En, aan d'eigen haard gezeten,
|
-
voetnoot*
-
Gedichten, Deel II, bl. 153. 's Gravenhage, 1831.
Wy hebben thans een ander dichtstuk te onderzoeken en te vergelyken met dat van Bilderdijk. Het is hetzelfde onderwerp gezongen door een anderen Dichter, nagenoeg in dezelfde korte verzen, en tevens van gelyke uitgebreidheid. Daerenboven zal het blyken dat Tollens het stuk van Bilderdijk kende en hier en daer na heeft gevolgd. Maer wat verschil van toon, wat gebrek aen beelden en gedachten, wat zwakheid in den styl, wat onnauwkeurigheid in den keus der woorden, vergeleken by den rykdom van Bilderdijk onder die verschillende opzigten. Tollens blyft met ruim de helft van zyn opstel in dezelfde orde van denkbeelden rondzwerven, ja, men mag het zeggen, hy maekt zyn onderwerp vervelend door herhalingen en noodelooze verzen, terwyl by Bilderdijk naest de volmaektste eenheid ook de wonderbaerste verscheidenheid heerscht.
-
voetnoot2.
- - Het werkw. lozen komt van los, niet vast, en is genoegzaem synoniem van lossen, los laten, niet inhouden. Men zegt zuchten lozen, tranen lozen en zoo ook den adem lozen. Doch er zou een werkw. dienen gebruikt te zyn dat meer dadelykheid aen den hemel geeft, terwyl lozen een denkbeeld van lydelykheid meêbrengt. Het woord is goed maer niet keurig. Wat meer is, de Dichter vergeet dat de Herfst aenvangt omtrent den 21 september en dat, in onze luchtstreek, zyne zes eerste weken veelal schooner zyn dan die der Lente. Waerom dan aengevangen met een tafereel dat slechts in november te pas komt? Is dat niet strydig met de goede rede en met den aenleg van een letterkundig dichtstuk dat het woord Herfst tot opschrift heeft? Zoo doende verliest hy de helft der schoonheden die het jaergetyde hem had kunnen opleveren. Bilderdijk heeft dat oneindig beter ingezien.
-
voetnoot3.
- - Laat ons. Volgens den regel moest het zyn laten wy. Maer de eerste vorm is van dagelyksch gebruik in de gesproken tael, en men mag het den Dichter tot geene fout aenrekenen. - Poozen is synoniem van verwylen, het lat. morari. Dit vers volgt op de twee voorgaende, maer het volgt er niet uit, sequitur sed non consequitur. De vermaning laten wy wat zitten, behalve dat zy niet goed te pas komt, waer nog van geen gaen gesproken is, valt byzonder verkeerd op den kouden adem van het vorige vers, waer eerder laet ons vlugten zou op slaen.
-
voetnoot4.
- - Indien hier spraek was van loof of bladeren, het zelfst. naemw. handvol zou daer beter op passen dan op ooft, dat zyn boomvruchten, behalve dat deze niet wel kwijnend genoemd worden. En ware hun dat eigen, dan hier nog niet, want op het einde van den herfst, wanneer de hemel zoo guer begint te worden als hy hier voorgesteld is, dan moeten die vruchten reeds geplukt zyn. Wat is Bild. nauwkeuriger en dichterlyker, wanneer hy van gezwollene appels spreekt. - Ooft, hgd. obst, komt van het oudduitsch obats, ang. saks. ofät, dat appelen beteekent. Want de oude Duitschers kenden niet veel andere vruchten dan appelen.
-
voetnoot5.
- - De derde naemv. der windvlaag is goed, maer ontroofd niet. Dat woord beteekent ontnemen met het bykomend denkbeeld van geweld. Het is niet het lat. furari, maer rapere, en wie is hier de roover? Het blykt dat het gezegde niet volstrekt nauwkeurig is: bewaren of beschutten ware zeker gepaster.
-
voetnoot6.
- - Het ware beter eenvoudig neder te schryven; want ter duidt roering aen, als in ter neder werpen, storten, vallen, dalen. Corinna was eene grieksche dichteres, die vyftig boeken oden en epigrammen geschreven heeft, doch waer slechts eenige fragmenten van over zyn gebleven. Zulks bewyst zeker niet dat zy te regt vyfmael den dichtprys tegen Pindarus behaeld heeft. De naem is in de mode gekomen door den roman van Mad. de Stael, getiteld Corinna.
