wettig samengesteld. - Spant de krachten, namelyk de krachten van den mensch die hoopt.
-
voetnoot314.
- - Het werkw. moedigen is gebruikt in absoluten zin, voor moed geven. - Het leed, het lyden.
-
voetnoot315.
- - Uit heur schuilhoek, waer de toekomst noodwendiger wyze in verborgen ligt. - Voor 't gezicht van hem die hoopt.
-
voetnoot316.
- - Zinryk en hoogst dichterlyk. Versta: zy maekt dat men reeds het genot hebbe van hetgeen dat nog niet bestaet, maer dat op zynen tyd bestaen zal krygen, gelyk de landman zich gelukkig voelt met den oogst die nog staet te wassen, die nog in den akker ligt. Die waerheid wordt ontwikkeld in de volgende verzen.
-
voetnoot317.
- - Dulden, lijden, verduren, dry synoniemen, maer sterker van beteekenis het een dan het ander. De rede klimt dus. Vglk. de aent. op v. 170. Bemerk dat men verstaen moet: zy schenkt ons in het dulden, in het lijden, in het verduren.
-
voetnoot318.
- - Versta, in den zin des Dichters: van de blyder uren welke wy in het ander leven te verwachten hebben, en waervan de Hoop ons den voorsmaek laet proeven.
-
voetnoot320.
- - Weêr een overheerlyk en zinryk vers. De Dichter noemt hier het gemis bodemloos, omdat men er het einde of den grond niet van ziet, en het daerom aen ons oog voorkomt als een afgrond. Maer de Hoop legt daer eene zoldering op en aldus verdwynt de afgrondigheid, de bodemloosheid van het gemis, en het hart voelt zich kalmer, verduldiger.
-
voetnoot321.
- - Ze, namelyk de Hoop, is geen Circe. Zinspeling op het gezegde in v. 7 hiervoren. - Zwijmeldranken of zwymelwyn, als boven, in v. 5, gezegd wordt.
-
voetnoot323.
- - Maar zy is een Engel, die van Gods throon ter redding toegesneld is. Versta, die van Gods wege haestiglyk ter hulp snelt om den kranke te redden.
-
voetnoot324.
- - Wiens, namelyk diens engels. - Spelt, te kennen geeft, verkondigt. - De hoop komt van God, en wat zy den mensch in het hart spreekt, is Godspraak of orakeltael.
-
voetnoot325.
- - Versta: luister naer hetgeen zy u ingeeft, en wacht u, hare stem te smooren, te miskennen, af te weren.
-
voetnoot326.
- - Dus tot geen valsch, geen bedriegelyk, geen ingebeeld heil; maer tot het ware heil dat u bestemd is en waer gy voor geboren werdt of wierdt. Men zegt het een en het ander.
-
voetnoot327.
- - Versta: een heil, oneindig verschillend, van een geheel anderen aert, dan het nietige heil van hier beneden, van dit leven.
-
voetnoot328.
- - Dat al uw wensch (in stede van al uwe wenschen) vervult of vervullen zal, en al uwe vatbaarheên, alle uwe faculteiten, alles waer gy vatbaer voor zyt. Die gedachte wordt ontwikkeld.
-
voetnoot329.
- - Wat veld! welk een uitgebreid veld! en zyn daer wel palen aen? - Daer staet hier, dat is, waer het op uwe wenschen en uwe vatbaerheden aenkomt.
-
voetnoot330.
- - In 't rond. In andere woorden zie rond. - Waarby zy rusten mogen, als kunnende niet verder reiken, of niet wenschende om nog verder te zien.
-
voetnoot331.
- - Het aardrijk kent zijn perk. Alle geschapen dingen hebben hun perk, daer zy niet buiten gaen, het aerdryk dus ook. - De ontzachlijke oceaan, de zee, vrees of ontzag inboezemende door hare ongemeten uitgebreidheid en het woeden harer golven.
-
voetnoot332.
- - Versta: de oceaen kent of heeft zyne boorden, zyne oevers. - 't zonlicht zelf heeft zijne afgezette, zyne bepaelde, zyne afgeteekende baan, waer de zon niet buiten mag, waer zelfs hare lichtstralen by beperkt zyn.
-
voetnoot333.
- - 't Alomvattend rond, de cirkel des hemels, fr. la sphère céleste.
