| |
| |
| |
XXV
Volksfeesten.
1848.
I
De feestgalm ruischt langs markt en straten,
De volkeren zyn uitgelaten,
De weêrklank dryft den juichtoon rond,
De vanen die de gevels tooijen,
En kronklend waeijen uit hun plooijen,
Verkondigen een blyden stond.
't Is schoon als eene woelige menigte van allerlei stand deel neemt aen openbare vermaken, die uit eene edele oorzaek zyn ontstaen en een edel doelwit hebben: zoo als de Godsdienst, de vaderlandsliefde, het levendige gevoel der volkskracht, de vereering van oude wapenfeiten, groote gebeurtenissen, die aen ryk en volk als 't ware een nieuw aenschyn hebben gegeven, of de bezondere voortbrengsels der natuer in een land, met alles wat daeruit op de maetschappy voortvloeit; dan bestempelen wy die vermaken met den name van volksfeesten, als waeraen de gansche natie, groot en klein, deel mag nemen, om er den staets- | |
| |
besture hare vreugde of haren dank te betuigen. Dan gelykt de natie aen eene familie, die 't feest van derzelver hoofd viert.
Men beseft hieruit, dat er eene groote verscheidenheid kan plaets vinden in het doel, dat men door volksfeesten wil bereiken. Maer hoe meer deze rechtstreeks uit het middelpunt der volkseenheid uitgaen, hoe meer aendeel het vaderlandsche gemoed er in neemt, hoe meer geestdrift men derhalve by de viering derzelve bespeurt, des te meer verdienen zy in den beperkten zin des woords volksfeesten genoemd te worden.
Zulke plechtigheden vierden de Grieken in hunne kampgevechten. By dezen smolten de verschillende gewesten, waerin het land verdeeld was, tot een enkel werkelyk geheel te samen: ook was de invloed dier volksfeesten op den volksaerd zoo groot, dat de olympische spelen de grieksche beschaving in Godsdienst, wetenschap en kunst niet weinig bevorderden. Die spelen verwekten eenen algemeenen staetszin, boezemden den volke levenskracht en heldenmoed in, en ontvlamden geest en harte voor alles wat schoon, verheven en heilig is; met éen woord: zy waren vaderlandsch.
Min belangryk, oneindig minder schoon komen ons reeds op den eersten oogslag de volksfeesten der Romeinen voor. Aenvanglyk waren dan ook die feestelyke volksvereenigingen bestemd om hunnen oorlogsgeest op te wekken; maer weldra daelden zy tot bloote volksvermaken af, en kregen dikwerf een bloedig en noodlottig einde, doordien zy onder de feestgenooten van den circus zoowel te Rome als te Constantinopelen eenen gevaerlyken partygeest voedden. Hierby kwam, dat zy het zuiverste menschelyke gevoel verstompten: men denke slechts aen hunne bloedige menschen- en dierengevechten.
Als men hooger dan de Grieken en Romeinen, immers
| |
| |
in de hoogste oudheid opklimt, ziet men de volksfeesten dienstbaer gemaekt ten voordeele der ware staetkunst, die der volksgeaerdheid altyd in de hand wil werken.
Reeds had Mozes onder de Israëlieten, in volksfeesten vereenigd, eenen volksaerd gevormd, die na Palestinas inneming steeds nieuw voedsel vond in het strenge vasthouden aen die nationale plechtigheden, bezonderlyk in de jaerlyksche bedevaerten, om Paeschen, naer Jerusalem te doen. Men zou geneigd zyn te denken, dat nog hedendaegs, na dat hun politisch bestaen sedert eeuwen vervallen is, het aloude karakter van dit volk hoofdzakelyk door de onafgebrokene gehechtheid aen hunne feesten voortleeft.
De Turken hebben hun vermaerd Bairamsfeest, en de Hindoes het niet minder beruchte wagenfeest.
Met den zegeprael des christendoms op het heidendom begint een ander tydvak voor de nationale feestvieringen. De nieuwe natiën, die zich na de volksverhuizingen vormden, verlevendigden en veredelden door christelyke feesten 't nationale gevoel. De grond dezer plechtigheden was die der oude wereld niet meer, ofschoon vele heurer gebruiken bleven bestaen. Het christendom heeft onder die betrekking het heidendom nog niet geheel en al uitgeroeid.