-
voetnoot7.
- - Geheel dit vers is eenigerwyze vulsel, het woord staan al te prozaisch en laatste onbepaeld zoo wel als overbodig.
-
voetnoot8.
- - Dit vers is insgelyks zwak en ondichterlyk.
-
voetnoot9.
- - Niet volstrekt keurig. Aen- of toereiken geschiedt met uitgestrekten arm, en wordt gezegd van een stoffelyk voorwerp. Reik my dat boek aen, reik my uw hand toe. Het werkw. bieden ware gepaster.
-
voetnoot10.
- - 't Ligt te treuren, enz. De herhaling der voorletter t is niet onaengenaem. Verslagen beteekent neêrgeveld en ook ontmoedigd.
-
voetnoot11.
- - Gehucht is synecdochisch gebruikt, voor de inwoonders van het gehucht; maer het woord blykt te veel om het rym gekozen te zyn.
-
voetnoot12-13.
- - Voor eerst, komen deze twee verzen te veel overeen met v. 4 en 5; de gedachte is nagenoeg dezelfde. En wat is toch de roof waar, op het einde van den herfst, de storm meê heen kan vlugten? De oogst niet, want die is binnen. Verstorven onkruid dus, waer de inwoonders van het gehucht niet veel meê doen kunnen; want zoo lang er op het veld te rooven is, verlaten zy dat niet, al zy het weder ruw. Waerom klaagt dan dat veld wegens den roof dien de stormwinden meê nemen? Ik weet wel dat de Dichter zinspeelt op het gebladerd der boomen; maer dan inogt hy van het veld niet spreken.
-
voetnoot14.
- - Stuiven beteekent hier opvliegen, en daer is het zeer goed voor. Over het werkw. stuiven, zie onze aenmerk. op Bild. Waarachtig Goed, v. 142. - Het deelw. weggereten komt van ryten, synoniem van rukken, trekken, met het bykomend denkbeeld van scheuring; want ryt of reet beteekent in 't lat. rima, fissura, ruptura. Een werkw. hetwelk dat denkbeeld van scheuring niet meêbragt, zou dan alweêr gepaster zyn voor het gebladerd der boomen dat de stormwind af- of wegrukt, maer niet af- of wegryt.
-
voetnoot15.
- - 't Laatste siersel. Dit ware beter bepaeld door een bygevoegd woord, als boom-, veld-, tuinsiersel, behalve dat aldus het nietige laatste, in v. 7 reeds gebruikt, vermyd ware. Maer siersel zelf is niet keurig; want het drukt eerder een kunstig, een bygevoegd sieraed uit, dan een natuerlyk sieraed. Daer is nagenoeg even zooveel verschil tusschen als in het fr. ornement en embellissement. - Dat er wast. Neen, wassen, dat is groeijen, doet het niet meer: ter nauwernood leeft het nog, anders zou de storm het niet af of weg kunnen rukken.
-
voetnoot16.
- - De zinsnede hangt nog altyd af van zie in v. 14. Doch het geldt hier geene wagens of boomen, die door den wind omgesmeten of omgeworpen worden; maer bladeren die alleen verstrooid kunnen worden. 't Is waer, dit rymt niet met weggereten, hetwelk zelf niet rymt met de goede rede.
-
voetnoot17.
- - Dit vers is beter. Dwarlen, versterkt van warlen, heeft de beteekenis, maer versterkt, van draeijen, doch altyd in een kwaden zin. De vorm is frequentat. Het woord wordt vooral gezegd van den wind, dwarlwind, in 't fr. tourbillon. Hier zegt het zooveel als het fr. en tournoyant.
-
voetnoot18.
- - Hier is dan eindelyk de zaek uitgedrukt, waer de Dichter in de vorige verzen op zinspeelde. Maer het komt wat laet, want het brengt dezelfde denkbeelden meê, welke te voren reeds uitgedrukt waren.
-
voetnoot19.