-
voetnoot334.
- - Wentelen, of draeijen. Het werkw. wentelen is het frequent. van wenden. - Afgemeten, beperkt, bepaeld.
-
voetnoot335.
- - Gestarnte. Dit woord beteekent eigentlyk een groep van sterren, in 't fr. constellation, als verklaerd wordt op v. 213 van het Waarachtig Goed van Bild.; maer men mag het hier ook opvatten in den eenvoudigen zin van ster, in 't fr. étoile. In beide zinnen blyft het gezegde van Bild. even waer. - Alles wat de Dichter hier van de aerde en den sterrenhemel zegt is even waer en wetenschappelyk zeker; maer de rede is wederom in beelden uitgedrukt en hoogst dichterlyk.
-
voetnoot336.
- - Gy, die in ons ademhaalt, die in ons leeft, gy blyft niet bepaald aen stand en plaets.
-
voetnoot337.
- - Gy die, stofloos zynde, 't stof doorwroet, door alles wat stoflelyk is heen dringt. Het werkw. wroeten is verklaerd by v. 14 van den Voorzang. - In uw eigen wareld, in den mensch, in hetgeen de Ouden mikrokosmos noemden.
-
voetnoot338.
- - Opheft, of verheft. - Dat in de laagte dwarelt, dat hier beneden rondvliegt. Over het werkw. dwarlen of dwarelen zie de aent. op Tollens Herfst, v. 17 en op Bild. Voorzang voor de Hoop, v. 91.
-
voetnoot339.
- - Gy die U zelv' aanschouwt, of beschouwt, in den zin van het fr. considérer. - En gy die wijsheid, enz.
-
voetnoot340.
- - Door spiegelt. Versta tot voorwerp maekt van uwe bespiegelingen, in 't fr. méditations, contemplations, en in staet zyt daer goede begrippen van op te vatten, in 't gevoel door Hem u ingelegd, in het verstandelyk gevoel dat God zelf u heeft ingeschapen.
-
voetnoot341.
- - Aan 't stofgestel, dat is aen het stoflelyk gestel of aen het lichaem. - Uw werktuig. Inderdaed het lichaem is waerlyk het werktuig der ziel. - Vastgekluisterd of geboeid zynde. Trouwens hier op aerde of in dit leven, is de geest of de ziel vastgebonden aen het lichaem of aen zyn werktuig.
-
voetnoot342.
- - Belemmerd of verhinderd in uwe werking door dat werktuig zelf. - In 't arendsoog. Versta in uw scherpziend oog, gelyk dat van den arend, verduisterd, al mede door uw lichamelyk werktuig, dat u belet zoo klaer te zien als gy anders doen zoudt.
-
voetnoot343.
- - Omtast, gelyk een half blinde, of wiens oog verduisterd is. Dit vers maekt zin met het voornaemw. die van v. 341, waer het door tusschenzinnen van gescheiden is. - Die ze omhult, die de waerheid omhult of bedekt. - Het voorzetsel door heeft hier de beteekenis van het fr. à travers.
-
voetnoot344.
- - Eenmaal, namelyk na de dood. Versta: maer die eens later die waerheid zult zien en kennen in haren vollen glans en in geheel hare reinheid, hare zuiverheid, hare onvermengdheid.
-
voetnoot345.
- - Bevrijd, als gy dan zult wezen, van het bedrog der zinnen, en van de ijdle schimmen der waenzucht, of der valsche inbeelding, welke u ydele schimmen voor waerheid doet zien.
-
voetnoot346.
- - Het voorzetsel door heeft hier dezelfde kracht als in v. 343. - By klimmen moet zult by verstaen worden.
-
voetnoot347.
- - Door geen aardrijk meer misleid zynde of wordende.
-
voetnoot348.
- - Versmelten zult in 't besef van Gods oneindigheid, waer gy hier geen goed besef, geen klaer denkbeeld van hebt of hebben kunt. - Wat volgt is wederom eene ontwikkeling der laetste gedachten.
-
voetnoot349.
- - Blindend licht. Versta: blindend of verblindend door uwen glans, door uwen schitter, dien wy niet kunnen zien, maer dien wy gissen uit de schaduw.
-
voetnoot350.