Zoo hielden naest de ridderspelen de zottenfeesten en de vastenavondsgrappen zich staende. Ook behield ieder volk min of meer zyne bezondere vermaken. Engeland laet zyne hanengevechten, paerdeloopen en zeespelen niet varen; Portugal en Spanjen verlustigen zich by voortduer in hunne stiergevechten; Rusland viert op den 6den january zyne waterwyding; in de paeschweek wordt er geschommeld, en de op de Neva gebouwde ysbergen vermaken bezonder dat volk in zyne zoogezegde boterweek of vastenavond. De Franschen, hoezeer van eenen levendigen nationalen geest
| |
| |
doordrongen, hebben wegens hunnen bewegelyken aerd, geene eigenlyke nationale feesten, ten minste zoo men de kampspelen of zoogenoemde revuën, onder deze niet mede telt. Het schitterende volksfeest, dat den 14den july 1790 op het vermaerde Champ de Mars, in tegenwoordigheid des konings en der gansche natie, gevierd werd, scheen als plechtige gelofte wederkeeriger trouwe veel goeds te voorspellen, maer werd al ras door de gruwels der omwenteling, die er op volgden, verdonkerd. De na der hand aldaer zoo dikwyls vernieuwde volksfeesten hebben geene herinneringen nagelaten in het wispelturige buerland, omdat zy met de overleveringen, met de herinneringen van 't oude vaderland in geen doelmatig verband stonden. Het alles overheerschende Parys trad altyd alleen op den voorgrond, zonder door de andere steden of departementen des lands bygestaen te zyn.
De Duitschers hebben vele bezondere volksplechtigheden, maer geen algemeen nationael feest, dat alle gewesten in eenen enkelen geest vereenigt; zelfs heeft, om elken steen des aenstoots uit den weg te ruimen, de koning van Pruisen dit jaer den 18den dag van juny als volksgedenkdag aen den slag van Waterloo afgeschaft.
Dan het is tyd, dat wy na dit uitstapjen by den vreemde en den nabure, op onzen bodem weêrkeeren. Werpen wy eenen vluchtigen blik op de pogingen onzes staetsbestuers sedert 1831, om den nationalen geeste weder eene doelmamatige strekking te geven.
Jaerlyks tegen het einde van september viert vooral de hoofdstad het aendenken der omwenteling van 1830, of liever het begin eener nieuwe orde van zaken, waeruit Belgies zelfbestaen geboren is.
Vele jaren achtereen vergenoegde men zich met de gewone, alom in dorpen en steden gepleegde verlustigingen, ook in Brussel te volgen. Men beloofde pryzen aen de beste
| |
| |
balspelers, kruis- en armboogschieters, aen de zakloopers, mastenklauteraers en zwemmers, en een deel dier vermaken, zoo als dat der schutteren bleef eigen aen onzen landaerd. Men opende den nieuwsgierigen vreemdelingen de Museums van schilderyen, van aloude wapenen en werktuigen, men maekte hun den toegang tot de boekeryen en de openbare gebouwen gemakkelyk. De straten werden buitengemeen vercierd, des avonds was er algemeene verlichting, als om den feestdag te verlengen. Klokken en kanonnen verkondigden dagelyks het begin der vermaken. In de warande en elders hoorde wie 't lustte, toonkunstige wedstryden aen. In de kerken werd een heerlyk Te Deum gezongen. Des avonds danste men op drie, vier verschillende plaetsen in de opene lucht en in de byzondere gezelschappen. Kortom, wie alles, wat de septemberfeesten verlevendigde, hadde willen zien en hooren, die had zich, gelyk men zegt, ten minste in zessen moeten splitsen: doch voor menigen Brusselaer bleef een goed deel dier feestverlustiging een gesloten paradys. Het leger met de burgerwacht moest ten minste eenen ganschen dag onder de wapenen staen; en die toch mochten aen geen heen en weêrloopen denken, die moesten maer stillekens den hun aengewezenen weg volgen; en, men moet het bekennen, het feest der vrede zag er voor dezen zoo wat oorlogszuchtig uit.
Ziet daer een aental vermaken, die sedert 1831 jaerlyks eene menigte volks uit alle gewesten naer de brusselsche Septemberfeesten uitlokken. De yzeren wegen brachten telkens een grooter aental nieuwsgierigen naer de hoofdstad.