- - Hoogen de overplaste paden of voetwegen. Het epitheton is schoon en dichterlyk, en hoogen gebruikt in den zin van hoog of hooger maken, anders gezegd verheffen. Men zegt den dyk hoogen; maer hier is het beeld gezocht, en dus niet natuerlyk of ook niet gepast.
-
voetnoot20.
- - Ik zou liever gras genoemd zien dan kruid, dat het v denkbeeld van leven meêbrengt, als verwant zynde met groeijen. 't Is waer, gras is daer insgelyks meê vermaegschapt; maer dat behoort ten minste beter tot de voetpaden, en het kruid eerder tot het veld.
-
voetnoot21.
- - Voel. Deze gebiedende wyze, reeds gebruikt in v. l, kon vermyd worden, doch vooral de gebiedende wyze zie, die hier tot vier- of vyfmael herhaeld wordt. - Het byv. naemw. guur beteekent streng, onaengenaem, en wordt veelal van het weder gezegd.
-
voetnoot22.
- - Dit vers ware goed en zinryk; maer het stuift van v. 14 doet er kwaed aen, als hetzelfde denkbeeld uitdrukkende.
-
voetnoot23.
- - Wel, op zichzelve; maer de raed is toch niet redelyk. De Dichter had, hier nog meer dan in v. 6, reden om Corinna op te wekken tot de vlugt.
-
voetnoot24.
- - 't Laatste straaltje. Welk straeltje? Zulks diende van regtswege bepaeld te worden. - Dreigt te smoren. Het eerste werkw. is dichterlyk, want het geeft leven aen het straeltje; maer het tweede beteekent stikken, en men ziet niet hoe of waerin.
-
voetnoot25.
- - Het woord dorpklok ware zeker gepaster. Voorts komt de gedachte hierop neêr: het laetste daglicht wil verdwynen voor dat het avond is; maer die gedachte is niet duidelyk; zy brengt zelfs zekere tegenspraek meê.
-
voetnoot26-27.
- - Dat. Versta dewyl, in welken zin het voegw. dat niet zelden gebruikt wordt in de gemeenzame spraek. - Zijn blik zoo somber staat. Ook niet duidelyk, want de blik des hemels en het licht des hemels zyn een en 't zelfde, en worden hier misselyk onderscheiden. Voorts behelzen deze twee en de acht of negen volgende verzen niet dan valsche gedachten of mistroften beelden.
-
voetnoot28.
- - Het byvoeg. naemw. loom beteekent stram, traeg; maer neêrgebogen kan niet wel van den dag gezegd worden: ik althans versta de uitdrukking niet.
-
voetnoot29.
- - Zou men niet eerder mogen zeggen van den herfstdag dat hy vliegt, dewyl hy zoo kort is? Voorts is het denkbeeld van kwynen reeds uitgedrukt door lustloos van het vorige vers, en traeg insgelyks door loom, zoo wel als door kruipt.
-
voetnoot30.
- - Neen, vakerig, en rondzien, en uit de oogen rondzien, dat alles wordt niet wel gezegd van den dag, die geene oogen heeft noch aennemen kan. Het slaperig oog der dagbode van Bild. is wat anders gepast en nauwkeurig.
-
voetnoot31.
- - Dit vers is op zichzelve wel goed, doch het verliest zyne waerde door de misselykheid van het beeld waer het deel van inaekt.
-
voetnoot32.
- - Tillen beteekent hier opheffen; maer men kan den dag zoo min een hoofd toedichten als oogen. Febus die, by Bild., aen den hemelboog staende naer de armen van Tethys zucht, en daerom niet hooger klimt, is veel dichterlyker en schooner.
-
voetnoot33.
- - Insgelyks toepasselyk op de zon, niet op den dag. Het is wel waer dat de Dichter van den dag sprekende aen de zon denkt; maer hy hadde de zon zelf moeten noemen, of eerder Febus, dat is, de verpersoonlykte zon, om eene goede allegorie daer te stellen. Daerenboven is de uitdrukking ook niet goed; want blozen is veel zwakker dan glanzen of gloeijen, en het zou eerder behooren sterker te wezen.
-
voetnoot34.