- - Versta: van hetgeen waer uw glans op schynt. Inderdaed, de volle waerheid kunnen wy in dit leven niet zien, omdat haer schitter ons verblinden zou; maer wy kunnen haer gissen uit zekere teekens die als de schaduw zyn van van die waerheid zelf. Dit alles is philosophisch en godsdienstig nauwkeurig, in een schoon en dichterlyk beeld uitgedrukt. - Geheimenissen of mysteriën.
-
voetnoot352.
- - Ondenkbaar. Versta, die voor ons verstand, voor onze hersenen ondenkbaer of onbesefbaer is. - Vat ofbegrypt.
-
voetnoot353.
- - Vereenigd. Versta, gy geheimenissen die vereenigd zyt, en die door de Engelen aangebeden wordt in hunnen God.
-
voetnoot354.
- - Maer die by de sterfelyke menschen gescheurd zyt tot tegenstrijdigheden. Het deelwoord gescheurd staet in betrekking met vereenigd van het vorige vers en maekt daer contrast meê.
-
voetnoot355.
- - Gescheurd als kleuren, enz. - Versta door glas 't dusgenaemde prisma, dat werkelyk de strael der zon verdeelt in hare zeven oorspronkelyke kleuren, welke vereenigd maer eene lichtstrael uitmaken. De vergelyking is weêr zoo schoon als dichterlyk. - Straal is by de Hollanders mannelyk.
-
voetnoot356.
- - Speelt, en dat meent zeven kleuren te zien, die eigentlyk maer schynsels zyn, en aldus misleid wordt door het glas.
-
voetnoot357.
- - Staren, dat is, waer wy onze oogen op gevestigd houden, dat wy beschouwen.
-
voetnoot358.
- - In ons niet, in onze nietigheid. - Het onzydig werkw. waren beteekent volgens Bild. zoo veel als zweven, omzwerven. Kiliaen vertaelt het door ambulare. Het wordt meest van geesten of spooken gebruikt. Onze Dichter bezigt het aldus in zyne Ziekte der Geleerden, VI. 450: het warend roofgedierte. Het werkw. waren, als bedryvend, kan ook eene andere beteekenis hebben. Zie de aent. op v. 454 van de Geestenwareld van Bild.
-
voetnoot359.
- - Het werkw. wegslepen staet gelyk met het fr. entraîner, vervoeren met het fr. emporter.
-
voetnoot360.
- - Aan den slijkklomp, aen het stoffelyke, het aerdsche, vastgesnoerd of vastgebonden zynde.
-
voetnoot362.
- - Versta; gy zyt het eenig, maer oneindig voorwerp dat wy hopen, wanneer wy trachten naer heil, welk ook de vorm zy waerin wy ons dat heil voorstellen.
-
voetnoot363.
- - Bedriege ons. Versta moge ons bedriegen. - In 't omkleedsel waar ze 't zocht, in het uiterlyke waer onze hoop het heil in zocht.
-
voetnoot364.
- - Faalt of bedriegt. - Door U in 't hart gewrocht, de Hoop die gy, o God, in het hart ingeschapen hebt. Het werkw. werken is onzydig of bedryvend. In 't eerste geval is het gelykvloeiend, ik werkte, heb gewerkt, en beteekent arbeiden, lat. laborare; in het tweede geval is het onregelmatig, ik wrocht (het moest eigentlyk zyn, ik wracht, van het oude, doch niet gansch onbruikbare wrochten. Zie Weilands Taalk. Woordenb. by werken en wrochten, en mede Bild. Verhandeling over de geslachten der Naamwoorden, bl. 134), heb gewrocht, en beteekent voortbrengen, maken, lat. operari. Van daer kunstgewrocht, fr. ouvrage, oeuvre d'art, waervoor men echter ook kunstwerk vindt, want het onderscheid wordt in 't gebruik niet altyd waergenomen. - Het gedicht eindigt met eene bestraffing der Verbeelding, voorgesteld als de groote verleidster des harten.
-
voetnoot365.
- - Dartle slaaf van 't zintuig, welks indrukken zy volgt. Te regt wordt zy dartel genoemd, dat is weelderig, speelziek. - Valsche spiegel, die ons de voorwerpen weêrgeeft waervan gy getroffen zyt, doch veelal onder eene valsche gedaente.
-
voetnoot366.