Dan, het jaer 1848, dat voor onze buren niet alleen, maer voor gansch Europa zoo noodlottig afliep, verhief die feesten tot eenen gansch buitengewonen luister. Ver van de streken, waer de storm broeide of woelde, scheen Belgie nooit rustiger geademd te hebben.
| |
| |
Alles wat ter verheerlyking onzer landstreek dienen, alles wat de liefde tot het vaderoord verhoogen konde, werd in 't werk gesteld om de talryke bezoekers in te nemen en te verrukken. Het voorledene werd als met eene tooverroede opgedaegd. Het oude Belgie scheen op te staen om zich met het jonge Belgie te vereenigen. De tyd der gemeenten, toen elke stad veelal op zich zelve stond, de tyd der ambachten en neeringen, toen werk en nyverheid een privilegie was, scheen weêr te keeren, doch alleenlyk om eenen vaderlandschen ommegang daer te stellen. Al wat onze grootouders afzonderlyk gezien hadden, zou hier vereenigd zyn. Het was als of de voorgaende eeuwen, met hunne blyde inkomsten een bezoek kwamen afleggen, om den Belgen toe te juichen, wegens de wettige houding, die zy aennamen, terwyl men elders aen 't woelen was.
Uit Mechelen kwamen de statige reuzen met hun geheel huisgezin, en vergezelschapt door het ros Bayaert en de Heemskinderen, door het Sinjoorken en het geluksrad om der reuzenfamilie van Brussel een plechtig bezoek af te leggen; deze deed den vreemden de eer van hun de stad met hare merkwaerdigheden te toonen.
Uit Ath kwam met zyne tedere wederhelft de snoever Goliath; uit Bergen kwam de alom en altoos zoo hooggevierde ridder Sinte-Joris met den draek en zyn gevolg; terwyl Antwerpen den vermaerden Antigonus, als volksvertegenwoordiger naer de hoofdstad zond. Zy deden allen met Papa en Mama, met Janncken en Mieken, hunne kinderen, twee triomftochten door Brussels hoofdstraten. Daer was een gewoel, een gedrang en gepers, om de heldenbeelden onzer ouderen in oogenschouw te nemen, gelyk men er in Brussel nooit te voren gezien had. Men begreep, dat onze voorouders er zich meesterlyk op verstonden om in alles en zoo ook by volksfeesten, het volk door reuzenachtige gedenkteekenen diep te treffen.
| |
| |
Dit denkbeeld is zoodanig waer, dat, toen Gent achter Brussel eenen historischen stoet der graven van Vlaenderen instelde, die door de tegenwoordigheid der koninglyke familie verdiend heeft vereerd te worden, by al dien prachtstoet, by al die triomfwagens, hoezeer bewonderd, een enkel voorwerp het volk schokte: namelyk het colossale beeld van Jacob van Artevelde, dat de politische grootheid eens helden den volke stoffelyk voorstelde.
Zeker, eenen gestorvenen held of een heldengeslacht te vertegenwoordigen door reuzen, die de bewondering der aenschouweren tot zich trekken, is eene poëtische gedachte, die van ouds by ons voortwortelde. Van ouds zong men by ons:
‘Wy zyn van reuzen gekomen.’
Van ouds had stad en dorp zelfs zyne reuzen, waervan nog de beroemdste die van Antwerpen en Wetteren zyn.
En wie onzer gevoelt zich niet diep getroffen als hy, by groote volksfeesten, het aloude lied hoort aenheffen:
Al die daer zeidt: ‘De Reus die kom!’
Keere weerom, Reusken, Reusken,
Als Willems zaliger dit liedeken, dat onze voorouders by onze wieg gezongen hebben, in een uitgelezen gezelschap van dilettanti of toonkunstliefhebbers bywylen eens aenhief, vergat men al de operadeuntjens, die jaerlyks uit Parys tot ons komen; een naïve lach ontlook rondom alle lippen, en de oude wiegezang sprak tot iederen harte.
| |
II
Dan, volksaerdiger dan die oude vertooningen scheen ons
| |
| |
op de septemberfeesten het nuttige deel des programs: de vertegenwoordiging der negen gewesten, die ons koningryk uit maken, en 't door hunne natuer- en nyverheids-voortbrengsels vercieren. Elke provincie had als zinnebeeld eenen grootschen wagen naer de hoofdstad gezonden.
Zoo zond Luxemburg eenen wagen, die den rotsachtigen grond dier streek daerstelde en door eenen gevelden eikenboom samenhield. Oude en nieuwe boschbewoners, als beeren, wolven, herten, evers, vossen, hazen en roofvogels nestelden op die rotsen. Jagers met wapenen uit verschillende eeuwen voorzien, togen met hunne honden ter jacht. Die bezielde wagen werd door wel kleine maer sterkgespierde ardennerpaerden voortgetrokken.