- - Het woord blik van v. 27 komt hier te haestig weêr, en verraedt armoede. - Spillen, dat is verkwisten of zonder bescheid gebruiken, in 't fr. prodiguer, brengt een denkbeeld van overvloed meê, en dit strydt met het denkbeeld van beproeven. fr. essayer.
-
voetnoot35.
- - Die de treurige aarde. Ja, maer dat denkbeeld was ook al uitgedrukt in v. 10. - Troost, dient opgevat voor trooste in byvoegende wyze of liever in optativo; maer de herhalig van tr is hier minder aengenaem dan de alliteratie van v. 10. Het is hier eerder wanklank.
-
voetnoot36.
- - o Mistrouw! Waerom? De Dichter zegt het niet en moest het zeggen. - Die valsche of bedriegelyke stralen. Het diende al mede gezegd hoe en waerom die stralen valsch zyn. Daerenboven strookt het hier gezegde niet wel met den blik en den somberen blik der vorige verzen.
-
voetnoot37.
- - Behalve dat waterig en stralen schieten niet goed overeenkomen, is er verwarring in de denkbeelden. De zon, ja, schiet stralen, maer het zonnelicht niet, want de stralen zyn het licht en het licht zyn de stralen. - Men mag hier byvoegen dat de Dichter in te veel byzonderheden of détails treedt en daerom zyn schildery overlaedt. Bild. zou dat alles met een paer trekken uitmaken, maer krachtige trekken die de beelden levendig voor de oogen stellen. Wat ontbreekt aen Tollens? geleerdheid, kennis der mythologie, kennis vooral der oude grieksche en latynsche letterkunde, die hare schatten voor Bild. uitspreidt.
-
voetnoot38.
- - Dwalen of omzwerven. Dit vers is goed; maer de Dichter hadde hier zyn tafereel moeten staken; want in de volgende verzen valt hy in gedurige herhalingen en wordt daerom vervelend.
-
voetnoot39.
- - Hoe een dal sidderen kan, verklaer ik niet te weten, zoo min als hoe een dal kan overvallen, dat is overrompeld of verrast worden; want overvallen moet hier een van die twee beteekenen.
-
voetnoot40.
- - Ja, maer datzelfde zagen wy reeds in v. 13 en 14. Voorts past het by voeg. naemw. weerloos op schapen en sommig pluimgedierte, maer volstrekt niet op dalen. En eindelyk komt de zin hierop neêr: Zie de dalen.....die gy ziet. Kan men dat schoon heeten?
-
voetnoot41.
- - Ik heb die stormen reeds gezien in v. 13, en daer mogt het by blyven. Het werkw. pakken is onzydig gebruikt in den zin van het fr. s'entasser, s'accumuler, s'amonceler, en dat kan er zeer goed door; maer stormen die pakken, hoe kan men zich die verbeelden?
-
voetnoot42.
- - De uitdrukking zich vormen is hier eene soort van gallicismus, dien men in het nederduitsch vermyden moet. Over het woord vormen, zie onze aenteek. op Bild. Hoop, v. 137, en Geestenwareld, v. 7. Daerenboven sluit het denkbeeld van pakken, ophoopen dat van vormen uit.
-
voetnoot43.
- - Tilt. Dit werkw. reeds gebruikt in v. 32, mogt hier zoo haestig niet weêrkomen. Waerom niet beurt dat juist hetzelfde zegt? - Het woud zyn naakte takken. Dit brengt ook het denkbeeld weêr, reeds uitgedrukt in v. 15.
-
voetnoot44.
- - Om ontferming. Valsche metaphoor. Het woord kan veel doen in het oog des Dichters, maer om ontferming bidden kan het volstrekt niet.
-
voetnoot45.
- - Hoor! Hier heet het nu eens hoor, dat nog veel sterker is dan zie; want men ziet in de verte, doch men hoort slechts in de nabyheid. Hoe is het mogelyk dat de Dichter niet opgemerkt hebbe, dat hy te veel leelyke dingen laet hooren en zien aen zyne Corinna, die meer dan half dood moet zyn eer zy, op 's Dichters raed, de vlugt neemt. - De losgebarsten rukken. Dit laetste is gebruikt in den zin van het fr. secousse of coup de vent, en daer kan het goed voor dienen.