- - Wiens weêrglans. De weêrglans of weêrschyn van welken spiegel. - Het zelfst. naemw. gewiegel is afgeleid van wiegelen, frequent. van wiegen, dat heen en weêr gaen beteekent. Vglk. Tollens Herfst, v. 56. Lichtgewiegel is derhalve een gedurig over en weêr gaen van het licht, en dat is uit zynen aert blikkerend. Dit laetste is het deelwoord van blikkeren, frequent. van blikken, in 't lat. coruscare, micare, nitere, fulgere. Het simplex is verklaerd by v. 328 van Bild. Geestenwareld.
-
voetnoot367.
- - Dat ge om en van u werpt. Dit wordt gezegd van het lichtgewiegel dat de valsche spiegel der verbeelding afgeeft. - De Dichter noemt dien blikkerenden glans bedriegelijk bitterzoet, in 't lat. dulcamarum.
-
voetnoot368.
- - Welkom, uit hoofde van zyn zoet, maer wreed voor 't argwaanloos gemoed, dat is voor het gemoed dat zonder argwaen is voor zyn bitter. - Men zegt verhemelte of gehemelte, voor het gewelf des monds, in 't fr. palais. Het woord argwaan staet gelyk met 't fr. soupçon of défiance.
-
voetnoot369.
- - Wat vervangt hier het voegwoord of bywoord waerom, waer het gedurig voor dient. - Op 't zinlijk schepsel. Versta: op den mensch, het schepsel met zinnen begaefd en daerom zinlyk genoemd.
-
voetnoot370.
- - In hem, in dat zinlyk schepsel. - Aan uw gareelen snoeren, aen uwe magt onderwerpen, daer meester over spelen. Snoeren staet voor binden. Over gareel zie Bild. Landheil, v. 27, Dat beide woorden overdragtelyk aengewend zyn, loopt in 't oog. - De ondervraging wat of waerom moet hier aen het hoofd van dit en van de twee volgende verzen nog byverstaen worden.
-
voetnoot371.
- - Te regt, want om den geest te leiden en te dienen zyn de zinnen aen den mensch gegeven. Versta dus: dien gy zoudt moeten leiden en dienen, wat of waerom moet gy dien verraân, bedriegen en misleiden?
-
voetnoot372.
- - Op uw' Vorst, op den geest, die uw vorst is en moet wezen. - Strafschuldig onderdaan! als gy zyt.
-
voetnoot374.
- - Levert het, dat zwakke hart aan 't dierlijk van zijn lusten. Versta aen zyne dierlyke lusten.
-
voetnoot375.
- - Aardsche ontwerpen van begeerten, dat is 't lat. mala proposita concupiscentiae. - Opgeweld, ontstaen of opgekomen in het hart.
-
voetnoot376.
- - Dat doet namelyk de Verbeelding, die hier bestraft wordt. - Waarheen zijn neiging, denatuerlyke maer bedorven neiging van het hart, helt of neigt, toe genegen is.
-
voetnoot377.
- - Die glans, die bedriegelyke glans, die straalkleurschilderingen, gelyk de schynkleuren van het prisma welke het uit de zonnestrael trekt.
-
voetnoot378.
- - Versta: welke kleurschilderingen gy vormt of verspreidt, niet op ware voorwerpen, maer op schynbare dingen, op valsche schynsels, welke, als nevels, het licht der reden verduisteren en als 't ware een kring om de rede trekken.
-
voetnoot379.
- - Wijk af, verwyder u, houd op te bedriegen. - Den heemlen voorbestemd, die bestemd is voor den hemel.
-
voetnoot380.
- - Terg die ziel niet meer door hetgeen, dat is, door zulke dingen bekwaem om geen onsterfelyke ziel te verlokken, maer eenen worm, enz. Het contrast is treffend.
-
voetnoot381.
- - Van 't bedrog der zinnen, der verbeelding. - Verbitteren, dat is bitter worden.
-
voetnoot383.
- - Trekt ons op van de aard, dat is, het verheft ons boven de aerde.
-
voetnoot384.
- - Zijn vonkling, de vonkling van dat licht, is de Hoop; en haar strekking, namelyk die der Hoop, is hemelwaart, naer den Hemel, of als de Franschen zouden zeggen: la tendance de l'Espérance est vers le ciel.
|