Op de jagers volgen natuerlyk de veeteelers, en Limburg verbeeldde dezen doelmatig. De wagen dier provincie stelde eene lieflyke hutte voor, te midden eener hegge uit wilde rozen en doornen saemgevlochten. Beschermd door het verre vooruitstekende stroodak, speelt er voor de hutte een jong huisgezin met lammeren en duiven. Krachtige koeien en ossen trekken dien landwagen voort, welke door struische boeren gevoerd wordt. Herders en melkvrouwen in eenvoudige kleederdracht volgen den stoet.
Op de jacht en de veeteelt volgt in de orde van's menschdoms ontwikkeling zelve de akkerbouw; men vergenoegt zich niet meer met de opbrengst des wouds en het vleesch der tamme dieren, de grond moet zynen bebouweren het edelste voedsel opleveren. Nu, Westvlaenderen verpersoonlykt best de wonderen, door de vlyt zyner akkerlieden voortgebracht. De wagen dier provincie muntte gelyk de twee vorigen door zyne landelyke eenvoudigheid uit. De oogst en zyne opbrengst maekten er het voorste tooneel van uit; het tweede gedeelte diens wagens bestond uit eene visschersboot, op welker zeil de namen van Ostende, Blankenberg, Nieupoort en Heyst stonden. Het behoeft nauwe- | |
| |
lyks gezegd, dat de samenstelling en de costumen er van zoo getrouw als schilderachtig waren.
Akkerbouw en veeteelt hechten den mensch met vaste banden aen den grond. Nu eerst wordt hy nyveraer en koopman. De groote nyverheid onzes koningryks wordt schitterend daergesteld door de provinciën van Henegouwen, Namen, Luik en Braband; elk harer werd vertegenwoordigd door eenen wagen, die de bezondere nyverheidstakken in elk gewest bloeiende, aenduidde.
Wat ryke verscheidenheid!
Namen toonde het zinnebeeld der eerste nyverheid door middel van een stoomtuig en een reuzig aembeeld; verscheidene werklieden droegen de gereedschappen, die hun in de verschillende vakken dienen, welke in dat gewest wortel geschoten hebben.
Henegouwen stelde op eenen breeden legerwagen de onderscheidene voortbrengsels zyner landouw ten toon.
Luik droeg den nyverheidsroem zyner inwoneren recht treffend voor. Zyn wagen naer den gothischen styl der xive eeuw gebouwd, was alleszins merkwaerdig; de hoeken waren met de stedewapenen diens ouden vorstendoms vercierd, en daertusschen blonken de namen der voornaemste nyverheidshuizen der provincie, als zoo vele adelyke huizen onzes tyds! De wagen zelf droeg eene menigte stoomtuigen en schietgeweren van alle soort; alles ordelyk geplaetst of tropheesgewyze geschikt. Men had, niettegenstaende de menigvuldige voorwerpen van kolen- en metalenrykdom, de kunsten en wetenschappen niet vergeten: lier, palet en beitel bekroonden de overige schatten der nyverheid. De wagen zelf verbeeldde den achtersteven eener stoomboot, die in de xixe eeuw den ocëaen doorploegt.
Braband had aen zynen praelwagen de form eens vaertuigs gegeven. Op den voorsteven prykte Sint-Michiel, de beschermer der hoofdstad, die het schip met der eene hand
| |
| |
voerde en met der andere zynen kronkelenden vlammendegen zwaeide, terwyl de draek zich te vergeefs onder hem wilde losslingeren. Op den achtersteven rees een luchtig paviljoen, van de bannieren der voornaemste brabandsche steden omwapperd. Eene schoone vrouw, met den diadeem eener vorstin op het hoofd, in blanke kleederen, droeg eenen kostelyken, kanten mantel. Om haer stonden zes jongvrouwen wier voorhoofd met bloemen bekroond was en wie lange kanten sluiers omzwierden.
Op de trappen, die ten paviljoene leidden, zaten eenige vlytige werkvrouwen, om de verschillende bedryven van dit gewest voortestellen.