-
voetnoot46.
- - Zie, voor het werkw. teisteren, onze aenteek. op v. 105 van Bild. Herfst. Het woord kuif, verwant met het fr. couvrir, beteekent deksel, inzonderheid hoofddeksel, kap. Men gebruikt het voor den vedertop op het hoofd van sommige vogelen. Zoo spreken de Franschen van de poule huppée, of de gekuifde hen. Vglk. ook Bild. Waarachtig Goed, v. 215. Hier kan het niet beteekenen dan top, fr. la cime, namelyk der boomen, maer dat beteekent kruin ook (zie onze aenteek. op Bild. Herfst, v. 14), en dus is het in dit vers overbodig, behalve dat kuif van geen boomen gezegd wordt.
-
voetnoot47.
- - Het simplex havenen, verwant met oefenen, stemt overeen met het lat. colere. Van daer ongehavend, lat. incultus. Met een byw. vervoegd, wordt het veelal in een kwaden zin gebezigd, als hy werd leelyk, deerlyk gehavend, fr. il a été maltraité. Hier kan het voorvoegsel ver daervoor dienen; maer het woord is nauwelyks gebruikt.
-
voetnoot48.
- - Neen. Men reikt de handen en de armen; maer de oogen wendt men. Geheel anders is het met hetzelfde werkw. onzydig en overdragtelyk gebruikt, b.v. zoo ver de oogen reiken kunnen, enz. Dat is goed nederduitsch.
-
voetnoot49.
- - Dat is wederom te voren reeds gezegd, namelyk in v. 15.
-
voetnoot50.
- - Het deelw. verstorven volgt niet wel op verdunnen, als brengende zekeren wanklank meê in zulke korte verzen.
-
voetnoot51.
- - En gij. Het comma stonde beter na dan voor gij. - Schoonste gaard van allen. De Dichter bedoelt den dusgenaemden wijngaerd, van 't hgd. Garten, het fr. jardin, het ital. giardino. In 't fr. heet men dien gaert, vignoble, geheel onderscheiden van vigne, dat by ons veelal wynstok genoemd wordt. Maer is het byv. naemw. schoonste daer wel op toepasselyk? Ik geloof het niet.
-
voetnoot52.
- - De alliteratie is hier niet onaengenaem; maer welig is mede het woord niet, sprekende van den wynstok in den herfst, althans op het einde van den herfst, wanneer al datgene geschiedt waer boven melding van gemaekt is. Ik twyfel zelfs of men dan nog zeggen mag dat hy wast.
-
voetnoot53.
- - Ei! waerom niet? daer zal zeker niemand van verwonderd zijn, als de Dichter, met zijn ondervragenden vorm schynt te wezen, en aldus aen zyn vers een kinderachtig voorkomen geeft.
-
voetnoot54.
- - Dit vers vooral heeft het aenzien van hetgeen de Franschen une niaiserie heeten. Poezy is het zeker niet, behalve dat een weinig hier dubbelzinnigheid meêbrengt. Een weinig tyds diende het te zyn of een korten stond, of iets dat duidelyk op tyd slaet.
-
voetnoot55.
- - IJdel wenschen. Ja, en zelfs wat al te ydel, want redelyk is het niet. - IJdel staren. Dit laetste zegt zooveel als staroogen, met gespannen oogen bezien, intentis et fixis oculis intueri, zegt Kiliaen op het woord starren, dat oudtyds alleen gebruikt werd. Maer dat staren komt hier niet te pas, dan om te rymen met het volgend blaren, dat ook al beter blaâren zou geschreven zyn, want blaer is ook een zelfst. naemw. en beteekent geheel iets anders.
-
voetnoot56.
- - Wiegen beteekent heen en weêr gaen, en wordt zeer wel gezegd van een schip; maer hier zou het frequent. wiegelen gepaster zyn.
-
voetnoot57.
- - Dit vers schynt wel een beetje uit de lucht te vallen: het is toch zeker door het vorige niet aengebragt. Over het werkw. kozen, zie de aenteek op Bild. Herfst, v. 94.
-
voetnoot58.
- - Zeker nergens meer, maer het is een dwaes die ze nog zoekt en de Dichter mogt dat niet vragen.
-
voetnoot59.
- - Waerom hier liever de twygen of scheuten genoemd, in 't fr. rejetons, dan de takken of den geheelen boom?
-
voetnoot60.
- - Dit vers is op zichzelven goed, en zelfs dichterlyk.
-
voetnoot61-62.
- - Lust en leven, enz. herinneren aen de verzen van Bild. in diens Herfst, v. 37, vlgg., maer daer komen zy beter op hun plaets.
-
voetnoot63.
- - Vlugt en vogels. Bild., sprekende van den jager (Landheil, v. 94, 95), zegt: Of zendt der roovren vlucht, die ooft en oogst verslinden, de vlugge kogels na. En zoo is het wel en hoogst dichterlyk. Maer hier niet, want de vlugt zyn de vogelen en de vogelen zyn de vlugt. Men zegt in 't fr. une volée d'oiseaux.
-
voetnoot64.
- - In 't vaarwel. Versta, in hun afscheid; maer ik zou hier liever by dan in lezen, en weet toch niet of het gezegde waer is.
-
voetnoot65.
- - Stil. Hier volgen weêr herinneringen aen den Herfst van Bild. - Door de hagen. Hadde de Dichter gezeid in de bergen, zyn dreunen ware wel gebruikt, maer gezegd van hagen, deugt het volstrekt niet.
-
voetnoot67.
- - Bild. spreekt van een jachtstoet en dat is verkieslyk; want de adel klinkt wat al te feodael in een vry land. Daerenboven, wanneer de adel in het woud jaegt, kan zyn geschut in de hagen niet dreunen, want in het woud zyn geen.
-
voetnoot68.
- - Een waer disparaet. Waer enkel van schot gesproken wordt, komen geene lagen of strikken te pas, behalve dat die gespannen of gelegd, maer niet beraemd, dat is vastgesteld, worden. Bild. spreekt in het Landheil, v. 95, van het garen dat de jager uitbreidt, van den lysterboog dien hy spant, en dat zyn lagen, maer hier zie ik er geen. En al zagen wy er, dan zou dit geene reden zyn om Corinna tot de vlugt aen te manen: het schot alleen kon verschrikken.
-
voetnoot69.
- - Het byw. terug ware beter dan weêrom, dat eigentlyk het fr. de rechef beduidt. - Een vlek, volgens het bestaend gebruik, is iets meer dan een dorp, minder dan eene stad, die poorten doet onderstellen.
-
voetnoot70.
- - Uit hun kloven. Welke kloven, ongetwyfeld kloven van rotsen, maer van rotsen is hier geen spraek, derhalve mogt de Dichter van geen kloven gewag maken.
-
voetnoot71.
- - Duizend vogels. Maer zyn die in v. 63 niet vertrokken? Men ziet, dat alles is roekeloos byeen geflanst en kan niet behagen. Daer staet op als deelmakende van opstuiven, dat is opvliegen, waer het zeer wel voor dient.
-
voetnoot72.
- - Namelyk door het schot van v. 66, maer dat doet hier zyn werk wat al te laet. Voorts laten wy de jagers beslissen of dit alles gebeurt gelyk de Dichter het voorstelt.
-
voetnoot73.
- - Dit wordt toch gezegd van dezelfde vogelen die in v. 63 reeds heen gevloden zyn en in v. 71 uit de kloven opstuiven. Zulks hangt dus niet goed aeneen, en kan het in eene verhandeling met veel woorden gewettigd worden, in poezy zal het zeker niet nauwkeurig of schoon zyn.
-
voetnoot74.
- - Dat der lente in den derden naemv. staet, blykt; maer of de trekvogels van het najaer ook de zangers zyn van het voorjaer, laet ik onbeslist. In alle geval geef ik toch den voorkeur aen het vers van Bild. Landheil, 98: Dan, zangers, mocht voor 't minst uw zangtoon u beschermen.
-
voetnoot75.