Welke provincie toch zou, naest de nyverheid den handel beter verbeeld hebben, dan Antwerpen? De driemast, de Antwerpenaer, in de xviie eeuw gebouwd, was een zeer geschikt zinnebeeld des handels voor die stad, terwyl hy ons door den stoutuitgevoerden Triton, die den voorsteven overheerscht, aen de kunstryke eeuw herinnert, waerin hy tot stand kwam, toen Rubens genie eene school stichtede die op de beeldende kunsten zoo velen invloed had. Die wagen volmaekt uitgerust, dreef op sterke, door barennabootsend doek overdekte, wielen voort. Hoe naer het moge luiden, dat een schip de straten eener stad doorvare, de verbeelding des volks, sterker dan die van menigen geleerde, is in oogenblikken van opgetogenheid nog al toegevend, en was er te meer mede in zynen schik, daer het min tot eenen stoet van dit slach scheen te behooren.
Oostvlaenderen, dat in akkerbouw, nyverheid en handel geenszins achteruit is met den tred der eeuw, koos buiten die zinnebeelden, een vak, waerin de stad Gent niet alleen boven alle andere gewesten uitmunt, maer waerin ze wellicht boven alle steden der aerde uitschittert. Wy bedoelen de bloemkweekery, die der stad van Artevelde en Keizer Karel den naem van koninginne der bloemen heeft byge- | |
| |
steld. Gent, met zynen bloemenwagen, was om zoo te zeggen, de poëtische stadsgeest, die onder de rye der meer stoffelyke stadsvoorstellers ten tooneele trad. De wagen van Oostvlaenderen was zoo bekoorlyk, als de bloemen en planten, die hy droeg, zoo lachend als de godinne die er op troonde. De straten, die hy doortoog genoten eenen oogenblik de zoetste geuren van Oost, Zuid en West; de bloemkelken hadden zich, als zoo vele hemelsche wierookvaetjens, den vaderlande ter hulde, ontsloten!
Het was op die wyze, dat men in 't woelige 1848 onze negen gewesten in eene schoone belgische gedachte samensmolt, die den grooten volksgeeste hulde toebracht en hetzelve volk ten schouwspele dier vermaken samenriep, dat zich, groot en vaderlandsch, in gevaren rondom den koninglyken troon, als om een altaer, vereenigd had.
Daer waren nog andere pronkwagens in 1848 onder degene, die wy beknoptelyk beschreven hebben, zoo als de wagen der Schoone Kunsten, die der Letteren en Wetenschappen, die der belgische krygshelden, welke rye door dien van Belgie heerlyk gesloten werd. Nooit of nimmer zullen wy den indruk vergeten, dien wy by dien schoonen ommegang ontfingen. Wy waren fier deel te maken van dat kleine volk, over wiens hoofd de Heer, te midden der staetsstormen zulke schoone feestzonne liet opgaen, omdat het der spreuk indachtig was: Eendracht maekt macht. Onze fierheid ging tot een dankgebed over.
| |
III
Zonder in de bezonderheden te willen treden van de verlustingen, die eigenlyk maer alleen tot de zinnen spreken, zoo als daer zyn: schouwspelen, concerten en ballen, zullen wy ons veroorlooven te zeggen, dat de overdekte markt des magdalenensteenwegs door de vereenigde kun- | |
| |
stenaers in eene allerprachtigste zael herschapen was; zoo dat Brussel zich niet herinnerde ooit iets smaekvollers en tooverachtigers by 't gaslicht bewonderd te hebben.
Maer wat by zulk een volksfeest meer dan al het voorgaende dient opgemerkt, omdat het eenen heilzamen invloed op het geheele land uitoefent, dat zyn de tentoonstellingen van grondvoortbrengsels en van veeteelt.
Op het wyde plein buiten de Namensche poort, waer heden reeds de straten des Troons, de Marnix, de Hornes en d'Egmont gebouwd zyn, waren onze verschillende huisdieren in de schoonste orde geplaetst en gestald. De stallen bestonden uit enkele planken en staken, schilderachtig genoeg met loofwerk overdekt. Geen marmerpaleis konde voor den landman en den natuerminnenden stedeling een schooner uitzicht bieden, dan die onafzienbare galeryen van recht kunstig gebouwde looverhutten.
Hier stonden de machtige paerden van Vlaenderen, en de wel kleinere, maer meer uithoudende Ardennerrassen; de trekpaerden waren van de koetspaerden gescheiden, en men trachtte de gemengde rassen van de oirspronglyke te doen uitsteken.
De ossen, stieren en koeien namen om zoo te zeggen de eereplaets in, en niet onverdiend, zoo men begrypt; de dieren van dit slach uit de welige weiden van Veurne-Ambacht overgebracht, muntten uit in gestalte en forschheid. De gemengde voortbrengsels van Durhamsche en Vlaemsche beesten deden voor de eersten niet onder.