- - Waerheen dan, naer 't noorden? In tegendeel, zou men zeggen; want naer mate het hier lente wordt, verwydert zich de winter van het noorden en gaet in 't zuiden heerschen. - Waart, even als het lat. versus, is soms bywoord, soms voorzetsel, en wordt in beide gevallen van achteren aengevoegd; maer in het tweede geval blyft de uitgang onveranderd, als in stadwaert, huiswaert, hemelwaert. Waarts, daerentegen, is een byw. aen de s erkennelyk. De Ouden schreven altyd waert, en zoo zegt men nog te mywaert, te huiswaert, enz. Hier is het een samengesteld byw., en de uitgang wettig. Maer in stede van trekt en huiswaarts trekt, laze ik liever vertrekt of zich verwydert: dat zou zeker nauwkeurig zyn.
-
voetnoot76.
- - Het werkw. toeven is hier gebruikt in zynen onzydigen zin, gelyk aen het lat. morari. Doch welk een zonderling denkbeeld geeft de Dichter van zyne Corinna, die buiten schynt te willen blyven, wanneer niemand het er meer houden kan? Kiesch of dichterlyk is dat niet.
-
voetnoot77.
- - En nog kan deze onlust hare hardnekkigheid niet buigen, als blykt uit de volgende verzen.
-
voetnoot78.
- - Behalve dat die reden veel zwakker is dan die in het vorig vers uitgedrukt, blyft het eene herhaling van v. 63.
-
voetnoot79.
- - Al mede eene herhaling van v. 56, en eene zwakke reden na het kletteren van den hagel.
Nu gaet de Dichter zynen overgang maken, maer ongelukkiglyk op de onnatuerlykste, op de onredelykste wyze der wereld, terwyl zy zoo wel en zoo gemakkelyk by Bild. aengebragt wordt.
-
voetnoot80.
- - Maar wat deert u? Ydele sprong om van het veld weg te raken, maer die door niets gewettigd wordt. Het zelfde mag men zeggen van het tweede nog meer onwaerschynlyk halfvers: maar wat draalt ge, en wilt gy zelfs den kletterenden hagel niet vlugten! Dralen zegt zooveel als talmen, in 't lat. cunctari, morem trahere.
-
voetnoot81.
- - Louter vulsel. Het eenvoudige hier ware beter.
-
voetnoot82.
- - Het werkw. hygen, van den klank gemaekt, voor het zwoegende geluid dat iemand laet hooren die moeijelyk de lucht in de longen trekt, is veel te sterk van beteekenis om by het verkleinwoord zuchtje te passen, behalve dat het by 't uitgeven van zuchten niet eigen is. Zoo is het even met halen. Men haelt den adem in, maer zuchten slaekt men, van binnen naer buiten.
-
voetnoot83.
- - Al wederom louter vulsel, en dat hier niet meer voegt.
-
voetnoot84.
- - Och. De Dichter schynt nu de reden te vinden of te raden van dat dralen en dat zuchten; maer die reden zelf is onredelyk. - Wat voor waerom. - Hangt gij, blyft gy hangen, of gehecht, diep verslagen of ontmoedigd, gelyk het veld van v. 10.
-
voetnoot85.
- - Dit vers, dichterlyk genoeg, zou goed zyn, ware al het overige goed.
-
voetnoot86.
- - En gelijkt. Beter vergelykt; want gelyken beteekent gelyk zyn, en is van aert onzydig.
-
voetnoot87.
- - De Dichter wil te kennen geven dat Corinnas levensdagen afvallen gelyk de bladeren der boomen in den herfst. 't Is waer, het spreekwoord zegt omnis comparatio claudicat; maer deze springt op twee krukken, behalve dat zy de reden niet wel zyn kan, waerom Corinna per fas et nefas buiten wil blyven. Veel schooner en nauwkeuriger is het distichon van den lat. Dichter:
Vita quid est hominis? viridantis flosculus horti,
Sole oriente oriens, sole cadente cadens.
-
voetnoot88.
- - Dat spooksel is juist zoo ydel niet, en varen is te onbeduidend om dichterlyk te heeten.
-
voetnoot89.
- - Dat is eene zonderlinge philosophie, en het byw. veel opregt plat en belachelyk. Weet de Dichter dan den juisten tyd waer men voor de dood mag of moet beginnen te beven?
-
voetnoot90.
- - Zeer wel, zoo dat al weder geene soort van herhaling van de reeds meermalen uitgedrukte gedachten was.
-
voetnoot91.
- - In onz' lentejaren, zou duidelyker en, naer myn inzien, beter wezen.
-
voetnoot93.
- - Het werkw. zuchten is veel te zwak van beteekenis om van stormen gezegd te worden, behalve dat wy die stormen voor 't minst al twee mael ontmoet hebben.
-
voetnoot94.
- - Het werkw. slaen is hier volstrekt niet eigen; het teisteren dier stormen in v. 46 was veel beter.
-
voetnoot96.
- - Verkieslyk ware gewis tegengloeien dan aengloeien.
-
voetnoot97.
- - Het woord drassig is wel gekozen; in 't fr. zegt men marécageux, bourbeux. - Verzakken staet gelyk met het fr. s'affaisser, namelyk door de gedurige regens, en het woord is nadrukkelyk genoeg; maer de Dichter heeft er, in de volgende verzen, niets tegen te stellen.
-
voetnoot99-100.
- - Twee goede verzen, maer die geene tegenstelling meêbrengen tegen de twee vorige.
-
voetnoot101.
- - De aenbraek van den dag is eigentlyk zyne opkomst of wat de Franschen noemen le point du jour. - Het werkw. schorten beteekent opbinden, van schort, voorschoot, bovenkleed. Het beteekent ook overdragtelyk tegenhouden, stuiten, maer hier moest het denkbeeld van vertragen uitgedrukt worden en daer kan schorten niet wel voor dienen.
-
voetnoot102.
- - Gebrekkelyk vers. Die zou moeten op dag slaen, maer eigentlyk slaet het hier verkeerdelyk op aanbraak. - En kwijnen gaet niet goed met snel noch met afreis. Het moest eerder spoedt zyn.
-
voetnoot103-104.
- - Twee goede verzen, en zelfs een aengenaem denkbeeld uitdrukkende.
-
voetnoot105.
- - Het werkw. genieten mogt niet absolutè, dat is, zonder voorwerp gebruikt zyn. - Vergeten. Dit gaet beter absolutè gebruikt, maer toch is het zwak en onbeduidend.
-
voetnoot106.
- - Hy wil zeggen: alles zoekt binnen schuilplaets te vinden; volg dus dit voorbeeld na. Maer in al het vorige van het dichtstuk hebben wy nog niets ontmoet dat zich schuil houdt. Het hier gezegde blykt dus niet waer te zyn.
-
voetnoot109.
- - Daer moest staen ons toelachen; want het enkele lachen neemt niet zoo wel eene overdragtelyke beteekenis aen.
-
voetnoot110.
- - Het werkw. derven is hier niet keurig; want daer is niets gezegd waer het op slaen kan. Het staet enkel voor 't rym, en daer kan het niet door gewettigd worden.
-
voetnoot111.
- - Wat is dat, het loon der liefde? Een onbepaeld gezegde en een raedsel, alweêr om het rym.
-
voetnoot112.
- - Besterven, dat is bleek worden, eene doodskleur aennemen, en als dusdanig hier redelyk goed. - Maer natuur gepersonnifiëerd, moet met eene hoofdletter geschreven zyn.
-
voetnoot113.
- - In plaets van legt diende het hier spreidt te zyn, vooral omdat er niet bystaet waerop. De Dichter zou in dit vers even als in v. 111 beter gedaen hebben met haer te gebruiken dan zyn; want de liefde is vrouwelyk, en wordt dan slechts met een mannelyk bezittelyk voornaemw. gebezigd, wanneer men er Cupido door verstaet, wat hier het geval niet is.
-
voetnoot114.
- - Dat kan er door, maer toch zie ik niet hoe het te pas komt.
Kortom, het stuk van Tollens is over 't algemeen zwak, zeer zwak, slecht aengelegd, vol van verkeerde uitdrukkingen en gedachten. Hy heeft er zeker veel betere gemaekt; maer na het voorbeeld van Bild., die hetzelfde onderwerp heeft verhandeld, hadde hy er moeten van afzien of er oneindig meer over nadenken.
|