Daer waren ook een schoon getal schapen, van oirspronglyken engelschen stam, maer op onzen gronde geteeld, die de oogen der liefhebberen tot zich trokken; en verder stonden de melkbezorgers der armere huisgezinnen, de heerlykste geiten met vollen uieren te pronken.
En wie werpt niet met genoegen eenen blik op die zwaerlyvige zwynenrassen, die den boer en den kleinen burger,
| |
| |
jaer uit, jaer in, den pot helpen koken. De landman staet u gaerne zyn vee, ja tot zyne kippen toe, af, zoo maer by hem spek en hesp aen den zolder hangen; in dit geval benydt hy den kieschen stedelingen zelfs de kikkerpooten niet, die hy gemakkelyk in zyne beemden kon vangen, maer die hy stillekens laet voortleven, om door hun afwisselend gerikketik de wisseling van 't weder op te merken: want den wyze is niets gering in de wyde schepping.
Wy zullen van de heerlyke soorten van konynen, ganzen, eenden, pauwen en hoenderen maer zwygen, ofschoon hun gezicht voor ons oneindig belangryker was, dan dat der kunstspringeren en hansworsten.
De grondvoortbrengsels, die niet verre van daer in de gebouwen van 't vroegere paleis des prinsen van Oranjen, ten toon lagen, verdienden geene mindere aendacht. Ook stroomden er de nieuwsgierigen in zoo grooten getalle naertoe, dat men hun maer by poozen den ingang konde toestaen.
Hier zag men beslissend, tot welke hoogte de landbouw in onze verschillende gewesten reeds gestegen is. Hier kon men nieuwe hoop in de toekomst koesteren; wanneer eens de betere middelen van bebouwing en de uitgelezene soorten van graen algemeener bekend en verspreid zullen zyn. De boomvruchten deden u watertanden door heure verlokkende kleuren en geuren. Meloenen en pompoenen van buitengewone grootte schenen de reuzige knollen, rapen en beeten te willen presideren. Konden wy allen het maer zoo verre brengen, zuchteden honderde boeren, die vervolgens uit die zalen van Chanaänschen overvloed stapten om de nieuwe werktuigen te gaen bezichtigen. Zy gevoelden, dat de Belgen gene Chineezen zyn, die voor't woord ‘Voortgang’ moeten schudden en beven.
Sedert 1845 werden die tentoonstellingen in honderde plaetsen verwelkomd. Elke stad, elke invloedryke gemeente
| |
| |
heeft het zich tot plicht gerekend het bezielende voorbeeld te volgen, dat de regering den ganschen lande gegeven heeft.
Het groote nationale feest van 1848 houdt zich by voortduer in levendigen aendenken by allen, die het geestelyke en stoffelyke welzyn des volks beoogen - by allen, die het vaendel van weloverlegden vooruitgang hopen gevest te zien - by allen die geene statisten maer progressisten willen geheeten zyn.
Wy durven hier van geene andere feesten gewagen, die uit denzelfden geest voortgevloeid in Vlaenderens hoofdsteden plaets grepen: dit zoude ons te verre leiden. Genoegzaem zy het ons, te hebben laten zien, dat Belgie in staet is een werkelyk volksfeest, op eene groote schael, in te richten, waerby zich het aengename door het nuttige verdrongen ziet. Ja, wanneer de gansche bevolking het feest helpt stichten, dan moet het grootsch zyn, als een aertsvaderlyk feest, rondom de haerdsteê door eendracht, liefde en dankbaerheid gevierd.
De invloed zulker feesten is heilryk voor het tegenwoordige en het toekomende geslacht. De volksgeest wordt inniger, krachtiger, wanneer hy de uitwerksels in oogenschouw neemt van de nationale stichtingen. Het zien gaet voor bewyzen; en wanneer een ieder ziet, dat zyn volk in staet is groote dingen te verrichten, ook zonder het zwaerd te doen blikkeren, dan eert en bewondert een ieder zyne landgenooten, die nuttig en werkzaem voortleven; hieruit ontstaet de nationale fierheid, die tot groote daden bekwaem is, om dat zy zich groot gevoelt.
De volksgeest is de vonk van zieleleven,
Dat optreedt in den nood, het wapen in de hand,
En, waer de feestvermaken zweven,
Nog waken blyft voor 't vaderland.
|
|